106 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1882. dan de verzekering van rapporteurs, dat een vermeend tekort naar hun oordeel zonder verhooging van belasting zal kunnen verdwijnen. Volgens dezelfde berekening bedroeg het voor onvoorzien Leschikbaar bedrag uit de gewone middelen in 1878 ƒ5,410.06 1879 4,735.32Vj 1880 2,894.47 1881 9,462.06 Wij twijfelen dan ook niet of de financiële hemel der gemeente, welke aan een der sectiën en ook aan rapporteurs zeer bewolkt en zelfs e enig zins dreigend toescheen, zal na het aangevoerde voor de meeste leden uwer vergadering wat zijn opgehelderd. 2. In de tweede plaats wenschen burgem. en weth. zoo mogelijk den twijfel weg te nemen, welke omtrent het financieel beleid met betrekking tot de voorgestelde leening werd geopperd. Die twijfel rees eerstensnaar aanleiding van de vraagof de posten sub no. 140, 145 en 146 wel kunnen worden ge rangschikt onder de eigenlijke buitengewone uitgaven waar voor geleend kan worden. Ten anderen meende men dat burgem. en weth. zich bij de toelichting op volgn. 55 hadden vergist, of liever de 30 pet. subsidie van het rijk niet in de berekening hadden opgenomen. Volgn. 140 wijst een uitgaaf van ƒ800.aan voor egali- sering van het terrein voor de Kazerne. Indien eenige uitgaaf voor buitengewoon kan geldendan is het deze. Onderhoud toch is voor dit terrein nietnoodig, voor passage of verkeer van ingezetenen wordt het niet gebruikt. Industrieel gebruik wordt er niet van gemaakt en indien wij zijn overgegaan tot het voorstelom zoodanige som voor dit terrein te bestedendan is het alleen om ten gerieve van het garnizoen een tweede klein excercitie terrein buiten het plein voor het paleis van justitie te verkrijgen. Bij volgn. 145 wordt ƒ1,200.beschikbaar gesteld voor de geheele vernieuwing van het bovendek der brug van de Irn- sumerzijlterwijl volgn. 146 betreft eene verbetering van het terrein der houtveilirgen of liever eene wijzigingwelke ten koste van ƒ300.aan dat terrein een andere gedaante zal geven door den aanleg van een geheel nieuwe en anders ingeiigte walbeschoeijing en sleephelling. Wij gaan uit van de meeningdat de opmerking hier meer betreft het beginsel, dan wel die betrekkelijk kleine posten van uitgaaf, omdat werkelijk het financieel beleid niet van de rang schikking van zoo geringe uitgaven af hankelijk kan worden gesteld. Bij het opmaken der ontwerp-begrooting is echter wel dege lijk rekening gehouden met het onderscheid van gewone en buitengewone uitgaaf. Verschil van opvatting hieromtrent is ten slotte bij iederen post denkbaar't is echter niet te verwachtendat iemand aan de opvatting van een enkelen post op zich-zelf veel be lang zal hechten. Dat voor deze drie uitgaven niet mag worden geleend is zeer moeijelijk uit te maken en hangt geheel van de beschik bare gewone middelen af. Deze vraag behoeft evenwel bij deze begrooting geen punt van behandeling uit te maken, daar in ieder geval grooter bedrag dan van deze buitengewone uitgaven uit andere middelen als de opbrengst der leening worden gevonden. De onderstelling als zou niet gerekend zijn op de subsidie van het rijk en dientengevolge het bedrag der leening niet voldoende te verdedigen zijnmoeten wij als ongegrond af wijzen. Welligt is hiertoe aanleiding gegeven door eene minder duidelijke uitdrukking in de memorie van toelichtingwaar door plaats wordt gegeven voor de meeningals zoude een bedrag van ƒ18,800.— èn tevens 13,000.voor buiten gewone werken uit gewone middelen kunnen worden bestreden, behalve nog eene buitengewone aflossing gedekt door het ge heele saldo. Erkennende, dat de bewoordingen tot zoodanige voorstelling zouden kunnen leiden meenen wij toch dat ieder die meer naauwkeurig met de middelen der gemeente bekend is ligtelijk zal willen aannemen, dat deze opvatting niet de ware is. Eene naauwkeurige scheiding van wat als gewoon onder houd is aan te merken en wat gevoegelijk als aanleg of ver betering van wegen, straten of gebouwen enz., onder buiten gewone uitgaven kan worden gerangschikt, heeft ons geleid bij het voorstellen der leening op ƒ168,000. Niet alleen de stichting of aanleg van nieuwe werken worden door ons als buitengewone werken beschouwdmaar ook zooals het intitule van afd. VII, hoofdst. III, aanduidt, alles wat tot verbetering dier werken wordt aangewendbovendien behoort als buitengewoon te worden