106
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1885.
digte verzamelplaatsendie op min of meer gezette tijden
worden geledigd door of voor den eigenaarom over den
inhoudzijn eigendomte beschikkendoch die zonder in
vloed zijn op de omgeving het is waargebrek in inrigting
of aan onderhoud kan oorzaak zijndat hieruit schade dreigt
voor anderenvoor het algemeen maar dit levert grond op
voor preventieve voorschriften omtrent inrigting en onderhoud
van dergelijke verzamelplaatsenniet voor eene algeheele
uitsluiting er van.
Naar het gevoelen van de meerderheid van rapporteurs
alzookan de raad bevoegd worden geachthet loozen van
faecale stoffen in openbare wateren en riolen te verbieden.
De wenschelijkheid van dezen maatregel ontkennen rappor
teurs evenwel eenstemmig.
Tegen de grondenwaarop dat verbod in het adres van
de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid wordt
aangeprezenvoeren zij aanzooals ook in de sectiën werd
opgemerkt, dat, waar zonder dwang het uitloozen in de grachten
zóózeer reeds is beperkttoepassing van dat verbod op de
weinige panden die nog van die uitlozing gebruik maken
weinig vrucht en groote onaangenaamheden zou voortbrengen
immersde doorgaans door het water afgeslotene stoffen
waarmede uit die panden de grachten worden belastkunnen
slechts voor een gering aandeel de oorzaak zijn van de stinkende
uitwazemingdie des zomers bij stil en droog weder zich
daaruit dikwijls verspreidt en waartoebehalve het gebrek
aan regen en aan doorstrooming en buiten den onbelemmerden
afval van schepen, zeker in een zeer ruime mate wordt bijgedra
gen door het ménage-water en andere vloeistoffendie uit
alle panden daarin afloopen en den afval en de onreinheden
die er ingeworpen wordenmet geringe wijziging geldt het
zelfde van die uitlozing in openbare riolenbehoudens dat
door reiniging van dezede bevestiging van vaste stoffen kan
worden voorkomenbovendien zou de welligt gegronde be
denking in de 2e sectie gemaakt tegen de toepassing van het
verbod ook op die grachten welke bij de provincie in onder
houd en beheer zijnden omvang van het beoogde voordeel
verminderen. Verder zijn die panden, waarvan de stich
ting zeker dagteekent van vóór den tijdwaarin de tonnen
hier in gebruik kwamen veelal niet voor dat gebruik in
te rigten zonder groot gevaar voor schadelijke uitwazemingen
binnenshuis. En dat dit gevaar niet denkbeeldig is, kan dik
wijls worden waargenomen in pandenwaar de ton in gebruik
isen de moeijelijkheidom hiertegen afdoende te waken
is niet in staat verzoening te bezorgen met een maatregel
die de onaangenaam riekende gassen in huis brengtom ze
toch maar niet in de atmospheer te verspreiden. Het is waar,
in de 3e sectie werd gewezen op de omstandigheiddat over
het gebruik van tonnen geene klagten worden vernomen en
tot staving hiervan gewezen op de missive van den directeur
der stadsreiniging van 22 Januarij 1885de hierin vermelde
klagten haddendit is duidelijkgeene betrekking op het
gebruik van tonnenmaar ze waren ook het gevolg van eene
advertentiedie klagten hieromtrent niet scheen te bedoelen
immers, ze luidde als volgt: „De directeur der stadsreiniging
„noodigt de ingezetenen beleefdelijk uitindien zij aan- of
„bemerkingen hebben omtrent de dienst der reiniginghem
„daarmede in kennis te stellen" en hierop kwamenhet ligt
voor de handniet anders in dan eene klagt over plagerij
door een jongen bediendeeen verzoek om de asch iets later
te doen ophalen en eene opmerking omtrent de inrigting en
de verligting van een urineir. Of er niet andere en meerdere
