I
Elijlage no. 22.
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1874.
115
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot wijziging van het besluit tot heffing eener
directe belasting op het inkomenten bohoeve
dezer gemeente.
Mijne Eieren
Het heeft, zooals u bekend is, reeds geruimen tijd een punt
van ernstige overweging bij ons collegie uitgemaakt, of, en zoo
ja, op welke wijze, het besluit tot hefïiog en de verordening
op de invordering der directe belasting op het inkomen ten be
hoeve dezer gemeente, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 Octo
ber 1866 zoude moeten worden gewijzigd.
Ook in den boezem uwer vergadering werd meermalen de
wenschelijkheid dier wijziging betoogd.
Zijn er in het algemeen moeijelijkheden verbonden aan het
wijzigen van bepalingen en voorschriften waarbij het belang der
ingezetenen betrokken is, wij ontveinzen het niet, dat bij onze
overwegingen omtrent eece wijziging van de bestaande voor
schriften tot heffing eener directe belasting op het iukomendie
moeijelijkheden in hooge mate zijn ondervonden.
Zelfs dau wanneer ons collegie eenstemmig was omtrent het
hoofdbeginselbleek het. meermalen dat over de wijze van toe
passing daarvan verschil van zienswijze bestond.
Ofschoon wij dus uwe vergadering een bepaald voorstel aan
bieden mogen wij u niet onbekend laten met de verschillende
min of meer uiteenloopende denkbeelden van de leden van ons
collegie.
Wij deelen die des te gereeder mede en verwijzen uit dien
hoofde naar de hierbij gevoegde door twee leden aangeboden
nota's omdat het ons ernstig streven is er toe mee te werken
dat in het heffiingsbesluit en de verordening op de invordering
der directe belasting op het inkomeD zoodanige wijzigingen wor
den aangebragt die inderdaad kunnen strekken tot eene billijke
en zooveel mogelijk evenredige verdeeling dier belasting onder
de contribuabele ingezetenen dezer gemeente.
In het algemeen merken wij nog op dat de helling van iedere
belastingwelke ookhare eigenaardige moeijelijkheden zal
medebrengen en dat het wel tot het onbereikbare mag gerekend
worden deswege zoodanige bepalingen en voorschriften vast le
stellen, die alle belastingschuldigen kunnen bevredigen.
Van daar dan ook, dat, niettegenstaande meermalen de wen
schelijkheid werd uitgesproken om de bestaande bepalingen
waaraan blijkens de ondervinding eigenaardige bezwaren ver
bonden zijn te wijzigen bij de overwegingen herhaaldelijk bleek
dat ze niet zoo gemakkelijk door andere zijn te vervangen om
dat het te voorzien is dat die nieuwe bepalingen insgelijks bij
de uitvoering moeijelijkheden zullen medebrengen.
Bij de behandeling van dit onderwerp waren wij intusschen
eenstemmig van gevoelen dat vooral bij de toename van het
bedrag der directe belasting op het inkomende lagere klassen
dienen te worden ontlast en derhalve de contributie voor hen
zóó behoort te worden geregeld dat die in billijkheid van dat
betrekkelijk beperkte inkomen kan worden gevorderd.
Daarentegen bestaat bij ons verschil van meening over het be
drag dat als minimum van belastbaarheid behoort te worden
gesteld.
De meerderheid van ons collegie is van oordeel dat eene som
boven de ƒ300.tot 400.die in 1856 en ook nog in 1866
als belastbaar kon worden beschouwdthans bij de veranderde
tijdsomstandigheden en vooral met het oog op de hoogere prij
zen der eerste levensbehoeften en de hoogere huren van wonin
gen niet meer als zoodanig kan worden aangenomen.
