Bijlage no. 9.
82
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad ie Leeuwarden 1881.
„Ik zweer (beloof) dat ik de schatting der huurwaarde van
localiteitenwaar sterke drank in het klein wordt verkocht,
naar mijn beste weten en zonder aanzien des persoons over
eenkomstig de wet zal verrigten. Zoo waarlijk helpe mij God
almagtig. (Dat beloof ik)."
Art. 4. De schatters en tegenschatters zullen bij de be
paling van den omvang van het bedrijf, waarvoor de ver
gunning strekt, niet uitsluitend het debiet, maar ook den
stand, de ligging en de inrigting der lokaliteit van welke de
huurwaarde, in verband met den omvang van het bedrijf,
moet worden geschat, in aanmerking nemen. Zij nemen
daarbij in acht dat, indien in de lokaliteit meerdere bedrijven
dan dat van verkoop van sterken drank in het klein worden
uitgeoefend, alleen de omvang van laatst bedoeld bedrijf be
hoort in aanmerking te komen voor de schatting en dat, zoo
de lokaliteit een gedeelte van een gebouw uitmaaktniet de
huurwaarde van liet geheele gebouw, maar alléén die van
liet gedeelte dat dient voor den verkoop van sterken drank
in het kleinmoet worden geschat.
Art. 5. Intrekking der vergunning in den loop van het
vergunningsjaar, geeft geenerlei aanspraak op geheele of ge
deeltelijke restitutie van het vergunningsregt.
ONTWERP-VERORDENING op de invordering
van het gemeentelijk vergunningsregt voor
den verkoop van sterken drank in het klein
De raad der gemeente Leeuwarden;
Gezien zijn besluit
waarbij onder 's konings goedkeuring is vastgesteld eene
verordening op de heffing van het in art. 6 der wet van 28
Junij 1881 (Staatsblad no. 97) bedoeld gemeentelijk vergun
ningsregt
Gezien art. 238 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85)
Besluit
Vast te stellen de volgende verordering op de invordering
van het gemeentelijk vergunningsregt voor den verkoop van
sterken drank in het klein.
Art. 1. De invordering van het vergunningsregt geschiedt
door den gemeente-ontvanger.
Art. 2. Het verzoekschrift om vergunning tot het verkoo-
pen van sterken drank in het klein bevatbehalve de opga
ven omschreven in art. 1 der wet van 28 Junij 1881 (Staats
blad no. 97)of de verklaring dat de verzoeker gedurende
de geheele weekin de localiteiten voor welke de vergunning
door hem wordt gevraagdsterken drank wil verkoopen of
schenken of diedat hij daar geen sterken drank wenscht te
verkoopen of te schenken tusschen Zaturdag avond te zes en
Maandag ochtend te zes ure.
Art. 3. Zoodra een verzoek om vergunning tot het ver
koopen van sterken drank in het klein door burgemeester en
wethouders is ingewilligdwordt door hen een schatter aan
gewezen uit de deskundigen in art. 2 van de heffingsver
ordening bedoeldtot het schatten van de huurwaardedie
de localiteitwaarvoor de vergunning is verleend in verband
met den omvang van het daarin uit te oefenen bedrijf van
verkooper van sterken drankkan geacht worden te bezitten.
Art. 4. De in het vorig artikel bedoelde schatting geschiedt
binnen acht dagen na de daartoe ontvangen opdragt.
De schatter maakt van zijne bevinding ter plaatse proces
verbaal op en zendt dit onverwijld aan burgemeester en wet
houders in.
Tegelijkertijd zendt hij tegen ontvangbewijseen afschrift
van dit proces-verbaal aan den verzoeker.
Art. 5. Tndien de verzoeker binnen vijf dagen na ontvangst
van het proces-verbaal geen verzoek tot herschatting bij bur
gemeester en wethouders heeft ingediendwordt het vergun
ningsregtin verband met de schatting der huurwaardedoor
hen vastgesteld en de verzoekeronder opgave van het door
hem te betalen bedragaangeschreven om het regt bij den
gemeente-ontvanger te voldoen.
Burgemeester en wethouders doen te gelijkertijd van het
verzenden dezer aanschrijving mededeeling aan den gemeen
te-ontvanger, onder toezending van een afschrift der vergunning.
Art. 6. De betaling van het regt geschiedt in één termijn
ten kantore van den gemeente-ontvangertegen uitreiking
door dezen aan den verzoeker van het bovenbedoeld afschrift^
dat als bewijs strekt van de betaling van het regt.
Van de ontvangst van het regt en de uitreiking van het
afschrift der vergunning wordt door den ontvanger onmiddel ijk
aan burgemeester en wethouders kennis gegeven.
Art. 7. Indien de verzoeker met de schatting der huur
waarde van zijne lokaliteit geen genoegen kan nemen, zendt
hij binnen vijf dagen na ontvangst van het in art. 2 bedoelde
proces-verbaal schriftelijk een verzoek om herschatting aan
burgemeester en wethouders in en met opgave van den persoon
dien hij als herschatter verlangt.
