Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881. keus moeten worden herzien ietsdat, gelijk wel geen be toog zal vereischen voor een grondwet weinig is aan te raden. Onzes inziens is het genoegdat de wet spreekt. Tot waarborg van hare stipte naleving is het niet noodig regle mentaire voorschriften vast te stellen. Is die naleving in een of an der opzigt onvoldoende, hooger gezag is daar, haar te verzekeren. Het bovenstaande klemt nog meer ten aanzien van de uit de regeling zelve voortvloeiende bepalingen. Dergelijke bepalingen kunnen door de praktijk nog eerder voor veran dering worden aangewezen. Men vergete vooral nietdat het hier voor sommige zaken de toepassing van geheel nieuwe- voorschriften geldt. 11. Getal en klassificatie der scholen. Het komt ons meer logisch voorde zaken om te keeren n.l. eerst vast te stellen de klassenwaarin de scholen worden verdeelddaarna het getal scholen van iedere klasse. Op deze wijze zou iedere klasse hare nummersvan 1 af beginnendekrijgen. Door zoodanige verdeeling voorkomt men tevensgelijk èn in de derde sectie èn door de com missie van toezigt teregt werd opgemerktdat bij stichting van nieuwe scholen niet-opeen volgende nos. tot ééne klasse van scholen zullen behooren gelijk thans zeer oneigenaardig het geval is. De voorgestelde klassificatie zelve zou kunnen wor den overgenomen behoudens eene onderverdeeling voor de scholen der 2e klasse in a en bmet het oog op het ver schillend karakter der scholen thans nos. 4 1 5 G en 7. Geheel onnoodig is onzes inziens de vermelding bij iedere school van het getal leerlingenwaarvoor zij is bestemd (art. 1). Dit getal hangt geheel af van de ruimte der lokalen. Zooals intusschen door burgemeester en wethouders zei ven wordt opgegeven beantwoordt de inrigting van de gebouwen der scholen 6, 8, 0 en 11 geenszins aan de eischenbij het koninklijk besluit van 30 Augustus 1880 Staatsblad no. 167) gesteldzoodat drie geheel nieuwe schoolgebouwen zullen moeten worden gesticht en één gebouw (van school no. 9) eene belangrijke vertiramering zal moeten ondergaan. Met liet oog daarop is in het ontwerp voor ieder dezer scholen reeds het getal kinderen genoemdwaarvoor zij zullen wor den bestemd. Er kan echter nog geruime tijd verloopen eer de nieuwe toestanden in 't leven zijn geroepeiT. De feite lijke toestand zal derhalve tot zóólang in strijd met de ver ordening zijn. Bovendien kunnen zich bij de stichting der nieuwe gebouwen of bij de verandering der lokalen van de school no. 9 omstandigheden voordoen welke op hunne in rigting en dus ook op het getal kinderen in iedere school te plaatsenmin of meer invloed zullen uitoefenen zoodat het cijfer zou blijken niet met juistheid te zijn vastgesteld. Er is, -blijkens de memorie van toelichting, gedacht aan inhoud en oppervlakte der lokalen. Ook echter aan de nieuwe banken, die thans, volgens art. 13 van het koninklijk be sluit van 30 Aug. 1880 (Staatsblad-no. 167), tot uitvoering van art. 4 der wet, voor verscheidene scholen noodig zijn Wor den ze aangebragt, 't geen nu zonder verwijl moet geschieden dan zullen minder leerlingen dan thans in de lokalen kunnen worden geplaatst. Eerst door de praktijk zal het juiste cijfer van de leerlingen voor die lokalen kunnen worden vastgesteld. Eene reden te meer, om het getal leerlingen niet in de ver ordening te vermelden. In de 2e en 3e sectie werd nog de aandacht er op gevestigd datvolgens de verordeningde gemeenteschool no. 4 zal worden bestemd voor 450 leerlingen. Dit strijdt met art. 24, 5e lid der wetvolgens hetwelk niet meer dan 400 leerlingen ge lijktijdig op eene school mogen worden toegelaten tenzij hiertoe door den koningom bijzondere redenen vergunning wordt verleend. Daargelaten de vraagof in eene verordening als deze, ,de grondwet", zooals zij is genoemd, eene met de wet strijdige bepaling kan worden opgenomen zonder dat vooraf de bedoelde vergunning des konings zij verkregen, zou den wij het getal kinderenin het belang der school zelve in het vervolg niet hooger dan 400 wenschen te hebben ge steld. Wel is waar telt deze school oök thans p. m 450 leerlingen, of in ieder lokaal gemiddeld 56. Doch het behoud van dezen toestand komt ons niet wenschelijk voor. Tenzij men in sommige lokalen twee onderwijzers zou willen plaat sen, 'fcgeen voor den goeden gang van het onderwijs ten sterkste is af te keuren en blijkens het in art. 7 voorge stelde getal onderwijzersook niet in de bedoeling van bur gemeester en wethouders schijnt te liggenzouden dus voor iederen onderwijzer