112 Bijlage tot het verslag der handelingen va
naauwelijks voldoende bezoldiging af te zonderen als voor eene
uitgestelde lijfrente op zijn eigen hoofd noodig ia.
„Mogt hij in gunstige jaren iets kunnen overleggendan zal
hij er veeleer toe komen dit te besteden tot aankoop eener
levensverzekering ten voordeele van zijne na te laten betrek
kingen indien hij onverwacht uit hun midden wordt wegge
nomen. Daarbij mag de slaat zijne ambtenaren met dwingen
om deel te nemen in eene particuliere levensverzekering maat
schappij ja dit zelfs niet aanmoedigenzoolang deze inrigtingen
in zulk een gebrekkigen staat verkeercnals ten onzent Let
geval is.
„De noodzakelijkheid eener pensioensregeling blijkt ten duide
lijkste uit de handelwijze der groote gemeentendie haar tot
stand bragten om niet in elk geval afzonderljjk eene beslissing
te moeten nemenwaarbij zoo ligt persoonlijke consideratiën in
het spel treden.
„Zonder zoodanige regeling zou de gemeente er ook moeilijk
toe komen een ambtenaar op gevorderden leeftijd te ontslaan en
hem hierdoor na jaren langen trouwen dienst de noodige midde
len van bestaan te ontnemen, wanneer toch het publiek belarg
meebrengtdat versleten krachten door nieuwe worden ver
vangen".
De hoogleeraar Vissering keurt het toekennen van pensioen
als algemeene regel af, maar om nu te weten, welke ambtenaren
hij onder de uitzonderingen wil hegrijpenleze men bladz.
1Ö4. 2e deel, 3e druk van zijn Handboek voor practischestaat
huishoudkunde. Hij zegt daar, dat het naar zijne meening o. a.
ook nu nog raadzaam kan zijn het stelsel van pensioen aan te
houden voor de ambtenaren in de laagste betrekkingenwien
het óf aan kennis en oordeel óf aan de middelen faalt om tijdig
aan verzekeringskassen deel te nemen. Neemt men nu in aan
merking dat er ongeveer 12,000 burgerlijke rijks ambtenaren
zijnwaaronder alleen ongeveer 2600 commiezen en andere
ambtenaren der belastingen van gelijken rang, en verder een
groot aantal brievenbestellers, rijksveldwachters, gevangenbe
waarders enz. enz dan kan vrij zeker worden aangenomen, dat
bij het beperken van het verleenen van pensioen tot de ambte
naren door Vissering bedoeld nog het pensioneeren in het alge
meen beschouwdeerder regel dan uitzondering zou zijnomdat
het aantal ambtenaren in de laagste betrekkingen dat der
overigen zeer zeker overtreft.
De meerderheid der commissie van rapporteurs wonscht niets
te kort to doen aan het gezag dat men de redactie van de
Gemeentestem ook met opzigt tot de peüsioen kwestie wil toe
kennen doch zij moet herinneren dat in dat blad in een inge
zonden stuk en door een die zijn naam. niet heeft, genoemd van
het stelsel van staatszorg om den ambtenaar op den ouden dag
pensioen te verleenen, kortweg, als of ieder dat wel wist en
als of er niets tegen te zeggen vielwordt gezegddat het
reeds sedert lang verouderd en veroordeeld is. Het beroep op
de Gemeentestem verliest zeker daardoor nog al iets van zijne
kracht.
Die onbekende inzender is overigens nog al gunstig jegens de
ambtenaren gezind. Trouwens in datzelfde ingezonden stuk
zegt hij: „Wij gunnen aan de gemeentelijke ambtenaren gaarne
een goed tractement; maar? wij verlangen dat dit tractement
zoodanig zijdat zij in staat zullen zijn zoowel voor hun zelve
als voor hunne betrekkingen te zorgen".
De rapporteur in de minderheidmet dit antwoord op zijne
bedenkingen in kennis gesteld heeft verklaarddaardoor niet
van zijne zienswijze te zijn teruggekomen.
2. Het stellen ran regels voor het eventueel toekennen van
pensioen is wenschelijkdoch het verleenen van aanspraak op
pensioeyi is nf te radenhoofdzakelijk om de financiële b zioaren
daaraan verbonden.
