Bijlage no. 5. 12 Bijlage tot het verslag der handelingen Derhalve is ook bij do heffing van water-kade- en walgel- denter tegemoetkoming in de kosten van aanleg en onderhoud dier werken niet de vraag, gelijk ged. staten in hun schrijven aannemenwat ieder onderdeel in 't bijzonder aan de gemeente heeft gekostmaar of de opbrengst aer belasting die van de schipperij krachtens art. 254 gemeentewetwordt gehevenin billijke verhouding staat tot do rente der vermoedelijke aanleg- kosten en de uitgaven voor het onderhoud der gemeentelijke kanalen, kaden en wallen. Wanneer nu volgens eene zeer matige berekening de buitengewone kosten van aanleg en ver betering ten behoeve van de scheepvaart in de laatst verloopen 20 jaren op f 200,000 worden gesteldterwijl de gemiddelde jaarlijkselie uitgaven voor het onderhoud der wallen en het diephouden der grachten p. m. f 2500 bedragendan zou met het volste regt een bedrag van f7500 'sjaars aan vaart-, kade en walgeld kunnen worden geheventerwijl de opbrengst vol gens de laatste verpachting niet meer dan /'4290 beloopt. Mogt tegen deze becijfering worden aangevoerddat zij enkel de wettigheid der heffing van vaart-kade en walgelden in het algemeen kan bewijzenmaar geenszins eene heffing wettigt waar noch do walnoch het vaarwater door de gemeente wordt onderhoudendan kan o. i. met regt worden beweerd dat deze omstandigheid wel tot heffing van een lager regt maar niet tot abso lute vrijstelling mag leiden. De belasting toch wordt gelijk reeds in een vorig advies aan ged. staten werd betoogdniet geheven wegens het gebruik maken van de aanlegplaats al moge zij daar geïnd worden maar zij is verschuldigd door iederen hier vertoevenden schipper omdat hijwaar ook met zijn vaar tuig gelegengebruik heeft gemaakt of moet maken van vaar ten grachten of kanalenvoor wier aanleg en verbetering der gemoente zich min of meer belangrijke kosten heeft getroost. Werd deze belasting, even als in sommige andere gemeenten, waar de plaatselijke omstandigheden het veroorlovengeïnd bij het binnenkomen der schepenin plaats van aan den waldan zou waarschijnlijk niemand op het denkbeeld zijn gekomenom zich over deze zoo weinig bezwarende heffing te beklagen of hare wettigheid te betwisten. Zoo wij dus van oordeel zijn dat de wettigheid der belasting heffing ook op het Vliet en aan particuliere wallen geene be denking kan opleverenhet kan bezwaarlijk tegengesproken worden dat gelijk adressanten beweren aan gezagvoerders van vaartuigen liggende voor hunne wallen, iets minder genot wordt gepraesteerd dan aan hen die van gemeentelijke wallen gebruik maken. Uwe commissie acht het dus niet minder in overeen stemming met de vrijgevige beginselen door den raad steeds ge huldigd waar het de belangen van handel en verkeer betrof als met do eischen van billijkheid door den gemeenteweigever aan bevolen dat het tarief van heffing voor schepen die geen ge bruik maken van de gemeentelijke wallen eeuige vermindering moge ondergaan. Tot hoever dozo vermindering kan gaan als mede in welke opzigten de verordening regelende de heffing van vaart-, kade- en walgelden meerdere wijziging vereischt, achten wij dat beter door het collcgie van dageljjksch bestuur kan worden beoordeeld dan door onze commissieaan wie trouwens geen mandaat tot het aanbieden eener gewijzigde verordening werd verstrekt. Wij bepalen ons derhalve hiertoe: om, in ver band met de vorenstaande beschouwingen, aan uwe vergadering voor te stellen 1. aan heeren gedeputeerde staten van Friesland ter voldoening aan de uitnoodiging vervat in hunne resolutie van 18 Jan. 1877 no. 40, te kennen te geven dat deze raad, ofschoon niet van oordeel dat de heffing van vaart-, kade- en walgelden van schepen, liggende aan particuliere wallen op het Vliet in strijd zoude zijn met de wettoch op gronden van billijkheid eene vermindering van het tarief wenscht toe te passen op de belastingschuldigen die enkel van zoodanige particuliere wallen gebruik maken 2. burgemeester en wethouders uit te noodigen om den raad een voorstel tot herziening der verordening op het heffen eener belasting voor het gebruik van waterenkaden en wallen in deze gemeente aan te bieden, waarin het beginsel van eene ver van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1877. minderde heffing van do schepen die geen gebruik maken van de gemeentelijke wallen, mede behoort te worden opgenomen. Aldus gerapporteerd ter vergadering van den raad der ge meente Leeuwarden, den 22 February 1877. E. JONGSMA. E. ATTEMA. W. J. v. W. RENGERS. BIJLAGEN tot het rapport botrefFonde de re solutie van gedeputeerde staten, ter zake water-kaai- en walgelden. A. Staat der buitengewone uitgaven sedert 1853 tot 1873 be steed ten behoeve van aanleg of verbetering van vaarwa ters kaden en wallen, in de gemeente Leeuwarden. 