gemiddeld 56 leerlingen komen. Behalve dat dit niet zou strooken met den bij de wet gestel den norm van 1 onderwijzer op 40 in het ongunstigste geval van 1 op 45 leerlingen (men zie de memorie van toe lichting op art. 24 der wet)zou het strijden met het 2e lid van art. 5 van het koninklijk besluit van 30 Augustus 1880 (Staatsblad no. 167) dat vertrekken voor meer dan 50 leerlingen niet toelaat. Op grond van een ander en afgaande op de beweegrede nen voor de vaststelling van het cijfer van 400 leerlingen als maximum zou het niet zoo geheel onwaarschijnlijk zijn dat 's konings vergunnning tot overschrijding van dit getal werd geweigerd. Al het aangevoerde pleitnaar wij meenen voor het alge heel weglaten der getallen. Gelijk reeds hierboven is opgemerktzullen door het aan brengen van nieuwe banken minder leerlingen dan thans in de school kunnen worden geplaatst. Wat de scholen der 3e klasse aangaatzal door de voorgenomen stichting van twee nieuwe gebouwen en de vergrooting van het gebouw in de Kaloergloppe voldoende plaatsruimte kunnen worden verkre gen. Zal dit echter evenzeer het geval zijn met de scholen der 2e klasse die wel het eerst voor de nieuwe banken in aan merking zullen komen V Wel is waar zal er ook een nieuw gebouw voor eene school der 2e klasse worden gesticht, be stemd voor 360 leerlingen doch er staat tegenoverdat dan het voor de tegenwoordige school no. 0 dienende gebouw waarin thans 210 a 215 leerlingen onderwijs ontvangen, eene andere bestemming zal erlangen. Er zal dus slechts eene meerdere plaatsruimte voor p. m. 150 leerlingen worden ver kregen. Met het oog op een en ander en uit aanmerkingdat zooals wij meenen te weten in den laatsten tijd voortdurend verscheidene kinderen wegens gebrek aan plaatsruimte, op de tusschenscholen moesten worden afgewezen, komt ons spoedige vermeerdering van het getal scholen der 2e klasse met één noo dig voor. Dat die vermeerdering door burgemeester en wet houders niet is voorgesteld bevreemdde ons te meer vermits zij, in de memorie van toelichting op art. 9, afd. II, hoofd stuk VIIuitgaven, van het ontwerp der gemeente-begroo ting voor 1881 zeggendat „ter vermeerdering van het getal scholen voor lager onderwijs de stichting van een nieuw gebouw noodzakelijk is." Bijlage tut hei- verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881. 111. Gemengde scholen voor jongens en meisjes. Voor de scholen der le klasse is, met het oog op hare bestemming als voorbereiding voor hooger of middelbaar on derwijs het stelsel van afzonderlijke jongens- en meisjesscho len geheel te verdedigen. Het voorbereidend onderwijs moet worden geregeld naar de verschillende rigting van het latere onderwijs op het gymnasium op de hoogere burgerschool voor jongens en op die voor meisjes. Ten aanzien van de scholen der 2e en 3e klasse, allen bestemd voor eind-onderwijshuldigt het ontwerp het beginsel van gemengde bevolkingmet uitzondering nogtans van twee scholen der 3e klassede tegenwoordige nos. 8 en 9. In de le en 3e sectie werd dit punt besproken. In de laatstgenoemde sectie was men algemeen van oordeeldat, nu eene nieuwe regeling wordt tot stand gebragtliet gemengde stelsel ook op deze scholen dient te worden toegepast. Het be- staan van den toestand, waarmede de bepaling in dele sec tie werd verdedigdkomt ons vooral een zeer weinig af doende reden voor zijn behoud ie wezen. Er is, onzes inziens, veeleer een krachtig motief aan te voeren om aan dien toe stand een einde te maken. Het kan gebeuren dat er voor jongens plaats te kort schiet op de gemengde scholen en op de uitsluitend voor jongens bestemde schoolterwijl er ruimte genoeg is aoor de alléén voor meisjes dienende school. Het omgekeerde kan zich voordoen ten aanzien van meisjes. In beide gevallen zullen de kinderen niet kunnen worden ge plaatst. De moeijelijkheid zal zijn te vermijden door het stel sel van gemengde scholen óók voor de 3e klasse algemeen te maken. De commissie van toezigt denkt er evenzoo over. Met haar zouden wij bovendien den beschavenden invloed van eene gemengde schoolbevolking ook gaarne zien inwerken op de bevolking der beide genoemde scholen. Eindelijk wordt de zaak nog aanbevelenswaardig, als er meer jongens en meisjes uit hetzelfde gezin ter school gaan. Zij kunnen zich dan naar deze scholen te zameu begeven, het geen op andere scholen meermalen is geblekengunstig op liet getrouw schoolbezoek te werken. IV. Omvang van het onderwijs. !n al de sectiën werd het bovengemelde punt uitvoerig be sproken. Niet altoos echter heerschte