Reeds in de premissen van het voorstel van burgemeester en
wethouders, gedaan in uwe vergadering van 25 November 1875,
verklaart het collegie, dat het na „rijpe overweging" tot het
i den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878.
resultaat is gekomendat de vaststelling eener verordening om
trent het verleenen van pensioen of wachtgeld alleen en uitslui
tend behoort te geschieden met het doel om voor den raad zei
ven vaste regelen in deze aangelegenheid te hebben ten einde
zooveel mogelijk in voorkomende gevallen alle ambtenaren en
bedienden naar denzelfden maatstaf te behandelendoch dat
het geenszins zijn doel was om voor de gemeentelijke ambtena
ren en bedienden een regt op pensioen of wachtgeld 'te scheppen."
Onder de overwegingendie het naderthans in behandeling
zijnde voorstel voorafgaanverklaren burgemeester en wethou
ders niet van zienswijze veranderd te zijnen geven zij tevens
de redenen op voor hunne meeningdat geen regt op pensioen
of wachtgeld geschapen moet worden. Zoo een vorderingsregt
tegenover de gemeente wordt erkendzonder daarmede gepaard
gaande verpligtingen van de zijde der ambtenaren (evenredige
bijdragen)zou dit n. 1. „een ongemotiveerd en gevaarlijk gunst
bewijs moeten worden geacht".
Het ware zeker niet ondienstig geweest, dat burgemeester en
wethouders een stap verder waren gegaan en hadden aange
toond waarom het scheppen van een regt op pensioen zonder
evenredige bijdragen een ongemotiveerd en gevaarlijk gunstbe
wijs zou zijn.
Twaalf gemeenten van ons land (zie het meer aangehaalde
artikel van prof. van Geer in de Economisthebben dat regt
verleend zonder eenige bijdrage te vorderen en daarom alleen
mag het reeds betwijfeld worden of voor het scheppen van dat
regt geene motieven zijn aan te voeren en of het wezenlijk wel
zoo gevaarlijk is.
De erkenning van het regt van den ambtenaar op pensioen
vond overigens in de tweede sectie verdedigersen wij zullen
gelegenheid vinden hierop later bij ons verslag omtrent de 4e
stelling terug te komen.
De meerderheid der ledendie aan het sectie-onderzoek deel
namen schenen dan ookevenmin als vroegerovertuigd te
zijndat voor het verleenen van aanspraak op peneioen geene
geldige motieven zouden zijn aan te voerenhoewel in alle sec
tiën de meening werd geuitdat het toekennen van die aan
spraak zonder evenredige bijdragen als een gunstbewys moest
worden aangemerkt.
Het gevaar waarop burgemeester en wethouders doelenzal
waarschijnlijk hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend gezocht moeten
worden in de financiële gevolgen die het verleenen van aan
spraak op pensioen zal na zich slepen. Althans hierop werd
door de voorzitters van aiie sectiën met meer of minder klem
gewezen.
In 't bijzonder geschiedde dit in de eerste en derde sectie.
Met uitzondering van een enkel lid der eerste sectie vond overi
gens de voorgedragen ontwerp-verordeningwegens den grond
slag, waarop het gebouwd is. daar geen sympathie.
Dat eene lid zag de finantiële gevolgen die uit de aarneming
voor de gemeente zouden voortvlo<njenniet zoo donker in
maar in overeenstemming met den voorzitter der sectie dachten
de overige leden er geenszins ligt over. Even als in de derde
sectie wees men ook daar op de ramingendaaromtrent bij de
behandeling van het eerste ontwerp gemaakt.
In 1876 warc-n er 104 gemeentelijke ambtenaren, aan wie in ver
houding tot hunnen leeftijd en hunne inkomsten, volgens de sterfto-
tafels van Lobattoin de eerste 23 jaar vermoedelijk 52 mille
en de volgende 28 jaar 120 mille zou moeten worden uitgekeerd,
doch volgens tabellen van later dagteekening en op de algemeene
sterfte gebouwd, voorkomende in de brochure vau dr. P. van
Geer. „De pensioenwet en het pensioenverbond"zouden die
sommen nog met ongeveer 30 pet. moeten worden verhoogd.
De voorzitter der eerste sectie verklaardedat het collegie
van burgemeester en wethouders zich niet verantwoordelijk
wilde stellen voor de finantiële gevolgen die het in behandeling
zijnde ontwerp, tot wet verheven, voor de gemeentelijke fiuantiën
zal hebben cn die moeijelijk vooraf to berekenen zijn.
