Bijlage no, 23.
Bijlage no. 24.
118 Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1874.
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot verhooging van het getal der ten behoeve
van de gemeente geheven opcenten op de rijks
personele belasting.
Mijne IIartM
De verineerderirg der gewone uilgaven van de gemeente, die
voor de dienst 1875 vergeleken met het dienstjaar 1878 het
aanzienlijk bedrag van ruim 47,000 beloopt, heelt ons genoopt
u bij ons voorstel tot wijziging der bepalingen voor de helling
eener belasting op het inkomen tevens in overweging te geven
het bij de thans vigerende bepalingen vastgesteld maximum van
helling belangrijk te verhoogen.
Wel is waar staat tegen de vorenaangeduide vermeerdering
der gewone uitgaven eene -vermeerdering der gewone inkomsten
over, doch niet in die mate dat voor 1875 zonder verhooging
der geheven wordende belastingen in de dienst kan worden
voorzien.
In verband met de evenbedoelde verhooging van het maximum
voor de heffing eener belasting op het inkomen hebben wij
tevens gemeend tl in overweging te moeten geven om de thans
geheven wordende gemeente-opcenten op de rijkspersonele be
lasting te verhoogen.
Bij de overwegingen toch die ons tot het straks genoemd voor
stel hebben geleid is het ons wenschelijk voorgekomen dat, nevens
de noodzakelijke verhooging der procentsgewijze hefïing van de
inkomstenbelasting, teveDs een grooter getal opceüten op de per
sonele belasting wordt geheven.
Waar, gelijk in deze gemeente, van die beide middelen ter
voorziening in de behoeften der gemeentelijke administratie voort
durend gebruik wordt gemaaktachten wij het raadzaam dat
tusschen het bedrag der opbrengst van beide heffingen eenig ver
band blijve bestaan.
Is het hoogst moeijelijk te bepalen door welke regeling die
hellingen tot elkander in de mee3t doelmatige verhouding worden
gebragt en schijnt het verhoogen der gemeenteopcenten op de
personele belasting tot een meer beduidend getal dan thans al
hier wordt geheven, in het algemeen aan bedenkingen onderhevig,
naar ons oordeel kan ten dezen tot grondopslag dienen de rege
ling in 1868 aangenomen, toen werd besloten tot heffing van 25
opcenten op de personele belasting, gevende eene opbrengst van
17,600, nevens eene belasting op het inkomen tot een maximum
van'110,000.
Met het oog hierop komt het ons in de gegeven omstandig
heden nu er behoefte bestaat de gewone inkomsten aauvankelijk
met 22,000 a 28,000 en welligt binnen weinige jaren met een
meer aanzienlijk cijfer te doen vermeerderen allezins wensche
lijk voor om de geheven wordende 25 gemeenteopcenten op de
personele belasting met 5 te verhoogen.
Daarvan zal het gevolg zijn datnaar het tegenwoordig be
drag in hoofdsom der rijkspersonele belasting, de gemeente uit
deze heffing eene inkomst erlangt van circa 24,000 zijnde on
geveer ƒ4000 meer dan de opbrengst bij eene heffing van 25 op*
centen zou beloopen.
Ter voorziening in het tekort op de overige inkomsten, tot
dekking der uitgaven over 1875 zal dan nog eene belasting op
het inkomen moeten worden geheven tut een bedrag van ƒ126,000,
welk cijfer de heffing voor de dienst 1874 met ƒ18,000 a 19,000
overtreft.
Kaar aanleiding van het bovenbestaande hebben wij de eer u
bij deze voor te stellen om te bepalen dat, aan te vangen met
dén 1 Mei 1875 ten behoeve dezer gemeente zullen worden ge
heven 30 opcenten op de rijkspersonele belasting en tot dat einde
vast te stellen het volgend besluit
De raad der gemeente Leeuwarden,
Gelet op zijn besluit van den 13 Februarij 1868 goedgekeurd
bij '8 konings besluit van den 14 Maart d. a. v. no. 42.
Gezien de artikelen 240 242 243 en 247 der wet van 29
Junij 1851 (Staatsblad no. 85) zooals die zijn gewijzigd bij de wet
van 7 Julij 1865 Staatsblad no. 79).
