Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1887.
den invloed uitoefenen ten aanzien van hetzij de bijzondere
omschrijving der feiten, hetzij de hoegrootheid der straf.
Op onderscheidene plaatsen der ontwerp-verordening is hier
mede rekening gehouden. Men zie artt. G568, 80, 81 82
en 85.
In navolging van de bestaande verordening wordt op de over
treding van de nieuwe verordening geen hechtenis, maar alleen
geldboete voorgesteld. Wel is waar zijn er verscheidene bepa
lingen, waartegen bedreiging van hechtenis misschien meer zou
baten dan geldboete, inzonderheid ook voor herhaling van over
treding. Niet echter mag worden voorbij gezien, dat, zooals tot
dusver te regt door den raad werd begrepen de aard en de
beteekenis der bij de verordening geformuleerde overtredingen
het bedreigen van principale hechtenis niet stellig aanbevelen
maar integendeel in bijna alle gevallen geldboete meer doel
treffend doen zijn. Immersde zucht, om zich aan het maken
van onkosten te onttrekken of kosteloos zich een uitsluitend
genot van voor het publiek bestemde plaatsen en werken te
verschaffenis veelal de drijfveer tot overtredingen hiertegen
schijnt geldboete de meest doeltreffende repressie te zijn.
Wij wijzen er voorts op, dal bij art. 23 van het wetboek van
strafregtin navolging van de door zijne invoering vervallen
wet van 22 April 1864 (Staatsblad no. 29), houdende bepalin
gen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken,
is bepaald, dat, bij veroordeeling tot geldboete, die boete, bij
gebreke van betaling binnen twee maanden na den dag, waar
op de regterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, door
hechtenis wordt vervangen. En tegen herhaling van overtre
ding, behelst het nieuwe art. 162 der gemeentewet, evenals
haar vervallen art. 163, eene strengere strafbepaling. Eindelijk
pleit nog voor bepaling enkel van geldboete, dat hierdoor den
bekeurdeingevolge art. 74 van het wetboek van strafregt
even als trouwens vroegerde gelegenheid wordt gegeven
door vrijwillige betaling van het maximum der boete en van de
kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehadhet regt
tot strafvordering te doen vervallen.
In de strafmaat zelven. 1. in het bedrag der geldboete, zal
echternaar het ons voorkomtverandering moeten worden ge-
bragt. In het nieuwe wetboek van strafregt is 15 het laag
ste maximum voor overtredingen. Behalve dit punt, dient in
het oog te worden gehouden dat de bepalingen van art. 23
van dat wetboek over vervangende hechtenis andere uit
komsten geven dan met de thans vervangen wet van 1864
het geval was. Naar deze was de opgelegde boete maat
staf van de subsidiaire gevangenisstrafvolgens eene schaal
die voor iedere boete een minimum- en een maximum-straf
aanwees. Zoo was de subsidiaire gevangenisstraf van twee tot
zeven dagen gesteld ter vervanging eener opgelegde boete van
boven f 10 tot f 50, en eene van één tot drie dagen voor eene
boete van 10 en hierbeneden. Het aangehaalde art. 23 daar
entegen bepaalt het maximum der subsidiaire hechtenis op zoo
veel als het maximum der bedreigde boete vijftallen guldens
bevat met bepaling verder, dat niet meer dan één dag voor
eiken halven gulden der opgelegde boete in de plaats treedt.
Om nu in het vervolg de subsidiaire hechtenis als voldoenden
waarborg voor het betalen der boeten te behouden, dienen, onzes in
ziens de maxima te worden verhoogd en wel zóódat langs
dezen weg tevens de naar de nieuwe regeling zeker oneigen
aardige maxima beneden f 5 vervallen.
De thans bestaande verdeeling der verordening in hoofdstuk
ken hebben wij gemeend te moeten weglaten. Daardoor is het
mogelijk geworden, onderscheidene bepalingen, op hetzelfde on
derwerp betrekking hebbendedie nu van elkander zijn ge
scheiden in één artikel zamen te voegen.
Het zal ongetwijfeld niet dan als eene belangrijke verbe
tering worden beschouwddat niet langer aan het slot der
verordening in één artikel al de strafbepalingen zijn opgeno
men maarin navolging van het wetboek van strafregtter
stond in ieder artikel de op de overtreding van het gebod of
verbod gestelde straf is vermeld. Niet alleen dat de raad
pleging der verordening hierdoor wordt vergemakkelijktook
voor de regterlijke magt zal het een voordeel oplevereneen
en ander dadelijk bij elkander te vinden.