Bijlage tot het verslag der handelingen vai
Het meerendeel van de leden dier sectie vonden de finantiële
bezwaren dan ook van zoodanig gowigtdat sommigendie an
ders hadden kunnen meegaan met het primitieve voorstel van
burgemeester en wethouders, nu verklaarden liever in het ge
heel geene regeling te willen, dan eene, waarbij do gemeente
onverpligt eene verbindtenis zou aangaan, die kwalijk meer zou
kunnen worden opgezegdook al bleek het dat zij te bezwa
rend voor de gemeentelijke finantiën werd.
Voorts vond de overweging, die aan het voorstel tot vast
stelling dezer concept-verordening vooraf gaaten waarbij „de
noodzakelijkheid" van eene wettelijke regeling wordt uitgespro
ken in haar verband met do artt. 2 en 3 van het ontwerp in
die sectie dan ook geene instemming. Ia tegenspraak met de
considerans werd zelfs de vraag gedaanof' inderdaad de tot
hiertoe gevolgde wijze van handelen zooveel bezwaar had op
geleverd en aan eenig ontslagen of op wachtgeld gestelden
ambtenaar regtmatige reden van beklag had gegeven. Een en
kel gevalwaarop wel door sommige leden van den raad is
gedoeldkon daarvoormeende menniet als bewijs gelden.
Het bleek dusdat de voorstellingdie men zich in die
sectie maakte van de finantiële gevolgen der aanneming van het
onderwerpelijk voorstel, bij sommige leden van dien aard is ge
weest, dat deze zelfs nog meer gevaar in eene regeling der
pensioenzaak zijn begonnen te ziendan burgemeester en wet
houders zelvedie toch hebben verklaard bij hunne primitieve
zienswijze te blijven volharden.
De meerderheid uwer commissie moet er echter op wijzen
dat de hier voren genoemde cijfers de finantiële uitkomsten aan
wijzen van een stelseltot welker invoering tot dusverre het
voorstel niet is gedaan.
De berekeningen, waarop die cijfers gegrond zijn, zijn ons
welwillend terhand gesteld, en wat blijkt hiernu uit?
Dat de zamensteller is uitgegaan van de onderstelling, dat
alle bestaande ambtenarenvoor zoo ver zij volgens de sterfte-
tafels den fó-jarigen leeftijd zullen bereikenop dien leeftijd
zullen worden gepensioneerdzonder dat zij tot het doen van
eenige bijdrage deswege zullen worden onderworpen. Verder
moeten die uitkomsten nog als maxima beschouwd worden. De
zamensteller merkt toch zelve reeds op1°. dat er gerekend
is, dat alle ambtenaren successievelijk afsterven en niet tot an
dere functiën overgaan en door jeugdiger personen worden ver
vangen 2°. dat zeker nog al eens een enkele ambtenaarof
schoon 65 jaar oud zijndezal wenschen nog eenigen tijd te blij
ven dienen. Hier staat tegenoverzooals de zamensteller mede
opmerktdat het ook kan gebeuren dat een ambtenaar wegens
ziels- of ligchaamsgebreken voor zijn 65e levensjaar ontslagen
moet wordendoch men mag aannemen dat dit geval minder
dikwijls zal voorkomen dan de beide andere genoemde gevallen.
De zamensteller der nota komt tot de slotsomdat eene pensi-
oens-regeling naar bedoeld stelsel eene gemiddelde jaarlijksche
uitgaaf ten laste der gemeente van nagenoeg /'4500 zou vorde
ren. Zooals echter is herinnerdis tot de invoering van zoo
danig stelsel tot nog toe geen voorstel gedaan. Het eerste u
aangeboden ontwerp beoogde toch alleenvoor den raad regelen
te stellen omtrent de bepaling van het bedrag van het pensioen
in geval hij besloot tot het toekennen van pensioen aan dezen of
geenen ambtenaar en het tegenwoordige ontwerp strekt, om al
leen pensioen te verleenen aan die ambtenarenwelke verklaren
er toe te willen bijdragen (artt. 8 en 18).
Daarbij moet niet uit het oog verloren worden, dat thans de
gemeente-begrooting ook bezwaard is met eene uitgaaf wegens
pensioenen en dit, zonder eene regeling, ook wel meest altijd
zal blijven.
Wat overigens de hier behandelde stelling zelve betreft, her
innert do meerderheid der commissie van rapporteurs nogmaals,
dat in uwe vergadering van 14 September 1876 de meerderheid
der toen aanwezige leden zich er niet mede heeft vereenigd en
eene verordeningdaarop gebouwdonvoldoende heeft geacht.
den gemeenteraad te Leeuwarden. 1878. 113
Zij is verder zoo vrij te verwijzen naar het rapport der voor-
maligo commissie van rapporteurs (bijl. no. 9 blz. 27 van 1876)
en de gevoerdo discus&iën (verslag blz. 96—98 van 1876).