Burgemeester en wethouders wijzen hunnerzijds onmidde-
lijk een persoon aan om bij de gevraagde herschatting voor
de gemeente op te treden. De deskundigedie de eerste
schatting deed is daartoe niet benoembaar.
Art. 8. Beide herschatters doen tegelijk met een derde
door den ontvanger der directe belastingen aan te wijzen
op nieuw de schatting in art. 2 van het heffingsbesluit be
doeld binnen acht dagen na de daartoe van burgemeester
en wethouders ontvangen opdragt.
Zij handelen daarbij evenals in art. 2 ten aanzien van de
eerste schatting is voorgeschreven.
Art. 9. Het vergunningsregt wordt na herschatting door
burgemeester en wethouders vastgesteld in overeenstemming
met het gevoelen der meerderheid van de herschatters. In
dien ieder der herschatters een ander gevoelen is toegedaan
strekt die schatting ten grondslagwelke noch de hoogste
noch de laagste is. Indien de belanghebbende geen herschat
ter heeft aangewezenof de door hem aangewezene niet ter
herschatting opkomt, of weigert den eed te doen of aan de
herschatting deel te nemen, geldt de laagste schatting als de juiste.
Art. 10. De bepaling van den dag en het uur der schat
ting of der herschatting geschiedt in overleg met den schat
ter of de herschatters door den burgemeester.
Art. 11. Indien de belanghebbende wenscht dat de hem
verleende vergunning bij het eindigen van het vergunnings
jaar zal worden geacht wederom voor één jaar te zijn ingegaan
geeft hij daarvan minstens eene maand vóór het eindigen van den
termijnover welken de vergunning loopt, aan burgemeester
en wethouders kennis door wie onverwijld eene nieuwe schat
ting van de in art. 1 der verordening opde heffing van het
vergunningsregt omschreven huurwaarde wordt gelast.
Op deze herhaalde schatting zijn de artikelen 3 457,
89 en 10 van toepassing.
Art. 12. In het geval bedoeld in art. 11, geschiedt de
betaling van het vergunningsregt vóór het einde van den ver-
gunningstermijnten kantore van den gemeente-ontvanger
in eens en tegen door dezen af te geven kwitantie.
Door deze betaling wordt de vergunning telkens geacht
weder voor een jaar te zijn ingegaan.
De laatste zinsnede van art. 6 is in dezen van toepassing.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881.
83
VERSLAG van de commissie van rappor
teurs uit de sectiën van den Raad omtrent het
onderzoek van de gemeente-begrooting voor
1882.
In de le en 2e sectiën wehlen algemeene beschouwingen
over de ontwerp-begrooting gehouden. Met de opmerking
dat ze in de gewone posten bijna geene afwijking van vroe
ger toegestane sommen bevatdat het bedrag voor buiten
gewone uitgaven niet hoog is en de gewone door inkomsten
van gelijken aard worden opgewogen zoodat de begrooting
normaal kan worden genoemd, werd in de le sectie het denk
beeld van verlaging vanhetzij het cijfer der opcenten op de
personele belasting, hetzij dat van die op het inkomen ter
sprake gebragt en tamelijk breedvoerig behandeld zonder tot
een bepaald besluit te leiden.
In de 2e sectie werd de aandacht gevestigd op het bui
tengewoon sobere van de memorie van toelichting en voorts
met het oogdeels op den gunstigen stand der begrootiug
deels op sommige der voorgedragen posten voor buitenge
wone werkenwaaraan de behoefte door verwaarloozing van
gewoon onderhoud zou zijn ontstaandeels eindelijk op het
belangrijke cijfer voor onvoorziene uitgaven voorgedragen
de wenschelijkheid uitgesproken en gedeeldom door ver
hooging van enkele hiervoor vatbare posten van ontvang en
verlaging van sommige van uitgaafde voorgedragen leening
te vermijdenomdatnu door de in 1880 tot stand gebragte
conversie van de gemeenteschulden de financiën der gemeente
geregeld mogen worden geachtniet buiten strenge noodza
kelijkheid op nieuw leeningen zouden moeten worden aange
gaan.
Rapporteurs merken omtrent het bovenstaande op dat wel
is waar de voorgedragene begrooting normaal kan worden
genoemd in zooverre ze geene maatregelen van buitengewoon
ingrijpende strekking voorbereidt, doch dat de gedachte om
hierop eene reductie van sommige heffingen te doen steunen
op zijn minst voorbarig moet worden genoemdomdat de
stand der voorgedragene begrooting geen waarborg geeft, dat
hare opvolgsters een even gunstig voorkomen zullen vertoo-
nenmaar bovenal omdat het reeds nu meer dan waarschijn
lijk isdat de volledige tenuitvoerlegging van de nieuwe
wet op het lager onderwijs in deze gemeente, in 1882 uitga
ven van beteekenis zal eischenwaarop in deze begrooting
niet is gerekend.