Daartegen werd door een lid aangevoerd dat bij eene in
komsten-belasting op den voorgrond behoort te staan, dat elk
Bijvoegsel behoojiende bij dj; Leeuwarder, Courant.
ingezeten of hoofd van een huisgezin, tenzij bepaald onvermo
gend, tot de kosten der gemeente huishouding behoort bij te
dragenzij het dan ook een zeer gering aandeel.
Ieder ingezeten geniet de vruchten van de gemeente-inrigtm-
gen en voor dat genot behoort hij uaar evenredigheid van zijn
inkomen bij te dragen.
De heffing van belasting van een inkomen boven de j 300.
heeft dan ook plaats in verschillende gemeenten van denzelfden
rang als de onze, o. a. te Groningen, Middelburg en Dordrecht,
in welke laatstgenoemde gemeente het besluit tot heffing en de
verordening op de invordering der directe belasting op het in
komen in 1874 is gewijzigd, zelfs met verlaging van het mini
mum van f 400.op 300.
In de memorie van toelichting omtrent de vaststelling van dat
minimum-cijfer werd er door burgemeester en wethouders van
Dordrecht op gewezendat die som in gemeenten van onge
veer gelijken rang, is aangenomen als het eijter dat geacht wordt
voor onontbeerlijke behoeften noodig te zijn.
Behalve de bedenking, dat door de voorgestelde verhooging
van het minimum een groot getal hoofden van huisgezinnen niets
tot dekking der gemeente uitgaven zonde bijdragen werd ook
nog gewezen op het ficantieel bezwaar van dezen maatrege.
dewijl daardoor het belastbaar inkomen waarnaar de belasting
wordt geheven ruim 10 pet. zal dalen en derhalve de percents
gewijze aanslag aanmerkelijk zal stijgen.
Het lid dat een minimum van 300.wilde behouden, wecscht
evenwel de belasting voor de laagste klassen zoodanig te rege
len dat die minder gegoede contribuabelen slechts een gering
bedrag behoeven te betalen.
Hij meende dat doel te kunnen bereiken door van het ver
moedelijk inkomen vallende in een der laagste klassen een hoo-
ger cijfer als onbelastbaar af te trekken dan tot nu toe plaate
vindt.
In de door dat lid overgelegde nota zijn daaromtrent nadere
gegevens vermeld.
De meerderheid, ofschoon erkennende dat aan de verhooging
van het minimum van inkomen bezwaren zijn verbonden ach:
deze niet, van zoo overwegend belangdat ze daarom zoude
kunnen besluiten een inkomen te belasten, dat volgens hare
overtuiging in de gegeven tijdsomstandigheden voor ingezetenen
dezer gemeentevolstrekt noodig is om in de eerste levensbe
hoeften van een gezin te kunnen voorzien.
Bij het hooren van lal van ingezetenen vallende in de klasse,
van j 300.tot J 500.is herhaaldelijk gebleken hetgeen bo
vendien door de moeijelijkheden, bij de invordering der aausla-
gen ondervondenwordt bevestigddat het vroeger aangeno
men minimumbedrag van belastbaarheid niet kan worden be
stendigd omdat, in dat geval eene bijdrage moet worden ge
vorderd van personen die daarvoor niet in staat worden geacht.
Een ander lid van ons collegie zoude zich evenwel met het
stellen van een minimum van j 300.kunnen vereenigenin
dien daarmede gepaard ging de volgende klassificatiete weten
Ie klasse van boven J 300.tot J 400.
2e a u n 400.n - 500,
3e a n n - 500.n - 600.
4e n a - 600.- 800.
5e h a - 800.n 1000.—
onder voorwaarde dat voor deze vijf klassen een vast bedrag
als belasting konde worden bepaald.
Het komt hem billijk en uitvoerbaar voorde
le klasse met eene som van 1.50
2e n n o u a - 3.
Se h n n a ii 6.
4e a a a - 12.
5e a a n n a - 20.
te belasten.
Hij is evenwel van meening, dat indien van een inkomen tuc-
schen j 300.en j 400.belasting zal worden geheven het
20