1853. Slatting Dokkumer Eef -1,578. Wegruiming Vrouwen Waterpoort. 6,818. 1854. Walmuur bij den Kavalleriestalp. m. 2,000. 1855. Walbeschoeijing bij het Schavernek575. Slatting Bonkesloot2.044.— 1857. Vliet1,896 Tünje4,588. 1858. Walmuur bij de Kazerne4,642.— Slatting Potmarge3,998.— Walbeschoeijing bij de Potmarge2,624.— 1859. Werken in do gemeente uitgevoerd en door haar bekostigdten behoeve van de verbetering van het vaarwater Har- lingen—Nieuwezijlenp. in. 7,2000.— Walmuur bij de Potmarge1,518. Grachtswal5,731. 1860. 2,642.— 1861. 3,587.— Wallen op het Vliet29,320. 1864. Walmuur langs de Dokkumer Ee 1,864. 1865. Verbetering in de uitvaart bij de Iloek- sterpoort18,315. Walmuur Zuidvliet1,288. 1866. Camstraburcn2,560.— 1867. Aanlegplaats bij het Ziekenhuis 5,102.— 1869. Verdieping Zuidergracht en walmuron aldaarp- m. 35,000. 1873. Walmuur Camstraburen2,902. f 215,592.— N.B. In dezen staat zijn niet opgenomen do kosten van verbetering en verbreeding der doorvaartswijdte van bruggen waar bruggeld wordt geheven, evenmin die, welke indirect het gevolg waren van de verbetering der vaarwatersals pro ceskosten terwijl van de opgegeven bedragen is afgetrokken het aandeel door rijkprovincie of particulieren betaald. B. Staat van kosten van onderhoud der vaarten, kaden en wallenover 1877. Onderhoud van vaarten en waterleidingen f 150. steenen en houten wallen 1,000. Arbeidsloon voor het diephouden der grachten. 1,300. Materieel 150.— f 2,600.— Bijlage behoorende tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden. 13 VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot wijziging der verordening op het meten en wegen van granen en zaden in de ge meente Leeuwarden. Mijne Heeren Bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 't loopend dienstjaar is er op gewezen dat in weerwil van het bepaalde voorschrift der verordening van den 23 September 1875, (Ge meenteblad no. 16), de aanvoer van granen in deze gemeente nog steeds geschiedt in zakken van 75 liter. In verband daarmede gaf de commissie van rapporteurs in overweging, de korenmeters-wegers, die voortgaan de op die wijze aangevoerde granen te meten en te wegen te ontslaan. In de memorie van beantwoording, opgemaakt naar aanlei ding van het algemeen verslag der commissie van rapporteurs, deelden wij de redenen mede, waarom de aanvoer, op boven vermelde wijzewordt toegelatenterwijl wij daarbij tevens opmerkten aat een verbod aan de korenmeters-wegers oin op den ingeslagen weg voort te gaanstagnatie in den handel zoude veroorzaken. Wij gaven verder te kennen dat, alvorens tot den voorge stelden maatregel over te gaanwij daaromtrent het gevoelen van de kamer van koophandel wenscnen in te winnen ten einde na ontvangst daarvan de vereischte mededeelingen of voorstellen te doen. Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij aan de ka mer van koophandel bij gemotiveerd schrijven verzocht ons te willen mededeelenof het ook overweging zou verdienen de verordening van den 23 September 1875, (Gemeenteblad no. 16), te wijzigen. In antwoord daarop gaf de kamer voornoemdbij missive van den 16 February jl. no. 1224, te kennen dat, nu de handelaren zelve het voor hun gemak beter schijnen te vindenden aan voer van granen enz. te doen in zakken van 75 liter en het hier in hoofdzaak geldt een maatregel van orde, er dient te worden besloten tot het doen wegvallen van het vóórlaatste lid van art. 13 der verordening. De kamer gaf evenwel in het aangehaalde schrijven als haar gevoelen te kennendatware dadelijk op den eersten markt dag na de in werking treding der verordening aan de bedoelde bepaling de hand gehoudenhare toepassing geene moeyelijk- heid van eenig belang in het vervolg zoude hebben opgeleverd. De handelaren waren destijds op de in werking