klagten zouden zijn ingekomenindien eens de gebruikers van
gemeentelijke tonnendie omtrent dit gebruik aanmerkingen
mogten hebbenuitgenoodigd waren hiervan kennis te geven,
valt zeker gemakkelijk te gissenMaar hoe het zij, dat sleur
en gemakzucht de hoofdfactoren zouden zijn van het verschijn
sel dat het tonnenstelsel niet vrijwillig algemeen in gebruik
wordt genomen, zooals de vereeniging ter bevordering van
volksgezondheid in haar adres verkondigt, is stellig onjuist;
wie door dergelijke beweringen tracht zich te ontslaan van
een onpartijdig onderzoek naar de oorzaken van een verschijn
sel waartegen hij te velde trekttoontdat deugdelijke
argumenten niet onder zijn bereik liggen; trouwens de ge
noemde vereeniging schijnt ook op andere in haar adres
vermelde punten voor hare opinie geene argumenten noodig
te hebben; de vraag of de gemeente het regt heeft uitlozing
van faecaliën in de openbare wateren en riolen te verbieden,
beslist ze volmondig bevestigendzonder één enkelen grond
of schijn hiervanen dat de vermenging van de uitwazemin
gen van grachten en riolen met den dampkring vergiftiging
teweeg brengtneemt ze aanin strijd met de onmiddellijk
vooraf gegeven verklaring dat de wetenschap nog niet in staat
isden direct schadelijken invloed van die vermenging aan te
toonen. Maar dat burgemeester en wethouders in hun rapport
dat thema van sleur en gemakzucht overgenomen hebben, of
schoon in minder onaangenamen vormwordt ook door rap
porteurs betreurd.
De financiële gevolgen van den in de sectiën besproken
maatregelaangenomen dat daardoor het gebruik van ge
meentelijke tonnen algemeen zou worden zijn ook door rap
porteurs nauwkeurig overwogenop het voetspoor van de
beschouwingenin de 2e sectie hieromtrent gevoerd en naar
de cijfers daarbij als boven vermeld, aangegeven. Ook hun
is het niet mogelijkin het licht te stellen de oorzaak van
het verschil tusschen de ramingen van kosten en behoeften
aan de invoering en exploitatie van het zoogenaamde verpligte
tonnenstelsel verbonden, van 1883 en van 1884, ook zij
weten niet te noemen het steunpunt van de verwachting, dat
de compost, ondanks de bijvoeging van eene beduidende per
centage aan waardelooze stoffen, en niettegenstaande den min
gunstigen toestand van den landbouw in de veenstrekenen
ook de ierde geraamde opbrengst zullen leveren voordeelige
uitkomsten kunnen een maatregel aannemelijk maken en vele
bezwaren overwinnendoch dat de overgelegde ramingen met
dit doel gunstig zouden wezen, mag door rapporteurs niet
worden ondersteld en hierom blijven ze staan bij de erkente
nis dat oplossing van die vragen hun niet mogelijk is.
Schatting van de gevolgen van het raadsbesluit van 9 Januarij
1874 ligt evenwel meer binnen hun bereikdoch hiervoor
moet de geschiedenis van dat besluit in herinnering worden
gebragtgenomen naar aanleiding van en overeenkomstig
een voorstel van burgemeester en wethouders van 9 October
1873, luidde dat besluit, in zooverre hier in aanmerking
komt in beginsel, als volgt: 1. „dat binnen de kom
„dezer gemeente geene privaten of riolenbestemd tot afvoer
„van faecale stoffen, zullen mogen uitloopen in zinkputten,
„of in slooten van mindere breedte dan vier meter2. dat
„aan eigenaars van privaten die deze in overleg met en vol-
„gens aanwijzing van den directeur der gemeentelijke reiniging
„willen doen veranderenhet kosteloos gebruik van door de
„gemeente te verstrekken tonnenbenevens eene tegemoet-
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1885.
