10 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1877. van den raad der gemeente Ferwerderadeel van den 19 Junij 1858 en van den raad der gemeente Dokkum van den 31 Au gustus 1858, afgekondigd te Dokkum den 30 September, te Leeuwarden 1 October en in de gemeente Ferwerderadeeldon 6 October 1858, gewijzigd bij besluiten van den raad dezer ge meente van den 30 December 1869, van den raad der gemeente Ferwerderadeel van den 9 December 1869 en van den raad der gemeente Dokkum den 22 January 1870, afgekondigd tc Leeu warden den 15, te Dokkum den 24 February en in de gemeente Ferwerderadeel den 1 Maart 1870. 36. Verordening van politie op liet trekvoer tusschen Fra- neker en Leeuwarden, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 9 December 1858 en van don raad der gemeente Franeker van den 6 November 1858, afgekondigd te Leeuwarden den 27 January en te Franeker den o Maart 1859. 37. Verordening op het beurtveer tusschen Haulerwijk, Bakkeveen, Siegerswold, Ureterp op Dragten en op Leeuwar den vice versavastgesteld bij besluiten van den raad dezer ge meente van den 27 January 1859, van den raad der gemeente Opsterland van den 2 December 1858, van den raad der ge meente Ooststellingwerf van den 21 December 1858 en van den raad der gemeente Smallingerland van den 13 January 1859, afgekondigd in de gemeente Smallingerland den 28 February te Leeuwarden don 1 Maartin de gemeente Ooststellingwerf den 10 April en in de gemeente Opsterland den 14 Mei 1859. 38. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Olde- inarkt en Leeuwarden vice versavastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 9 September 1858 cn van den raad der gemeente Oldemarkt van den 19 October 1858, afge kondigd te Leeuwarden den 14 en te Oldemarkt den 18 Junij 1859. 39. Reglement op de beurtveren tusschen Leeuwarden en Dokkum en de dorpen in de gemeente Westdongeradeelvast gesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 14 April 1859van den raad der gemeente Dokkum van den 31 Maart 1859 en van den raad der gemeente Westdongeradeel van den 9 Junij 1859, afgekondigd te Dokkum den 20 Augustus, te Leeuwarden den 31 Augustus cn in de gemeente Westdon geradeel den 11 September 1859. 40. Verordening op het trekvoer tusschen Bolsward en Leeu warden vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 9 Junij 1859 en van den raad der gemeente Bolsward van den 11 Mei 1859, afgekondigd te Leeuwarden den 31 Au gustus en te Bolsward den 3 September 1859, gewijzigd bij be sluiten van den raad dezer gemeente van den 12 December 1867 en van den raad der gemeente Bolsward van den 20 December 1867, afgekondigd to Bolsward den 15 en te Loeuv,'arden den 16 January 1868. 41. Verordening op het beurtveer van Appelscha en andere aan de vaart gelegene dorpen in de gemeente Ooststellingwerf op Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 13 October 1859 van den raad der gemeente Ooststellingwerf van den 4 Augustus 1859, afgekon digd te Leeuwarden den 5 en in de gemeente Ooststellingwerf den 18 December 1859. 42. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Sap- pemeer en Hoogezand over Groningen naar Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 3 November 1859, van den raad der gemeente Hooge zand van den 4 Mei 1859 en van den raad der geinoente Sap- pemeer van den 20 Junij 1859, afgekondigd te Leeuwarden den 14 December 1859, te bappemeer den 15 February en te Hoo gezand den 10 April 1860. 43. Verordening op het beurtveer tusschen Beets, Beetster- zwaag en Oltcrtcrp op Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 14 Maart 1861 on van den raad der gemeente Opsterland van den 16 February 1861afgekondigd tc Leeuwarden den 2 April cn in de ge meente Opsterland den 27 April 1861. 44. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Leeu- wardon en IJ 1st vice versa, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 26 Jnnij 1862 en van den raad der gemeente IJlst van den 19 Julij 1862afgekondigd te Leeu warden den 14 en te IJlst den 15 Augustus 1862. 45. Verordening van politie op het beurtveer tusschen Leeu warden en de Lemmer en Oosterzee vice versa, vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 9 Augustus 1862 en van den raad der gemeente Lemsterland vau den 11 September 1862, afgekondigd te Leeuwarden den 14 en in de gemeente Lemsterland den 24 October 1862, gewijzigd bij be sluiten van den raad dezer gemeente van den 17 January 1863 en van den raad der gemeente Lemsterland van den 5 Maart 1863, afgekondigd te Leeuwarden den 7 en in de gemeente Lemsterland den 10 April 1863. 46. Verordening van politie op de beurt veren tusschen de betrokken dorpen in de gemeente Barradeel en de gemeenten LeeuwardenFraneker en Harlingen vice versavastgesteld bij besluiten van de raden der gemeenten Barradeel van den 22 November 1864, Leeuwarden van den 15 December 1864, Fra neker van den 29 December 1864 en Harlingen van den 12 Januarij 1865, afgekondigd te Franeker den 21 Maart 1865, in de gemeenten Barradeel te OosterbierumTzummarumFird- gum en Minnertsga den 10 en te WijnaldumPietersbierum en Sexbierura den 11te Leeuwarden den 18 Mei 1865 en te Har lingen den 1 July 1865. 47. Verordeniug van politie op de beurtveren tusschen Leeu warden en de dorpen WommelsOosterend en Rien vice versa vastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 27 April 1865, en van den raad der gemeente Hennaarderadeel den 10 April 1865afgekondigd in de gemeente Hennaarderadeel den 31 Mei en te Leeuwarden den 8 Junij 1865.^ 48. Verordening op het beurtveer tusschen Wijnjeterp Hem- rikLippenhuizenKortezwaag en Terwispel op Leeuwarden vice versavastgesteld bij besluiten van den raad dezer gemeente van den 23 September 1869 en van den raad der gemeente Op sterland den 11 September 1869, afgekondigd to Leeuwarden den 9 en in de gemeente Opsterland den 20 November 1869. Besluit tot oprigting van een tweede beurtveer tusschen Stiens en Leeuwarden vice versa, vastgesteld bij besluiten van de raden der gemeenten Leeuwarderadeel den 13 September 1876 en Leeu warden den 12 October 1876 afgekondigd te Leeuwarden den 17 November en in de gem. Leeuwarderadeel den 18 November 1876. ONTWERP-BESLUIT tot Intrekking der veror dening, houdende bepalingen tegen de ver spreiding der hondsdolheid. De raad der gemeente Leeuwarden, overwegendedatdoor de inwerkingtreding der wet van 5 Junij 1875 Stblno. 110) tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheidde verordeninghoudende bepa lingen tegen de verspreiding der hondsdolheidvastgesteld den 17 February 1853, gewijzigd den 9 November 1871 krachtens het bepaalde bij art. 151 «Ier gemeentewet, althans in hoofdzaak heeft opgehouden te gelden overwegendedat eene uitdrukkelijke intrekking van die ver ordening in haar geheel niet te min dienstig is gelet op art. 135 der gemeentewet. Besluit: 1. De verordening, houdende bepalingen tegen de versprei- i ding der hondsdolheid, vastgesteld den 17 February 1853, ge wijzigd den 9 November 1871in te trekken. 