treding voor bereid en 't is der kamer bekend dat op dien eersten marktdag verscheidene partijen, in zakken van 1 hectoliter waren aan gevoerd. Ten opzigte van deze bewering der kamer, meenen wij te moeten opmerken dat wijvóór de in werking treding der ver ordening bij publicatie in de Leeuwarder Courant belangheb benden in kennis hebben gesteld met meergemelde verbodsbe paling en tevens aan den koramandeur der korenmeters hebben opgedragende handelaars en aanvoerders van granen te bewe gen de verordening stipt op te volgen. Uit de rapporten van den kommandeur bleek echter terstond na de in werkingtreding der verordening dat de aanvoerders zoowel als de afnemersden nieuwen maatregel in strijd achtten met het handelsgebruik in deze provincie, zoodat bijna van geen der belanghebbenden medewerking werd ondervonden. Wel werden er op den eersten marktdag, den 5 November 1875, granen in zakken van 100 liter inhoud aangevoerd, maar die hoeveelheid wasblijkens opgave van den kommandeur uiterst gering in vergelijking van den geheelen aanvoer. Bovendien was het graan op dien marktdagin hectoliter i Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. zakken aangevoerdeven als vroegerbijna uitsluitend afkom stig uit de provincie Groningen. Indien nu de aanvoer in zakken van 100 liter, door de han delaars was verlangd, dan zou eene bekendmaking van hun nentwege dat geene granen in ontvang genomen zouden worden dan die op de voorgeschreven wijze waren aangevoerdzeker het eenig afdoend middel zijn geweest om de bepaling der verordening te doen opvolgen. Wij zijn echter overtuigd dat de handelaren daartoe niet zijn overgegaanomdat zijeven als wijvan oordeel zijndat eene strenge toepassing der meerbedoeldc bepaling ongetwijfeld be langrijke stremming in den handel zoude veroorzaken. Een groot bezwaar tegen de bepaling van art. 13 der veror dening is gelegen in de wijze van aanvoer van granen in deze provincie. De landbouwers brengen de granen in den regal per as naar de dorpsschepen, waarmede ze naar Leeuwarden worden ver voerd. Uit die schepen worden de zakken op den wal gezet en daarna met pramen door de stad naar de pakhuizen gebragt. De mogelijkheid om bij die herhaalde verplaatsing zakken van 1 hektoliter te hantéren, is vooral de reden dat de aan voerders zoowel als de afnemers tegen den maatregel zijn in genomen. In Groningen o. a. levert die aanvoer minder bezwaar op, omdat de granen in den regel door behulp van kranen uit de schepen worden gelost en per as door de stad worden vervoerd, bjj weeghuizen gewogen en vervolgens met het voertuig vóór- en met een hijschtoestel op het pakhuis gebragt. In deze ge meente wordt echter het graan uit de schepen gedragen op de zolders der pakhuizen. Dat de behandeling van zakken van 75 liter inhouddaarbij zeer te stade komt, ligt voor de hand, maar blijkt ook hieruit dat, al wordt ook somtijds het zaad in hectoliterzakken aan- ;evoerddit bij verkoop aan neringdoenden in de provinciein ien regel in zakken van 75 liter wordt overgestort.de 30 hec toliter wordt dan in 40 zakken van 75 liter afgezonderd. Aangezien de voorgeschreven bepalingzoo als de kamer van koophandel teregt opmerkt, in hoofdzaak een maatregel van orde is, en de ondervinding heeft doen zien dat die maatregel in deze gemeente geen doel treftmaar daarentegen den han del zoude belemmerenzijn wij van oordeel dat de bedoelde bepaling uit de verordening moet worden weggenomen. De hoofdzaak, waarbij de handel belang heeft, is, dat de gra nen enz. gewogen en gemeten worden per hectoliterhetgeen dan ook inderdaad steeds plaats heelt. Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer u bij deze voor te stellen om te besluiten In artikel 13 der op 23 September 1875 vastgestelde veror dening regelende het meten en wegen van granenzaden en peulvruchten in de gemeente Leeuwardente schrappen de vóór laatste alinealuidende „Het meten en wegen van granen, zaden en peulvruchten, ,voor zoover niet gestortmag niet anders geschieden dan in dien zij in zakken van 100 of 50 liter inhoud zijn aange voerd." Voorgesteld ter raadsvergadering van den 22 February 1877, door burgemeester en wethouders van Leeuwarden. J. BIERUMA OOSTING. De Secretaris P. A. BERGSMA.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1877 | | pagina 7