Bijlage no. 27.
Bijlage no. 28.
130
Bjjlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1878.
kens Zjjner Exc. missive van den 3 December 1878, L'. I.
afd. onderwijs.
In verband hiermede dienen de bestaande bepalingen op-
zigtens de heffing en invordering van schoolgeld voor onder
wijs aan het gymnasium door andere te worden vervangen.
Daartoe strekt het hierbij gevoegd besluit, 't welk echter in
hoofdzaak met het bestaande overeenstemt.
Bij de bepaling van het bedrag van het te heffen school
geld is in aanmerking genomen het bedrag dat thans wordt
geheven en op 60. voor iederen leerling is bepaald, onver
schillig in welke klasse de leerling is geplaatst.
Ten opzigte van dit laatste heeft men gemeend het bestaande
te moeten wijzigendewijl het allezins billijk is geacht het
schoolgeld te doen klimmen naar gelang van de klasse waarin
onderwijs wordt genoten.
Uit dien hoofde is het schoolgeld bepaald
voor de eerste en tweede klasse op 50.
voor de derde en vierde klasse op 60.
voor de vijfde en zesde klasse op 80.,.
Wat het door de toehoorders voor het bijwonen van af
zonderlijke lessen te betalen schoolgeld betreftis het raad
zaam geacht dit te bepalen op gelijk bedrag als thans van
hen wordt gevorderdomdat dit als een voldoende vergoe
ding kan worden aangemerkt voor het genot dat zjj van de
inrigting hebben.
Aannemende dat het getal leerlingen der inrigting op 60
kan worden begroot en daarvan in elk tweetal klassen, waar
voor het schoolgeld op een gelijk cjjfer is bepaaldeen derde
is geplaatst dan kan de vermoedelijke opbrengst van het school
geld op ƒ3800., worden begroot, behalve hetgeen door toe
hoorders wordt betaaldzoodat deze heffingnaar de bepa
lingen der wetaan de gemeente slechts eene bijdrage in de
kosten der inrigting verschaft.
De overige bepalingen van het besluitstrekkende tot aan
wijzing van de gevallen in welke met de betaling van een
minder bedrag aan schoolgeld kan worden volstaanmogen
geacht worden geene bijzondere toelichting te vereischen.
Leeuwardenden
De raad der gemeente Leeuwarden
ONTWERP-VERORDENING op de invorde
ring van het schoolgeld, geheven voor
onderwijs aan het gymnasium te Leeu
warden.
Art. 1Binnen acht dagen na den aanvang van elk kwar
taal zendt de Rector eene door hem deugdelijk verklaarde
lijst der over dat kwartaal verschuldigde schoolgelden aan
burgemeester en wethoudersingerigt overeenkomstig een
door dat eollegie vastgesteld model.
Art. 2. Indien in den loop van een vorig kwartaal leer
lingen of toehoorders zijn toegelaten, wordt het deswege ver
schuldigd schoolgeld tegelijk met dat over het ingetreden
kwartaal op de lijst uitgetrokken.
Op die lijst wordt melding gemaakt van het te kennen
gegeven voornemen van leerlingen of toehoordersdat zjj in
de eerste helft van het loopende kwartaal het gymnasium
zullen verlaten.
Art. 3. De in art. 1 bedoelde lijst wordt door burgemees
ter en wethouders vastgesteld en aan den gemeente-ontvan
ger ter invordering gezonden.
Art. 4. Het schoolgeld is invorderbaar zoodra door bur
gemeester en wethouders openbare kennisgeving is gedaan
dat de ljjst aan den gemeente-ontvanger is gezonden.
Het moet zijn betaald vóór het einde der eerste maand van
het kwartaalwaarvoor het verschuldigd is.
Bij nalatigheid of weigering van betaling geschiedt de in
vordering overeenkomstig de voorschriften van art. 258 tot
en met 262 der gemeentewet.
Art. 5. De gemeente-ontvanger geeft vóór het einde van
ieder kwartaalaan burgemeester en wethouders berigt om
trent de inning der schoolgelden over dat kwartaal.