3^. Aanspraak op pensioen behoort te worden verleenddit
is in het belang der gemeentedoch de ambtenaren behooren er
tets toe bij te dragenom er het karakter van liefdadigheid aan
te ontnemen
In allo sectiën werd door een of meer leden deze stelling
verdedigd. Het regt op pensioen werd niet, of althans niet
volledig door dio leden erkend doch op grondenin het rap
port der vroegere commissie en bij de discussiën over dat rap
port aangevoerd, werd het wenschelijk: geacht, aan de ambte
naren de zekerheid te verschattendat zij ouder zekere om
standigheden op pensioen of wachtgeld van wego de gemeente
kunnen rekenen. Een enkel lid wenschte er echter niet op ge
drukt te hebben, dat juist eene bijdrage moet worden gevor
derd, om aan het verleenen van pensioen het karakter van „lief
dadigheid te ontnemen, maar omdat anders de gemeente-finan
tiën te zeer bezwaard zouden worden. Met het oog hierop
wenschte de meerderheid in alle sectiëndatbij aanneming
van het beginsel om aan alle ambtenaren aanspraak op pensioen
te verleenende bijdrage op 2"/0 der bezoldiging werd bepaald.
cJtond echter eenmaal vastdat het belang der gemeente ten
naauwste was betrokken bij het verleenen van aanspraak op
pensioen dan moest ook de bijdrage voor alle toekomstige amb
tenaren verpligtend worden gesteld. Werd diten mitsdien ook
het erlangen van pensioen facultatief gelatendan zou toch
het beoogde doel slechts ten deele kunnen worden bereikten
waarschijnlijk dikwijls werkelijk onbruikbaar geworden ambte
naren nog in dienst worden gehouden.
In eene gedwongen bijdrage kon ook geene onregtvaardigheid
w'orden gezien. Immersde tractementen worden geheel een
zijdig vastgesteldhet zou hier dus zijn eene directe verlaging
van tractementen, doch ieder bleef vrij, om bij dit mindere trac
tement al ol niet naar de vacerende betrekking te dingen. Die
vermindering zou echterzoo meende men, niet ongunstig kun
nen werken, in dien zindat er zich voortaan sollicitanten van
minder gehalte zouden aanmeldenhet tegendeel moest eerder
worden verwachtomdat tegenover het direct nadeel een in
direct voordeel van grootere waarde werd gesteld.
Aan de bestaande ambtenaren zou echter ge9ne gedwongen
bydrage mogen worden opgelegden dezen zou duswerd de
bijdrage gehandhaafd, vrijheid moeten worden gelaten om zich
daaraan al of niet te onderwerpen.
Afgaande op de zienswijze, die men mag aannemen dat door
do minderheid van den raad wordt gedeeld en op de omstan
digheid dat eene bijdrage van 2 0 0 bij eventuele aanneming
van het beginsel van aanspraak op pensioen ook door de meer
derheid der leden die aan het sectie onderzoek hebben deelge
nomen wenschelijk werd geachthebben wij gemeend in dien
zin eene wijziging van het ontwerp van burgemeester en wet
houders te moeten voorstellen en daarin verder het stelsel van
verpligte bijdragen voor alle toekomstige ambtenaren te moeten
opnemen, terwijl wij tevens hebben gemeend, de gevallen,
waarin pensioen zal worden verleend iets scherper te moeten
begrenzen door niet voor alle ambtenaren als vermoeden van
verdere ongeschiktheid den ouderdom van 65 jaar of 40 jaar
dienst aan te nemenmaar ook dan nogbehoudens eenige uit
zonderingen een geneeskundig onderzoek te vorderen.
Op die beginselen hebben wij eene raming gemaakt van de
meerdere jaarlijksche uitgavendie de aanneming der in dien
geest door de meerderheid uwer commissie te doene voorstellen
vermoedelijk tengevolge zou hebben.
Opdat onze berekening door ieder uwer zou kunnen worden
nagegaanvoegen wij als bijlage hiernevens een staat van de
bezoldiging der ambtenaren cn bedienden in art. 1 van het door
do meerderheid uwer commissie mede hierbij gevoegde nieuwe
ontwerp-verordening vermeld. Uit de berekening die daarop is