107
„koming van tweederden in de kosten zal worden verleend
„hoogstens tot een bedrag van 25.—"; de toepassing van
het sub 2 vastgestelde beginsel werd geregeld bij publicatie
van burgemeester en wethouders van 25 Maart 1874die de
werking er van beperkte tot de verandering van die privaten,
welke op slootenriolen of putten uitlozen en alzoo de eige
naren van privaten die door eigene riolen in de grachten
zich ontlastenvan 's raads gunstige beschikking uitslootde
bij de stukken voorhanden missive van den directeur der
stadsreiniging van 9 February 1885no. 30met bijlagen
toont aandat die uitsluiting ook steeds is toegepasttoch
zeker ten onregtewant noch de woorden van 's raadsbesluit
van 9 Januarij 1874, sub 2, noch het voorstel van burge
meester en wethoudersnoch de gevoerde discussiëngeven
tot die beperking regt, integendeel de hierbij gemaakte
berekening van kosten voor het gevaldat alle ingezetenen
tot de verandering zouden overgaan en zoovele andere rede
neringen doen ziendat 's raads toezegging tot de eigenaren
van alle privatenwaarbij nog geene tonnen worden gebruikt,
is gerigt.
De gevolgen van dit nog vigerende besluit naar zijne pri
mitieve bedoelingniet naar de strekking van de publicatie
van 25 Maart 1874, zal men zich alzoo moeten voorstellen,
bij de waardeering van de financiële gevolgen van een verbod
van uitlozing van faecale stoffen in gemeentelijke grachten en
riolen. En zonder nu het maximum van 25.aan tegemoet
koming voor de verandering van ieder privaat te willen aan
nemen achten rapporteurs toch de raming van den directeur
°P 8.stellig te laag het toenemende midden-cijfer van
gegeven vergoedingen van 1874 tot 1884 wijst op eene ver
hooging van de kosten van inrigtingdiezooals boven is
aangeduidbij vele der nog niet veranderde privaten vrij be
langrijk zouden zijnstelt men nu het cijfer der perceelen
waarvan de privaten uitlozen hetzij op gemeentelijke riolen,
hetzij door eigene riolen in de grachten, die de gemeente in
onderhoud en beheer heeftop 335 en het getal privaten
daarinnaar eene verhouding die de directeur aangeeftop
500, dan zou de tegemoetkoming naar 12.50 6,250.
naar ƒ15.ƒ7,500.bedragen. Op zich-zelf mogen deze
cijfers niet belangrijk zijnmaarindien men zich daarbij
denkt de kosten van invoering en exploitatiedan wordt er
een cijfer bereiktdatmet het oog op het zeer beperkte
voordeelhetwelk daardoor voor de volksgezondheid verkregen
wordtteregt een belangrijk financieel bezwaar tegen het
gewenschte verbod mag worden genoemd.
Omtrent eene in de sectiën gemaakte opmerkingtot het
stellen van een termijn voor de volledige uitvoering van den
beoogden maatregelzijn rapporteurs eenstemmig van mee
ning dat een termijn van 5 jaar daarvoor aanbeveling
verdient.
Rapporteurs hebbennaar aanleiding van het vorenstaande,
ten slotte de eerden raad eenstemmig te adviseren
a. niet aan te nemen het voorstel van burgemeester en
wethouders tot invoering van het verpligt tonnenstelsel in de
gemeente
b. niet uit te vaardigen een verbod van uitlozing van
faecale stoffen in de riolenwateren en grachten der gemeente
of van verzameling er van in beerputten
eningevalmet verwerping van een der vorenstaande
punten tot het nemen van den daarbij ontraden maatregel
mogt worden besloten
c. den tijdbinnen welken deze volledig zal moeten zijn
uitgevoerd, te bepalen op vijf jaar, te rekenen van de dag-
teekening van 's raadsbesluit.
Aldus gerapporteerd ter raadsvergadering van 13 October
1885.
Mr. STAR BUSMANNRapporteur der le sectie.
Mr. J. L. v. SLOTERDIJCK, Rapporteur der 2e
sectie en tevens algemeen Rapporteur.
MINNEMA BUMA Rapporteur der 3e sectie.