Leerlingen of toehoordersvoor wien alsdan het verschul
digde schoolgeld niet is voldaanworden tot de lessen in
het volgende kwartaal niet toegelaten vóór die voldoening
heeft plaats gehad.
Art. 6. Deze verordening treedt in werking tegelijk met
het op heden vastgestelde besluit tot heffing van schoolgeld
en vervangt alsdan die van 14 November 1872 (gemeente
blad no. 17.)
Vastgesteld den
De Raad der gemeente Leeuwarden.
MEMORIE VAN TOELICHTING bij de veror
dening op de invordering van het school
geld, geheven voor onderwijs aan het
gymnasium te Leeuwarden.
De redenen die eene vaststelling van nieuwe bepalingen op-
zigtens de heffing van schoolgeld voor onderwijs aan het gym
nasium noodzakelijk makenzijn tevens oorzaak dat de ver
ordening op de invordering van dat schoolgeld op nieuw moet
worden vastgesteld.
De bepalingen in bijgevoegde verordening opgenomen, zijn
nagenoeg gelijk aan die in de bestaande verordening voorko
mende, dewijl deze, sedert 1872 toegepast, zijn gebleken
voor een geregelde invordering van het verschuldigde school
geld voldoende te zijn.
Uit dien hoofde wordt eene bjjzondere toelichting van die
bepalingen niet noodig geacht.
Leeuwarden, den
De gemeenteraad van Leeuwarden,
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1878.
131
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
ten geleide eener aanbeveling voor de
benoeming van vijf Curatoren bij het
gymnasium.
MIJNE HEERENI
In verband met het besluit tot oprigting van een nieuw
gymnasium, werd in Uwe vergadering van 29 Augustus 11. o. a.
besloten, het eollegie van Curatoren bij het bestaande gym
nasium te ontbindenzoodra het nieuw gymnasium zal zijn
opgerigt en geregeld.
Nu de regeling van het nieuw gymnasium zoo ver is ge
vorderd, dat deze inrigting binnen weinige dagen in werking
kan worden gebragtbreekt ook het tijdstip aan waarop de
tegenwoordige Curatoren hunne taak als afgedaan kunnen be
schouwen.
lengevolge daarvan is door ons eene aanbevelingslijst op
gemaakt voor de benoeming van een nieuw eollegie van Cu
ratoren, welke wij de eer hebben U hiernevens aan te bieden.
Dat eollegie bestond tot dusver uit vier personendoch
het is wenschelijk geacht dat getal bij de nieuwe inrigting
met een te vermeerderenwaaromtrent in de U aangeboden
ontwerp-verordening eene bepaling is opgenomen.
Wat de aanbevelingslijst betreft, hebben wij gemeend de per
sonen daarop in alphabetische volgorde te moeten vermelden, ge
lijk ook in 1867 bij de benoeming eener commissie van toe-
zigt op het middelbaar onderwjjs is geschied. Voor hen ech
ter die leden van het bestaande eollegie van Curatoren zjjn,
is de bjjvoeging.aftredend Curator," dienstig geacht.
Intusschen vindt Uwe vergadering op die lijst niet vermeld
den heer Dr. C. P. Burgerthans President-Curator, en zulks
omdat deze zjjn verlangen heeft te kennen gegevenom voor
een nieuwe benoeming buiten aanmerking te worden gelaten.
Onder mededeeling van het vorenstaandehebben wij de
eer bjj deze voor te stellen
Over te gaan tot de benoeming van een eollegie van Cu
ratoren bij het gymnasium te Leeuwarden en te bepalen, dat
die benoeming geschiedt met ingang van 1 January 1879.
Voorgesteld ter raadsvergadering van den 24 December
1878door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
Alphabetisch gestelde aanbeveling tot benoeming van een
eollegie van Curatoren bij het gymnasium te Leeuwarden
ingevolge het bepaalde bjj art. 25 der wet van 28 April 1876,
(Staatshlad no. 102.)