daarover eenstemmigheid. De le sectie verlangde, met afwijking van het voorstel van burgemeester en wethouders de fraaije handwerken op de tegenwoordige school no. I te behouden. Een voorstel tot invoering aldaar van het onderwijs in het handteekenen kon nogtans niet de meerderheid verwerven. In beginsel bestond er geen bezwaar tegenom dat onderwijszoowel op deze school als op nog andere scholen gaandeweg onder de leer vakken op te nemen doch het oogenblik daarvoor achtte men nog niet gekomen. Over de fraaije handwerken voor genoemde school dacht de 2e sectie gelijk als de le sectie. De 2e sectie wenschte ten aanzien van het handteekenen mede verder te gaan dan burgemeester en wethouders en dit leervak niet alleen op de tegenwoordige scholen nos. 2 en 3 maar ook op alle andere scholen geleidelijk te hebben ingevoerd. In de 3e sectie bleef de voorsteller van het behoud der fraaije handwerken aan de school no. 4 in de minderheid. Daarentegen was men er algemeen voordat leervak te ver werpen voor de school no. 3, even als het onderwijs in de beginnen der wiskunde voor dc school no. 2. Ten aanzien van beide leervakken gold hetzelfde motiefde leerlingen van de scholen nos. 2 en 3 gaan later over naar inrigtingen van hooger of middelbaar onderwijs, waar zij onderscheiden lijk in die vakken onderwijs genieten, 't Wordt voor hen veel beter geachtdat men zich op de voor hen bestemde lagere school ook in dit opzigt geheel tot voorbereidend on derwijs bepale. Dat de gymnastiek voortaan een leervak worde op alle scholen, vond algemeene goedkeuring. Uit het medegedeelde blijkt, dat over den omvang van het in 't vervolg te geven onderwijs geen onbelangrijk verschil van gevoelen bestond. Ook de commissie van toezigt laat zich over bet punt uit. Zij wensclit de fraaije handwerken op de school no. 3 te doen vervallen, doch op de school no. 4 te behouden. Over de beginselen der wiskunde voor school 110. 2 en de invoering van het handtceksnen op alle scholen denkt zij gelijk met de 3e sectie. Ons gevoelen komt op liet volgende neer. De algemeene invoering van de gymnastiek juichen ook wij algemeen toe. Er zal echter een termijn daarvoor moeten worden gesteld. De twee thans bestaande gymnastieklokalen toch zijn reeds geheel noodig voor de leerlingen van het gym nasium van de middelbare school voor meisjes en van de scho len nos. 23 en 5. Het getal lokalen zal dus voor eene algemeene invoering van de gymnastiek althans met een twee tal moeten worden vermeerderd. Evenzoo wenschen wij algemeene invoering van het hand teekenen. Is er één leervak, dat tot ontwikkeling van den smaak kan leiden, dan voorzeker het genoemde. Zóó wordt de kennis er van tevens een belangrijke factor tot meerdere beschaving, een puntdatinzonderheid ook voor de scholen der 2e en 3e klasse, verdient in aanmerking te komen. Ge lijk ook in het bekende „Rapport van de commissie uit de afdee- ling Leeuwarden der vereeniging Volksonderwijs over het schoolwezen te dezer stede" juist wordt opgemerkt, heb ben tal van industrieën bij eene algemeene kunstontwikkeling en bij vaardigheid in het teekenen groot belang. En nu zul len ongetwijfeld vele jongelingen later tot een of ander be roep overgaan waarbij hen de kennis van het handteekenen tot groot nut en voordeel kan strekken. Wij spreken van jongelingen. Hoezeer wij de kennis van het teekenen ook voor meisjes wenschelijk achten, zouden wij onsvooral met het oog op het aangevoerdevoorloopig met het onderrigt van dat leervak op de gemengde scholen alléén aan jongensbehalve wat betreft de school no. 4 kunnen tevreden stellen. De zaak zou welligt zóó kunnen worden geregelddatterwijl de meisjes onderwijs in de handwerken ontvangen, aan de jongens teekenonderwijs wordt gegeven. Op die wijze zou tegelijkertijd voor een gedeelte het middel kunnen worden gevonden de jongens bezig te houden terwijl de meisjes les in de handwerken ontvangen. Intusschen blijve dit geheel overgelaten aan de regeling, in gevolge art. 21 der wet. Wij voorzien het ook in de 2e sectie aangevoerd argument, dat geen voldoend getal onderwijzers zal worden gevonden, bevoegd om onderwijs in het teekenen te geven. Dit bezwaar is echter veel minder groot, dan welligt wordt verondersteld. Blijkens een door ons ingesteld onderzoek bezitten te Leeu warden van de onderwijzershoofden van scholen 4, van dc overige onderwijzers 12 de bevoegdheid teekenonderwijs te geven. Dit "personeel is verdeeld over alle scholen behalve

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1881 | | pagina 4