Tot toelichting van den nieuwen titel der verordening en
hare artikelen strekkc zooveel noodighet volgende.
TITEL.
In den titel der beslaande verordening ismet eenige'_bij
voeging, geheel de omschrijving van art. 1796 der gemeentewet
gevolgd. Ontegenzeggelijk is het een vrij lange titel. 7 In het
gebruik is hij dan ook reeds sinds lang verkort. Het wordt
dienstig geacht, hiermede rekening te houden "en den korteren,
door het gebruik reeds gcijkten titel over te nemen.
Art-. 1.
Dit artikel bevat het algemeene voorschrift van de onder-
houdpligtigheid. Op het voetspoor van het provinciaal reglement,
Prov. blad no. 33 van 1882, is het algemeene woord waterstaats
werken" gebezigd. Op dat reglement is dan ook gegrond de
staat van waterstaatswerken niet in onderhoud of beheer bij
het rijk, de provincie of waterschappen voor deze gemeente
vastgesteld bij besluit van gedeputeerde staten van 1 Februarij
1883, no. 58, 2e afd. waterstaatgewijzigd bij hun besluit
van 28 Junij 1883, 2e afd. W., ingevolge eindbeslissing des
Konings van 19 Junij 1883, no. 36. Behalve de werken bij
particulieren in beheer of onderhoudkomen op dezen staat
dus ook voor die, met het beheer of onderhoud waarvan de
gemeente is belast. Natuurlijk echter komen voor de toepas
sing dezer verordening alleen de eerstbedoelde werken in aan
merking.
Op welke wijze het onderhoud zal moeten geschieden nl.
welke bepalingen daarbij zijn in acht te nemenis bij 3 van
voormeld reglement naauwkeurig omschreven.
Het laatste lid van dit artikel strekt tot aanwijzing van hen
die door de regterlijke magt als nalatige onderhoudpligtigen
moeten worden gestraft.
Art. 2.
De onderhoudpligtigheid wordt geacht te rusten op den grond
c. a., en dus in de eerste plaats op den eigendom of op eenig
ander met het eigendomsregt in meerdere of mindere mate
overeenkomendzakelijk regt.
Wie door de administratieve magt als onderhoudpligtigen op
de leggers moeten worden aangewezen wordt verder in dit
artikel bepaald.
Artt. 3—16.
Bij deze artikelen is grootendeels gevolgd de proces-orde
vastgesteld bij het bovengemeld provinciaal reglement. Zij geeft
den belanghebbenden inderdaad de meest mogelijke waarbor
gen dat zij in hunne regtcn of belangen niet zullen worden
verkort.
Art. 17.
Daar de legger de titel van onderhoudpligtigheid is, behoort
hij ook ten allen tijde den juisten stand van zaken aan te wij
zen en derhalvebij overgang van onderhoudpligtige perceelen
in andere handen, telkens de vereischte wijziging te ondergaan.
Artt. 18-21.
Zie art. 2—6 oud.
Art. 22.
Zie omtrent 1° en 2° art. 7 oud.
De bepaling sub 3° is overgenomen uit de vroegere verorde
ning op de scheepvaart.
Art. 23.
Voor het behoud der bruggen is deze bepaling noodig.
Art. 24—26.
Zie artt. 810 oud.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Lceawarden 1887.
Art- 11 Artt. 51-63.
Zie artt. 12 en 11 oud, behoudens de toevoeging van de £ie aru 28—32 34—43 oud.
laatste vijf woorden sub 1» en 2°, welke noodig is met het oog Voor de "aanvulling van art! 55 (oud 34) wordt verwezen
op de beambten voor de gemeente-plantsoenen. naar de toelichting op art. i7
Art. 28.
Deze bepaling is noodig voor het behoud der hier genoemde
voorwerpen.
Art. 29—31.
Zie artt. 35 en 36 der vroegere verordening op de scheepvaart.
Art. 32.
Zie art. 13 oud, behoudens noodig geoordeelde invoeging in
het 2e lid van de woorden „of de provincie."
Art. 33-41.
Zie artt. 14—22 oud.
Art. 42.
Voor het behoud van de reinheid der straat zijn deze bepa
lingen wenschelijk.
Artt. 43—45.
Zie artt. 23—25 oud.
Artt. 46—47.
Art. 6 der wet van 4 Dec. 1872 Staatsblad no. 124) ter
voorziening tegen besmettelijke ziekten bevat een voorschrift
betreffende verzamelingen van mest en ander vuildat echter
alléén toepassing kan erlangen bij het verschijnen of dreigen
van die ziekten.