Besluitt J
Er worden, te beginnen met den 1 Mei 1875, ten behoeve der
gemeente Leeuwarden op de hoofdsom der rijkpersonele belas
ting geheven dertig opcenten.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 19 October
1874, door burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bijlagen tot het verslag der haudelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1874.
119
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van het plan eener ten behoeve
der gemeente aan te gano goldleeninggroot
f55,000.
Mijr.e Heer en
Op de gemeentebegrooting voor liet dienstjaar 1874, zoo als
die werd gewijzigd bij uw besluit van 22 October 11., is onder
hoofJstuk V afdeeling 1 art. 1 in ontvang aangebragtwegeDs
opbrengst eener geldleening, eene som van 55,000.
Die som is bestemd ter bestrijding van uitgaven voor buiten
gewone werkenwaarvan de uitvoering gedeeltelijk heeft plaats
gehad of is aangevangenterwijl met een ander gedeeltede
verandering n. 1. van de Wirdumerpoortsbrug en bijbehoorende
werken welligt binnen kort een aanvang kan worden gemaakt.
In verband hiermede achten wij het dienstig dat uwe verga
dering nu besluite het plan van leening vast te stellen opdat
de leening eerlaDg kunne worden uitgeschrevenmet bepaliDg
dat de storting moet plaats hebben den 2en .lanuarij 1875.
Tegen dat tijdstip toch is het te voorzien dat er behoefte zal
bestaan aan vermeerdering der fondsen in de gemeentekasom
dat het dan aanwezige kasgeld niet toereikend zal zijn voor de
betaling van jaarwedden enz. over het 4e kwartaal dezes jaars
en van de alsdan vorderbare renten van geldleeningen zoomede
ter aflossing van schuld tot het aangewezen bedrag van ƒ18,000.
Immers de daarvoor bestemde gelden hebben zoover noodig in
den loop des jaars gestrekt tot verevening van uitgaven wegens
de buitengewone werken ten behoeve waarvan de onderwerpe-
lijke leening onder de ontvangsten is aangebragt.
Wel isdoor de betrokken raadscommissie bij het onderzoek
der voorgedragen wijziging van de gemeentebegrooting dienst
1874, onlangs opgemerkt, dat het wenschelijk is de in ontvang
gestelde leening nietof althans niet tot het volle bedragop
te nemenzoo lang de werken betreffende de verandering van
de Wirdumerpoortsbrug enz. niet genoegzaam zijn voorbereid
doch het komt ons niet raadzaam voorhet aangaan dezer lee
ning uit te stellen of bij gedeelten te doen plaats hebbenin
afwachting dat de plannen voor evenbedoeld werk finaal zijn
vastgesteld.
In de eerste plaats toch is het bedrag dezer leening niet van
dien aard dat eene splitsing in seriën aanbeveliugwaardig schijnt
en zulks te minder omdat wij vermeenenmet het oog op den
tegenwoordigen stand der geldmarkteene negotiatie tegen eene
rente van 4 i/2 ten honderd te moeten beproeven.
Vervolgens komt het ons voor dat, welke ook 's raads beslis
sing zij omtrent de wijze van verandering der Wirdumerpoorts
brug de uitvoering van dat werk in elk geval voor een goed
deel zoo spoedig zal kunnen worden aangevangen en voltooid
dat het hiervoor te besteden kostenbedrag tot eene som als
deswege onder de geraamde uitgaven over 1874 is verbleven
nog in de rekening over dat jaar kan worden verantwoord.
Mogt het door den raad ten aanzien van voorschreven werk
te nemen besluit ten gevolge hebben dat de uitvoering eene min
dere uitgaaf vordertdan daarvoor thans is geraamddan zal
hierop kunnen worden gelet bij het aangaan der leening, voor
komende op de begrooting dienst 1875 doch zulks zal van geen
invloed kunnen zijn op de uitgaaf deswege over 1874, tenzij
onverhoopt de aanbesteding van het werk zoodanig mogt wor
den vertraagddat die niet vóór het einde van dit jaar kan
plaats hebben.
