104 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1882. Tegenover deze vermeerdering van schuld staan onder meer de volgende uitgaven, waarvan eensdeels wel door niemand zal kunnen worden staande gehoudendat zij door gewone middelen zouden behooren te worden gedekt en welke ander deels als blijvende bezittingen eene veel grootere werkelijke waarde vertegenwoordigen. 1. een nieuwe bewaarschool op Oldegalileën 18,000. aftrek als waarde der bestaande 6,000. 2. eene geheel nieuwe school op Vijvers- huurt met eene geheele verandering van den toestand aldaar ƒ39,370. bestrating van den toegang en walmuur 7,140. 12,000.— 46,510.— Zamen 58,510. Behalve het genoemde kunnen wij nog wijzen op de alge- heele nakoming der wet van 17 Augustus 1878 regelende het lager onderwijswaarvoor de nog noodige uitgaven allen in deze en vorige begrootingen zijn opgenomenop eenen aankoop van keijen voor ƒ7000.op de geheele meubi lering der nieuwe scholen en op de overige buitengewone werken: Alleen de stichtingswaarde der nieuwe gebouwen is reeds grooter dan het bedragwaarmede de schuld vermeerderd wordt. Voor al de overige buitengewone werken is zoodanige vermeerdering niet noodig geweest. Wij gelooven werkelijk, dat, wanneer werken als de boven genoemde eenvoudig zonder eenige vermeerdering van schuld zouden kunnen worden uitgevoerdalsdan ernstig zoude moeten worden gedacht aan eene vermindering van lastenwelke als dan de voorkeur zoude verdienen boven het bekostigen van zulke buitengewone uitgaven uit de gewone middelenwelke hoofdzakelijk door het heffen van belastingen moeten worden verkregen. De schuld van de gemeente bedraagt op 1 Januarij 1883 met inbegrip der nog te plaatsen leening in 1882 ƒ1,801,700. op 1 Januarij 1879 bedroeg zij 1,464,000. Zoodat de schuld in de vier laatste jaren vermeerderd zal zijn met een bedrag van 337,700. Hier dient te worden afgetrokken de somwaarmede het nominaal bedrag der schuld vermeerderd is door conversie (n.l. door de aflossing a pari der oude en plaatsing voor 97 pet. der nieuwe schuld)welke vermeerderingbedragende 3 pet. van ƒ725,000.eene som van ƒ21,750.ruim wordt opgewogen door de vermindering van rente. Vele groote werken zijn evenwel tegenover die niet onbe langrijke schuld tot stand gekomen en vele eigendommen voor de gemeente verkregen als 1. een beurs- en waaggebouw, waarvoor in 1879 tot en met 1882 werd betaald ƒ154,822.18 2. een nieuw armhuis van 89,750.99 3. een nieuw gymnasium van 44,086.95 4. een geheele vernieuwing eener boeren plaats van 16,082.02 5. eene wandelplaats op de oude veemarkt 7,560.84 Transport ƒ312,30298 6. twee nieuwe scholen voor lager onderwijs met groud en onderwijzerswoning 76,035. 7. de bleek ten oosten der stad 22,690.64 8. perceel land van de familie Romein 10,697.90 9. perceel land van de familie Kool 10,061. 10. de herberg de Bleek (tweede helft der koopsom) 18,000. 11. verschillende eigendommen in de stad stelle 8,000. dus te zamen 457,787.52 om niet te spreken van de zoo bezwarende verbeteringen van het aschlandde verbetering van Oldegalileënde be langrijke sommen aan de vernieuwing der bestratingen besteed, de geheele vernieuwing der Vrouwenpoortsbrug en anderen. Is de rentelast welke op 1 Jannarij 1879 ƒ69,025.be droeg, geklommen tot ƒ76,558.op 1 Januarij 1883 en dus vermeerderd met ƒ7,533van sommige der uit die schuld verkregen stichtingen en eigendommen worden ook inkomsten genoten. Zoo genoot de gemeente in 1881: van de beurs 3,891.77 wegens vermeerdering der waagregten 3,116.37 van de gekochte linnenbleekerij 805. als huur van het land der familie Romein 140. Kool 336. van verschillende