2. Te bepalendat dit besluit in werking treedt met den dag zijner afkondiging. Bijlage tot het verslag der handelingen van Bijlage no. 4. RAPPORT en voorstel eenei* raadscommissie naar aanleiding van eene resolutie van ge deputeerde staten van Friesland, dd. 18 .Janu arij 1877, no. 40, betreflende do heffing van water-, kaai- en walgelden. Sedert 1860 wordt in de gemeente Leeuwarden, krachtens eene meermalen gewijzigde en geamplieerde verordeningbe lasting geheven van de gezagvoerders of schippers der vaartui gen die er vertoeventer gemoetkotning ia de kosten van on derhoud van de grachtenvaartenkanalenkaden en wallen in die gemeente gelegen. Herhaaldelijk heeft de toepassing dier overigens weinig drukkende belasting aanleiding gegeven tot reclamesinzonderheid van de eigenaren van wallen niet bij de gemeente in onderhoudeene omstandigheiddie naar hunne meening medebragt dat ook geene belasting van de aan die wallen liggende schepen moest worden geheven. De ge meenteraad was intusschen steeds van oordeeldat deze heffing, als niet slechts gegrond op het gebruik der wallen, maar even zeer op dat der gemeentelijke grachten vaarten en kanalen van alle schippers kan worden gevorderd, onverschillig of hunne schepen ligplaats hadden aan particuliere dan wel aan gemeen telijke wallen. fn gelijken afwijzenden zin werd mede beschikt op een adres van eigenaren en gebruikers van pandengelegen aan het Vliet tusschen de Blaauwebrug en de Poppebrug, en strekkende dat uwe raad mogt bepalendat de heffing van af 1 Januarij 1877 wat het Vliet aangaat, niet verder mogt worden geheven dan tot aan do Blaauwebrug. Adressanten niet met deze beslissing tevreden, hebben zich thans gewend tot het collegie van gede puteerde staten, dat in zijne resolutie van 18 Januarij jl.no. 40, te kennen gaf: „dat mr. Sulfridus Salverda en vijf anderen te Leeuwarden zich tot deze vergadering hebben gewendmet het verzoek bevor derlijk te willen zijn dat het besluit van den raad dier gemeente tot net heffen eener belasting voor het gebruik van de wateren, leaden en wallen in die gemeented.d. 12 September 1861, zoo als dat is gewijzigd bij zijn besluit van 28 Maart 1867op de wallen nevens hunne eigendommen, die door hen zelf worden onderhoudenniet meer toepasselijk worde verklaard dat de gemeenteraad van Leeuwarden bij zijn advies van 28 December 1876, no. 8, te kennen geeft, dat ae heffing dier be lasting al moge zij naar het spraakgebruik onder de benaming van wal- of leggeld bekend zijnniet haren grond vindt in het gebruik van dezen of genen wal of kademaar voor het genot der werken in het algemeendie door de gemeente ten gerieve van de scheepvaart worden aangelegd en onderhouden dat, volgens art. 6, litt. d, der aangehaalde verordening, de eigenaars, gezagvoerders of schippers der vaartuigen de belas ting verschuldigd zijn wanneer het vaartuig gelegen is op het Vliet dat bij besluit der staten van dit gewest van 21 Julij 1874, no. 12in onderhoud en beheer zijn overgenomen eenige kana len en vaarwaters, voor zoover die objecten behooren dienst baar te zijn voor scheepvaart en afstrooming dat onder de door de provincie in onderhoud en beheer over genomen kanalen ook behoort het vaarwater het Vliet te Leeu warden dat do gemeente Leeuwardenvolgens art. 238 der gemeente wet alleen plaatselijke belasting kan heffen voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of inrigtingen dat het door adressanten genoemde bij de provincie in onder houd en beheer overgenomen vaarwater niet meer gerekend kan worden te behooren tot de openbare gemeente-werken dat bovendienvolgens art. 254 dier weteene belastinghef fing voor het gebruik of genot van gemeentewerken als boven bedoeld moet strekken ter tegemoetkoming in de kosten van aanlegonderhoud enz. dat het onderhoud en beheer van het vaarwater het Vliet te Ion gemeenteraad te Leeuwarden, 1877. jj Leeuwarden volgens bovenaangehaald besluit der staten is bij de provincie, terwijl het onderhoud der wallen is bij de naastlegers zoodat de belastingheffing op het gebruik van dat gedeelte vaii het Vliet haar wettelijken grondslag heoft verloren dat alzoo 's gemeenteraads beroep op art. 254 der gemeente- wet m casu niet van toepassing kan zijn dat de