beschouwd, alles wat niet tot het gewoon jaarlijksch onderhoud moet worden gerekend. Het moet in het oog springen dat dit de eenige grens is welke op goede gronden streng is toe te passenwant zoodra men dien grondslag voor de onderscheiding verlaaten de gewone uitgaven tot buiten het gewoon onderhoud gaat uit strekken, is het niet best mogelijk een behoorlijke grens te maken en niet te eindigen met ten slotte eene geheele ver nieuwing eener bestaande zaak ook onder de gewone middelen te betrekken. Eens op dat hellend vlak zijnde, zouden aan de gewone bronnen van inkomsten der gemeente voortdurend veel te zware eischen worden gesteld en zou het wel niet anders kunnen uitloopendan op een te kort of op de ver- waarloozing eener naar het oordeel van burgemeester en wet houders althans wenschelijke, buitengewone aflossing van schuld. Het voorgesteld bedrag der leening berust op de volgende gegevens, waaruit blijkt, dat zoowel voor de ontvangsten als voor de uitgaven de scheiding tusschen gewoon en buitengewoon behoorlijk is in het oog gehouden. De buitengewone uitgaven bedragen Buitengewone werkenhoofdstuk III, afd. VII 54,525. Volgn. 192. Aanbouw van scholen 49,870. 193. Kosten schoollocalen enz. 11,220. 195. Meubelen voor scholen 4,000. Diverse posten voor buitengewone uitgaven op hoofdstukken II, III, V en VII 16,951. Volgn. 223. Buitengewone aflossing van schuld 25,000.— Kosten der aan te gane geldleening 1,270. Aflossing der tijdelijke geldopneming 60,700. Zamen ƒ223.536.— Deze buitengewone uitgaven te dekken door buitengewone middelen als Saldo 188127,659.915 30 pet. subsidie van het rijk voor zoover betreft de buitenge wone uitgaven voor onderwijs 15,066.— Opbrengst eener geldleening 168,000. ƒ210,725.91' Uit de gewone middelen aan te vullen met12,810.08' 23,536.— Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1882. 107 Uit dit overzigt blijkt tevens, dat burgemeester en wethou ders de buitengewone aflossing van schuld beschouwen als eene buitengewone uitgaaf en in zooverre hebben rapporteurs juist gezien dat die aflossing invloed heeft uitgeoefend op het bedrag- der leening. 3. Hierdoor treedt van zelf op den voorgrond de derde opmerkingdat n.l. op die wijze in de geldleening zoude be grepen zijn eene conversie van schuld. De waarheid dezer opmerking wordt geenszins door ons ontkend. Een stap in die rigting is door burgemeester en wethouders aan den raad voorgesteldzij het ook een bescheiden stap. Wij meenen daarin geheel te handelen in den geest van den raad, die in Augustus 1880 tot eene conversie der 5 pet. en 4Vs pet. leeningen in eene 4 pet. schuld besloot. Ken voor stel uit den boezem van den raad zelf, om ook de leeöingen voor de gasfabriek in die conversie te begrijpen, werd met eene zeer kleine meerderheid verworpen. Terwijl later door den raad zelf eveneens bij burgemeester en wethouders op een voorstel tot conversie dier leeningen voor de gasfabriek werd aangedrongenleidde eene naauw keurige berekening er ons in den loop van dit jaar toehet geen ook door u werd aangenomen, in tegenoverstelling daarvan eerder eene conversie dier leeningen in een 4 pet. fonds te ontraden omdattengevolge de meer snelle wijze van delging dierals het wareindustrieële schuldde nadeelen eener conversie-premie niet geheel werden gedekt door het voordeel van den lageren rentevoet. Terwijl nu de- ruime inkomsten uit de exploitatie der gas fabriek eene belangrijke jaarlijksche buitengewone aflossing dier schuld welligt zullen gedoogenis het te verwachtendat ook zonder zoodanige conversie als een op zich zelf staande maatregelde gemeente binnen niet al te lang tijdsverloop van die 5 pet. en 4Va pet. schuld zal zijn bevrijd. In een ander geval verkeeren echter de 4 Va pet leeningen van 1874 tot en met 1880, gezamenlijk bedragende, na de aflossing in 1882, eene som van ƒ594.000.