aangekochte huizen 275. de herberg de Bleek 1,305.waar van in verband met het na 1 Januarij 1879 betaalde gedeelte der koopsom hier de helft wordt uitgetrokken ad 652.50 Zamen 9,216.64 Tegenover eene vermeerdering van rente ad 7,533.staat dus eene vermeerderde inkomst van ƒ9,216.64. Hierbij mag echter niet uit het oog worden verlorendat de intusschen voldongen conversieeene rentebesparing medebragt van ƒ6,135. welke besparing niet als argument voor ons be weren mag gelden. Ongeacht de bedoelde buitengewone aflos sing met conversie ad ƒ701,000.vermeerderde de schuld der gemeente met. 260,000, rente 4'/t pet. ad 11,700 en met 259,700, „4 10,388 ƒ22,088 Maakt ƒ519,700, doch verminderde daaren tegen door aflossing met 182,000, 5 pet., 4»/a pet. en 4 pet. ad 8,420 Transporters ƒ312,302.98 blijft alzoo werkelijk eene vermeerderingvanschuldad 337,700, met een rente last van 13,668 Tegenover deze meerdere rente staat de bovengenoemde ƒ9,216.64 inkomst, zoodat ten slotte de last is vermeerderd met 4,451.36 en men mag derhalve veilig zeggendat die vermeer dering van den rentelast in verband met de overige door de gemeente bekostigde buitengewone uitgaven voor armverzor ging en onderwijsniet drukkend is Wij zijn op grond van deze cijfers van oordeeldat in verhouding van al het tot stand gebragte in de laatste jaren de schuld der gemeente niet belangrijk is toegenomen en dat Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1882. 105 er geene de minste aanleiding bestaatom op dien grond do toekomst niet met gerustheid te gemoet te gaan. Van anderen aard is het 2e motief dat rapporteurs voor hunne eenigzins sombere beschouwingen hebben. Volgens hunne berekeningen zoude er geen goed finantieel evenwigt in de gewone middelen en uitgaven zijn bewaard en een tekort van ƒ5697.87 op de gewone ontvangsten hier van het gevolg zijn. Met zorg hebben rapporteurs de buitengewone ontvangsten van de gewone gescheiden, de uitgaven van de buitengewone ontdaan. Wij kunnen ons in hoofdzaak geheel vereenigen met de gedachtewelke rapporteurs bij die berekening heeft geleid maar wij komen tot eene geheel andere gelukkig veel ge ruststellender slotsom. Wij kunnen niet nalaten al dadelijk te constaterendat wij een eenigzins andere opvatting hebben van den aard der buitengewone uitgaven als rapporteursdoch hierop komen wij bij de behandeling van eene volgende opmerking terug. Maar wanneer wij geheel en al de opvatting der rappor teurs volgende, komen tot een overschot van ƒ8992.13 der geraamde gewone inkomstenna aftrek der geraamde ge wone uitgaven in de plaats van het tekort der rapporteurs ad ƒ5697.87, dan vloeit dit niet onbelangrijk verschil van 14,690.voort uit de volgende opmerkingen 1. hebben rapporteurs verzuimd onder de buitengewone uitgaven op te nemen het bedrag van ƒ1,270.geraamd voor onkostenvallende op de leening. Wanneer toch de geheele opbrengst der leeningen teregt, onder de buitengewone ontvangst wordt opgenomendaar ligt het voor de hand dat ook de kosten ter verkrijging van dat bedrag noodzakelijk als buitengewone uitgaaf moeten wor den beschouwd 2. in de tweede plaats hebben rapporteurs verzuimd voor zij de uitgaven tegenover de ontvangsten stelden het bedrag voor onvoorzien geraamdvan het gezamenlijke bedrag der geraamde uitgaven af te trekken. Niet alleen dat het door niemand kan vooruitgezien worden, of die post zal worden aangespro ken voor gewone of voor buitengewone uitgaven en dat het zeer wel mogelijk isdat dit bedrag en nog meer wordt be- Bteed aan werken van buitengewonen aardwelke nu nog niet bekend zijnmaar het geheele denkbeeld van eene som beschikbaar voor