verordening tot het heffen van gezegde regten niet meer is in overeenstemming met de wet en dus wijziging behoeft;" Onder mededeeling van het bovenstaande werden burgemees- ter en wethouders uitgenoodigd den raad daarmede in kennis te stellenen hem in overweging te geven de verordening tot helling van water-, kade- en walgelden in den boven omschre ven zin te wijzigen en den uitslag dier overwegingen binnen eene maand aan gedeputeerde staten mede te deeïen. De oudergeteekendenin wier handen de resolutie van gede puteerde staten is gesteld ten fine van onderzoek en rapport, hebben gemeend in de eerste plaats do vraag te moeten stellen, of de bestaande verordening is in strijd met de gemeentewet om vervolgens te onderzoeken, of uit het oogpunt van billijk- heid termen bestaan tot eene w'ijziging harer bepalingen Gedeputeerde staten de onwettigheid der thans gevolgde wijio van helfing aannemende, gaan van het op zich zelf juiste beginsel uit dat, volgens art. 238 gemeentewet, alléén plaatselijke be lasting mag worden geheven wegens het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of inrigtingen en be- toogen verder, dat, vermits het vaarwater het Vliet sedert 1875 in beheer en onderhoud is overgenomen door de provincie ter wijl het onderhoud der wallen voor een deel is bij de naastle gers de heffing eener belasting op het gebruik van dat gedeelte van het V het haar wettelijken grondslag heeft verloren Bij deze redenering wordt evenwel over het hoofd gezien, dat de heffing der regtenin art. 238 genoemdniet slechts geoor loofd is als tegemoetkoming in de kosten van onderhoudmaar ook als vergoeding van do kosten van aanleg der bedoelde werken. Al moge dus door het besluit der staten van 1874 de gemeente voor een groot deel van den onderhoudslast der vaarwaters zijn ontheven, toch blijft zij gedrukt door de belangrijke uitgaven op verschillende tydstippeu gedaan ten behoeven van derzelver aan eg en verbetering, welke kosten sedert 1851 grootendeels door leeningen gedekt in een hierbij gaauden staat zoo naaukeurig mogelijk opgegeven zijn. I e meer bevreemdend is in dit geval de opvatting van gedepu teerde staten, daar juist bij de correspondentie terzake de over name der vaarwaters door de provincie tusschen hun collegie en burgemeester en wethouders gevoerddezerzijds uitdrukkelijk werd te kennen gegeven dat de gemeente door den afstand van het beheer en onderhoud geenszins afzag van het regt van hef fing van water-, kaai- en walgelden, zonder dat toenmaals gede puteerde staten eenige bedenking tegen dier voordurende heffing opperden. Ernstiger bedenking intusschen wekt naar ons oordeel de beperkende interpretatie van art. 254 gem.-wetwelke in de resolutie van ged. staten doorstraalt. Algemeen werd toch het voorschrift van dit artikeldat de regten in art. 238 genoemd tot geen liooger bedrag worden geheven dan noodig is te achten om den betaler naar evenredigheid van het gebruik of genot dat hy heeft in de kosten van aanleg of onderhoud te doen deelen beschouwd als een rigtsnoer voor de gemeentebesturen, om niet gelijk dit vroeger vaak geschiedde door overmatig druk kende en onbillijke heffingen een deel der ingezetenen of wel vreemdelingen op onevenredige wijze tot de algemeene gemeen- telyke lasten te laten bijdragen of het verkeer van de eeno gemeente met de andere te belemmeren. Daarentegen heeft de wetgever bij het vaststellen dezer bepaling, evenmin als de gemeentebesturen bij hare toepassingeene heffing bedoeld waarbij voor ieder bijzonder geval het genot of het gebruik van den betaler mathematisch juist moest worden berekend en met den passer als het ware afgemetenzooals in geen geval doenlijk ware.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1877 | | pagina 6