—. Deze leenin gen werden niet in de conversie opgenomen uit een zeker gevoel van billijkheid tegenover de houders dier schuld. Hare aflossing was of pas begonnenof zoude volgens de leeningsvoorwaardennog moeten aanvangen. Dit was de reden dateens het beginsel van conversie aangenomenmen dit niet op die schuld meende te mogen toepassen. De toen zonder eenigen belangrijken tegenstand door den raad als wenschelijk beschouwden maatregel, is intusschen een feit geworden en is zeer tot voordeel der gemeente afgeloopen. Sinds dien tijd is er niets gebeurdwat aanleiding kan geven tot de onderstellingdat de raad van meening is veranderd. Nog evenzeer als in 1880 wijzen de tijdsomstandigheden op eene neiging van verlaging van den rentestandaard. Wordt eens de invoering van den dubbelen standaard een feiten er bestaat aanleiding tot de meening, dat dit vroeg of laat gebeu ren zaldan volgt uit de vermeerdering van voorhanden munt- materiaal van-zelf eene zekere vermindering van de waarde van het geld eene vermeerdering van het productievermogen. Maar zelfs buiten die standaard-kwestie ombehooren wij bij onze naburen slechts waar te nemen den koers der staatsfondsen, om bevestigd te worden in de verwachtingdat eene rentevoet van 41/3 pet. voor soliede schuldbrieven binnen een zekeren tijd tot de geschiedenis zal behooren. Terwijl onze 4 pet. werkelijke schuld boven pari staat en onze 21/1 pet. den koers van 66 pet. hebben overschreden, bereikt de 3 pet. Fransche rente den gemiddelden koers van 80 pet. mi noteerende 3 pet., Engelsche consols 101 pet. De pari koers voor 4 pet. fonds is reeds een norma gewor den en dit en nog veel andere omstandigheden welker uit eenzetting hier minder noodzakelijk mag worden geacht, wijzen op een niet al te verre toekomst, waarin de normale rente voet tot 3Vs pet. welligt tot 3 pet. zal dalen. In dien stand der zaak behoort het finantieel beleid der ge meente, met die omstandigheden rekening te houden en is het noodzakelijk te zorgen, dat, zelfs bij groote eischen aan het crediet der gemeente gesteldde schulden tegen hoogere rente aangegaan verdwijnenom plaats te maken voor leeningen teg8n lageren rentevoet. Dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders gezond begrip van conversie ligt in de voorge stelde leening in een zeer beseheiden mate opgesloten. Tegen een plan, om op nieuw tot eene eon versie der nog 41/* pet. rentende lseningen als een op zich-zelf staanden maatregel over te gaan bestaan nog dezelfde billijkheHs-bezwaren en wij vinden geen aanleiding voorloopig daartoe voorstellen te doen. Geleidelijk echter ieder jaar een stap in die rigting te doen van meer of minder omvang, naar mate de stand der begroo ting hiertoe aanleiding geeft, is de grondslag, waarop burgemees ter en wethouders het finantieel beleid meenen te mogen doen steunen. Zij vinden vrijheid de bovengenoemde beginselen in toe passing te brengen in het besluit van den raaddie in 1880 het beginsel van eonversie huldigde en sedert geen blijk gaf van meening te zijn veranderd, wel van het tegendeel getui genis gaf met betrekking tot de leeningen der gasfabriek. Op geen anderen grond berust het voorstel om ƒ25,000.bui tengewone aflossing van schuld in de begrootiag op te nemen, hoewel voor de buitengewone middelen tot eene leening de loevlugt moet worden genomen. Waar rapporteurs kortweg als hunne meening te kennen geven, dat zoodanige geleidelijke conversie minder verkieslijk schijnt, zonder voor die meening andere motieven bij te brengendaar kunnen wij die meening wel eerbiedigenmaar stellen daartegenover onze op de hierboven aangevoerde gronden, berustende overtuiging, dat integendeel de door ons voorge stelde buitengewone aflossing van schuld eensdeels geheel be antwoordt aan de eischen van een gezond voor de gemeente geven8oht finantieel beleid on anderdeels geheel in overeen stemming is met het beginsel door den raad in 1880 gehul digd en sedert niet weersproken. Wij gelooven niet, dat ef aanleiding bestaat, om op nieuw een conversie debat uit te lokken, maar geven den raad in overweging de voorgestelde buitengewone aflossing van schuld aan te nemen als een bewijs, dat zijn in 1880 in het con versie besluit gehuldigd beginsel nog niet behoeft te worden prijs gegeven. Ware dit wel het gevaldan zoude er ook geen voldoende aanleiding tot eene buitengewone aflossing van 20,000.op de leeningen der gasfabriek bestaanwant door deze aflossing wel die van 5,000.niet aan te nemenzoude men op twee gedachten hinken en wil men den weg der conversie niet verder betredendan zoude ook met dit bedrag de lee ning en de aflossing kunnen worden verminderd. Wij nemen echter de vrijheid den raad ernstig aan te be velen het voorstel van rapporteurs omtrent de vermindering der buitengewone aflossing niet aan te nemenmaar conse-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1882 | | pagina 53