mogelijke uitgavenwelke men nog niet weet aan te wijzenmaar welke kunnen opkomensluit het denkbeeld van een daaruit ontstaand tekort in de raming uit. De wet legt het plaatsen van zoodanigen post niet op en 't is alleen een voorzigtigheids-maatregelwelke uit de erva ring blijkt wenschelijk te zijndie ons heeft aanleiding ge geven het voor onvoorzien uitgetrokken bedrag niet te zeer te bemoeijen. Wanneer men toch in aanmerking neemt, dat de bestaande voorschriften toelaten den post voor onvoorzien tot 6 pet. van het bedrag der veranderlijke uitgaven op te voerenen dat in verband daarmede, tengevolge door Uwe vergadering genomen besluiten, de post voor onvoorzien is opgevoerd in 1870 geraamd op 8,500.verhoogd tot ƒ29,155. n 1871 B 12,400.- 33,600. B 1872 n 11,570. „28,485.- 1873 13.960.30 39,040.- 1874 B 8,675.- „33,643.- 1875 1) 9,950.— „24,950.- 9 1876 9,362.- „40,148.- in 1877 geraamd op 8,182.verhoogd tot 33,432. 1878 5,800.- „26,819.- 1879 6,900.- „23,480.- 1880 5,315.- „27,635.- 1881 10,455.- „32,375.- dan zal niemand het door burgemeester en wethouders ge raamd bedrag van ƒ15,420.voor onvoorziene uitgaven overdreven kunnen noemen. Maar dit is geen geraamde gewone uitgaaf. De vraag is zelfs gewettigd of het wel reeds als een geraamde uitgaaf kan worden beschouwd, 't Mag eenige bevreemding wekken, dat rapporteurs hieraan niet hebben gedacht, terwijl wel het geheele bedrag van het saldo door hen als buitengewone ont vangst is aangemerkthiertegen bestaat bij onB geen bezwaar t wanneer n.l. die rangschikking zamen gaat met onze opvat ting omtrent gewone en buitengewone uitgaven waarop wij nader terug komen. Een eventueel tekort op de vorige dienstbehoort trouwens zoo mogelijk allereerst uit de ge wone middelen van het volgend dienstjaar te worden gedekt maar het zoude ook wel eens van dien aard kunnen zijn dat door middel van buitengewone ontvangst daarin zoude moeten worden voorzien. Het ligt voor de hand, dat de overigens zeer raadzame voorzigtigheids-maatregel van een eenigzins ruimen post voor onvoorzien moeijelijk tot de uitlegging mag leidendat er een tekort ontstaat in de gewone middelen. Eindelijk hebben rapporteurs over 't hoofd gezienhetgeen overigens ten voordeele hunner berekening zou komen, dat onder de buitengewone aflossing van schuld ook behoort de niet bij het leeningsplan vastgesteldedoch ieder jaar gebruikelijke aflossing van ƒ2,000.op de 4 pet. leening van 1853. De aflossing dier leening kan alleen als buitengewoon wor den aangebragtomdat gemelde verpligting niet in die lee- nings-voorwaarden is opgenomen. Dit vermindert in de berekening der rapporteurs de buiten gewone uitgaven met ƒ2,000. Na de veranderingenwaartoe de drie gemaakte opmerkin gen tegen de berekening van rapporteurs aanleiding geven zou die rekening sluiten als volgt: Slotcijfer van heeren rapporteurs voor de gewone ontvang sten 725,886.73 en voor de gewone uitgaven ƒ731,584.60 Hierbij de buitengewone aflossing 2,000. ƒ733,584.60 Hieraf de onkosten der leening 1,270. Hoofdstuk XI onvoor ziene uitgaven 15,420. 16,690.— Blijft gewone uitgaven 716,894.60 Zoodat nog beschikbaar is voor niet te voor ziene gewone of buitengewone uitgaven 8,992.13 hetgeen sedert 1866 is beschouwd als de somdie uit de gewone middelen voor onvoorziene uitgaven moet worden gereserveerd. (Zie staat A bij een in 1865 uitgebragt rapportbetref fende de regeling van het belastingstelselnaar aanleiding van de wijziging der gemeentewet, voor zooveel betreft de plaatselijke belastingen) Deze uitkomst mag zekerlijk bemoedigender worden geacht

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1882 | | pagina 52