De soberheid van d- memorie van toelichting kunnen rap
porteurs bij de opmerking in haren aanhef voorkomende, niet
afkeuren waar behalve die toelichting nog verscheidene bij
lagen worden overgelegd en de behandeling in de sectiën
gelegenheid geeft voor het vragen en verstrekken van inlich
tingen daar is eene tijdroovende uitwerking van de toelich
tingen niet noodzakelijk.
Den wensch der 2e sectie omtrent de voorgedragen leening,
kunnen rapporteurs deelen ofschoon de meerderheid zich niet
vereenigt met het argument, ontleent aan de conversie van
1880. Zij meent, dat deze maatregel enkel gestrekt heeft
tot verligting van rentelast en unificatie van schulden doch
nimmer de bestemmiug heeft gehad om een einde te maken
aan het opnemen van geldwaarom zij dan ook weinig meer
dan het bedrag der af te lossen leeningen heeft omvat, en
Bijvoegsel behooiiendk bij de Leeuwarder Ooürant.
alzoo naar hare bestemming niet in den weg mag staan aan
het sluiten van nieuwe leeningenwaarvan de noodzakelijk
heid mogt blijken. Ten aanzien van de afzonderlijke artike
len diene het volgende
Volgn. 63. Uitgaven. Hoofdst. I, afd. 1, art. 10. De
eerste sectie beslootde jaarwedde van den marktmeester der
veemarktwegens de bijzondere verdienstelijkheid van den
tegenwoordigen functionaris, met 50.te verhoogen.
Terwijl de minderheid zich met dit besluit vereenigt, ver
klaart de meerderheid van rapporteurs zich daartegen omdat
huns inziens onverlet de geprezene verdiensten van den te
genwoordigen marktmeesterhet niet opgaathierom de jaar
wedde die aan zijne bediening, niet aan zijn persoon, ver
bonden iste verhoogenvoorts omdat die jaarwedde in
billijke verhouding staat tot de verstrekte diensten en tot de
bezoldigingen van andere gemeentelijke beambten en bedien
den en eindelijk omdat die verhooging in strijd zou zijn met
de verordening van 12 Maart 1874waarbij de jaarwedde
van den marktmeester op ƒ400.is vastgesteld en die, zoo
lang ze niet gewijzigd isde eenige grondslag voor dezen post
uitmaakt.
Yolgn. 74. Hoofdst. II, afd. 3, art. 3. Iri de le sectie
werd over het hooge bedrag van dezen post geklaagd.
Rapporteurs brengen in herinnering dat deze post op de
begrootingen van 1872 en 1873 /745.op die van 1874
tot 1877 ƒ800.op die van 1878 ƒ1,000.op die van
1879 en 1880 ƒ850.en op die van 1881 1,000.be
droeg; dat het onderzoek van de laatstvennelde begrooting
tot gelijke opmerking leiddewaarop door burgemeester en
wethouders werd te kennen gegevendat aanbesteding in
dezen bezwaarlijk zou zijn. De gestadige uitzetting van dezen
post geeft zelfsmet het oog op de vermeerdering van het
getal der localen door het bijtrekken van de voormalige mili
tie-zaal aan rapporteurs aanleiding de aandacht van burge
meester en wethouders nogmaals te vestigen op de vraagof
in de behoeftenbij deze post omschreven niet tegen lager
bedrag kan worden voorzien.
Volgn. 92. Hoofdst. Ill, afd. 1, art. 1. De tweede sectie
besloot
deze post met de daarin begrepene kosten van herstelling
aan den straatweg naar de Bontekoead f 2,500.te ver
minderen op gronddat de voorgenomen aanleg van een
tramweg aldaar alligt de aangebragte verbetering ongedaan
zou maken.
Rapporteurs deelen het gevoelen van de tweede sectie en
stellen voor, dezen post te verminderen tot op 2,275.
Volgn. 93. Hoofdst. Ill, afd. 1, art. 2. In de 3e sectie
werd bij deze post de aandacht gevestigd op de naauwe oprid
van den Grachtswal nevens het hoekhuis „de roode boer" en
de meening geuitdat door overkruiuing of bedekking van
den daar vóór gelegen rioolmond voldoende breedte zou kun
nen worden verkregen.
Rapporteurs brengen met instemming dit punt onder de
aandacht van burgemeester en wethouders.
Volgn. 94. Hoofdst. Illafd. 1 art 3. In de eerste
sectie wordt bij de behandeling van dit art. de meening uit
gesproken dat de lage waterstandvooral 's zomersin de
binnengrachten en de hieruit voortkomende stank een gevolg
zouden zijn van het niet genoegzaam en voortdurend uitlei-
ken van die grachten zoodat eene algemeene schoonmaak van
die grachten noodzakelijk zou zijn en ten slotte aangenomen,
9