Maar ook in dat geval zal het niet schaden dat het voor dit
gedeelte van het bedoelde werk te leenen bedrag reeds geBtort
zij vermits dit aanvankelijk zal kunnen worden dienstbaar ge
maakt ter bestrijding van Juitgaven voor buitengewone werken
Bijvoegsel, behoorende bij de Lebuwarder Courant,
in 1875 uit te voeren. In verband daarmede zal dan de hier
voor te sluiten leening zooveel later kunnen worden aangegaan
terwijl in den loop van 1875 na afsluiting der rekening over
1874 bij wijziging der begrooting voor eerstgenoemd jaar, een
evenredig bedrag uit het saldo dier rekening op de dienst van
1875 zal kunnen worden overgebragt.
Naar aanleiding van liet vorenstaande hebben wij de eer hier
nevens aan u over te leggen een ontwerp-besluit tot het aangaan
der meergemelde geldleening, waarin het betrekkelijk plan van
leening is opgenomen.
Ten aanzien van dat plan merken wij op dat daarbijeven
als bij de plans der twee laatst aangegane geldleeningen als ver
schijndag aer rente en tijdstip van aflossing der daarvoor aan te
wijzen obligatiën is aangewezen 1 Julij ten einde te voorko
men dat het aanzienlijk bedrag, 't welk telken jare op 1 Ja
nuary voor rentebetaling en schuld-aflossing beschikbaar moet
zijn vermeerdering onderga.
Overigens bevat dit plan geene bepalingen die van de tot dus
ver gebruikelijke afwijken dan het bedrag der te betalen renten.
Wat dit punt betreft, wij wezen er reeds op dat het ons
dienstig voorkwam te beproevenin hoeverre het aangaan
dezer leening tegen eene rente van 4 l/2 ten honderd voor de
gemeente gunstige resultaten kan opleveren.
Daartoe geeft naar ons oordeel de tegenwoordige stand der
geldmarkt gereede aanleidingin verband met het dezer dagen
door de provincie verkregen resultaat bij het aangaan eener
leening groot ƒ139,000, tegen 4 1/2%» waarvoor niet minder
dan ƒ800,000 a pari werd aangeboden.
Wij hebben mitsdien de eer u bij deze voor te stellen om te
besluiten tot goedkeuring van het hiernevens gevoegd ontwerp
besluit betrekkelijk het aangaan eener geldleening groot 55,000,
ten behoeve van deze gemeente.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 12 November
1874, door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
De raad der gemeente Leeuwarden;
Gezien de begrooting der inkomsten en uitgaven van die ge
meente voor het dienstjaar 1874
In aanmerking nemende dat daarop onder hoofdstuk V afdee-
I 1 der inkomsten is uitgetrokken eene geldleening ter
bestrijding der uitgaven voor buitengewone werken, ten bedrage
van 55,000;
dat de werken waarvoor die leening moet strekken gedeelte
lijk in uitvoering of reeds voltooid zijn, terwijl met de uitvoering
van het overig gedeelte eerlang een aanvang zal kunnen worden
gemaakt
dat erin verband hiermedenoodzakelijkheid bestaat tot op
name der bedoelde geldleening
Gelet op het bepaalde bij art. 194 litt. a der gemeentewet
Besluit
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
van Friesland, ten .behoeve der gemeente Leeuwarden aan te
gaan eene geldleening, groot ƒ55,000 ter bestrijding der uit
gaven voor buitengewone werken in het dienstjaar 1874, over
eenkomstig het volgend plan
Art. 1. Deze geldleening wordt, tegen eene rente van vier
een tweede ten honderd in het jaaraangegaan tot een bedrag
van ƒ55,000.
Art. 2. De wegens deze leening uit te geven schuldbekente
nissen worden gesteld op naam of aan toonder, ter keuze van
de deelnemers, ieder ten bedrage van duizend gulden.
Zij kunnen echter ook in onderdeden van vijfhonderd gölden
worden gesplitst, in welk geval twee onderdeelen een gelijk
nummer bekomen onder bijvoeging van de letter A of B.
Art. 8. Bij elke schuldbekentenis worden afgegeven 24 cou
pons, de eerste voor 6 maanden, de overigen voor een jaar
rente, telkens 1 Julij verschijnende.
21