Het is echter zeer wenschelijk, voor het aanleggen oi hebben van
zoodanige verzamelingen eenige voorschriften vast te stellen, die de
noodige waarborgen schenken, dat deze verzamelingen ook in
gewone omstandigheden niet schadelijk werken n.l. niet lei
den tot lucht-bodem- of waterbederf. Het maken van eenig
onderscheid tusschen verzamelingen binnen en buiten de be
bouwde kom der gemeente schijnt nogthans dienstig. Vandaar
het minder strenge voorschrift van art. 47.
Art. 48.
Zie art. 26 oud. Het is evenwel dienstig voorgekomen, het
verbod sub. 10 eenigszins minder streng te maken. Daartoe
strekt de toevoeging van de laatste veertien woorden.
Het verbod betreffende de waterlossing daarentegen dient voor
het erf uitgestrekt en ook de ier uit een mesthoop in het ver
bod opgenomen te worden.
Art. 49.
Zie art. 27 oud.
Art. 50.
De wet van 2 Junij 1875 {Staatsblad no. 95) bevat de noo
dige regelen omtrent het inrigten óók van slagterijen, doch
alleen ter voorkoming van gevaarschade of hinder. Er is
echter nog een kwaadwaarin die wetmet het oog, op hare
genoemde strekking, moeijelijk kon voorzien. Het is het aan-
stootelijke van het zien van het slagten van vee en de verdere
daaraan verbonden werkzaamhedenterwijl omgekeerd perso
nen van jeugdigen leeftijd er dikwijls blijkbaar behagen in
vindenal deze verrigtingen te aanschouwen. En om het
eerstgenoemde aan ieder te besparen en om het nadeel voor
de goede zeden dat uit het andere noodwendig voortvloeit
tegen te gaanworden de voorgestelde bepalingen noodig geacht.
Art. 64.
Zie art. 14 der vroegere verordening ter voorkoming en blus-
sching van brand.
Art. 65 en 66.
Zie artt. 44 en 45 oud.
Art. 67.
Zie art. 36 der vroegere verordening op de scheepvaart.
Art. 68.
Zie art. 46 oud. De invoeging van de woorden „zonder daar
toe geregtigd te zijn" is noodig met het oog op hendiebij
feestelijke gelegenheden op last van burgemeester en wethou
ders of van den burgemeester zeivenvuurwerk afsteken of
doen ontbrandenen wat het schieten met vuurwapenen be
treft, op de schietoefeningen enz. van de schutterij en de mi
litairen.
Het verbod omtrent windbussen schijnt niet langer noodig, daar
dit soort wapen langzamerhand geheel in onbruik is geraakt.
Art. 69—71.
Zie artt. 48 49 en 53 oud behoudens verbetering van re
dactie van art. 70, door invoeging van de woorden „wanneer de
straten glad zijn."
Art. 72.
Reeds geruimen tijd geleden werd door het bestuur der le
afdeehng van de Friesche maatschappij van landbouw en veeteelt,
op verzoek der leden's raads aandacht gevestigd op het wen-
schelijke van het verbod om kalveren langs de openbare straat
gekoppeld te drijvenvooral ook wegens het gevaardat
voor rijtuigen en menschen ontstaat bij het ontmoeten van dit
gekoppeld vee.
Behalve echter om deze redenis het verbod wenschelijk
met het oog op het plantsoen, dat er uit den aard der zaak on
der moet lijden alsgelijk dikwijls geschiedt, twee aan elkan
der gebonden stuks jongvee er doorheen worden gedreven.
Door de voorgestelde bepaling zal aan een en ander een einde
worden gemaakt. Het is voorts wenschelijk voorgekomenook
schapen en lammeren in het verbod op te nemen.
Art. 73.
Deze bepaling is noodig voor de veiligheidzoowel van den
bestuurder zelf, als van de door hem te vervoeren personen.
Zij is in overeenstemming met art. 5 van het Koninklijk besluit
van 31 July 1880 Staatsblad no. 121), ter verzekering van
de veiligheid der reizigers met openbare middelen van vervoer,
waarbij het verbod zelfs tot personen beneden den achttienjarigen
leeftijd is uitgebreid.
Artt. 74—79.
Zie artt. 50, 54—56, 58 en 60 oud.
Art. 80.
Het zitten op de dikwijls ook reeds zwaar beladen honden
karren zal bezwaarlijk kunnen worden beschouwd als eene
overtreding van art. 455 van het wetboek van strafregt. Toch
schijnt daaraan een einde te moeten worden gemaakt. Im
mers honden laten zich niet, gelijk paarden, behoorlijk leiden
cn in bedwang houden door hendie gezeten zijn op de voer-