1. Mr. J. C. BERGSMA.
2. Mr. A. BLOEMBERGEN.
3. Mr. W. B. S. BOELES.
4. Dr. N. LOBRY van TROOSTENBURG de BRUIJN.
5. Mr. J. MINNEMA BUMAaftredend Curator.
6. Mr. J. DIRKS.
7. Mr. U. H. HUBER.
8. Mr. J. L. van SLOTERDIJCK.
9. Mr. W. TERPSTRAaftredend Curator.
10. D». J. B. WEERMANaftredend Curator.
Opgemaakt door Burgemeester en Wethouders van Leeu
warden den 19 December 1878.
VOORSTEL van Burgemeester en Wethouders,
betreffende vermindering der renten
wegens voorschotten uit de gemeentekas
ten behoeve van de Stadsbank van leening
Reeds eenige maanden geleden vond de Commissie van ad
ministratie over de Stadsbank van leeningin de mingunstige
fmantieele uitkomsten harer exploitatie, aanleiding om het
gemeentebestuur in overweging te gevendat de rente van
beleeningen van 50 cent tot ƒ100., van 12 percent tot 15
percent mogt worden verhoogd.
Hoewel de omstandigheid, waarop de commissie zich tot
motivering van haar voorstel beriepons bekend was en ten
overvloede uit het hiernevens gaand vijftien-jarig overzigt no
pens de werking van de Bank duidelijk bleek, achtten wij toch
het middel tot herstel van het finantieel evenwigt minder goed
gekozen.
Wij brengen hierbij in herinneringdat de rente bij artikel
17 van het thans nog vigerend reglement van 10 Maart 1834
oorspronkelijk was bepaald
voor beleeningen van ƒ0.50 50 op 15 percent.
50 ƒ100 op 12
ƒ100 en daarboven op 10 percent.
Na het verstrjjken van den vijf-jarigen termjjn voor welken
de rente tot dit bedrag was toegestaanwerd dieop aan
drang van de regeeringdoch niet zonder tegenkanting van
de toenmalige Commissie voor de beleeningen van 0.50 tot
50 bij Koninklijk besluit van 11 Mei 1845 tot 14 pCt. ver
laagd. Die renteverlaginghoe sterk ook met het oog op de
fmantieele gevolgen bestreden bleek intusschen in het daarop
volgend vijfjarig tijdsbestekook finantieelzoo gunstig te
werken, dat de Commissie zelve in 1850 niet aarzelde eene
verlaging der rente van 14 op 12 percent aan te bevelen.
Ook bij dezen verlaagden rente-standaardbleef de admini
stratie nog steeds gunstige uitkomsten opleverenzoodat o.a.
in 1854, even als reeds vroeger herhaaldelijk was geschied
eene som van ƒ6000 uit de overwinst aan de gemeente kon
worden uitgekeerd.
Van hare oprigting af tot aan het jaar 1872 bleef alzoo
de bankook bij dalende rente-standvoordeelig werken.
Eerst sedert laatstbedoeld jaar toonen de balansen een min of
meer aanzienlijk verlies.
In hoeverre die veranderde uitkomsten in verband staan
met de toenmaals geheerscht hebbende pokken-epidemiedie
eene beperking der beleening van sommige voorwerpen nood
zakelijk maakte valt o. i. moegelijk te beslissen.
Zeker kan die beperking niet als de eenige oorzaak van
de mindere beleeningen worden aangemerktdaar het ver
schijnsel waarop de commissie wijstzich bleef voordoen
jaren nadat de beperkende maatregel reeds was ingetrokken.
Niet onwaarschijnlijk heeft de stijging der loonen van de
arbeidersklasse in de laatste jaren het gevolg gehad dat vele
gezinnen, die vroeger geregeld hunne toevlugt tot het middel
van beleening moesten nementhans door mindere behoefte
daarvan worden teruggehouden. Hoe dit ook zijhet verlies
der exploitatie is blijkens het vijftienjarig overzigt niet enkel
veroorzaakt door het lager cijfer der beleeningen en de daar.