Bijlage tot het verslag der handelingen van "den gemeenteraad te Leeuwarden 1888. sluit van 20 February 1888 waarbij die beschikking in beroep werd gehandhaafd dat wel is waar deze beslissingen zijn genomen naar aanlei ding van de vraag, of het bestuur van de instelling. het stads ziekenhuis" voor herstellingen aan het zoogenaamde hulp-zieken huis de bij art. 17 der armenwet bedoelde magtiging noodig had en dus niet regtstreeks antwoorden op de vraag, of het onderhoud van de gebouwenten dienste van het stads-zieken- huis in gebruik op de begrooting dezer instelling of op die van de gemeente behoort voor te komendoch dat de overwe gingen waarop die uitspraken steunen duidelijk inhouden, dat de toen bedoelde herstellingen en verbeteringen van het zooge naamde hulpziekenhuis als uitgaven van de gemeente en niet als uitgaven van de instelling „het stads-ziekenhuis" moeten worden aangemerkt, omdat dat gebouw in eigendom aan de gemeente toebehoort dat logisch hieruit volgtniet alleendat dergelijke uitgaven in de gemeente-begrooting behooren te worden opgenomen maar ook dat van de kosten van gewoon onderhoud geheel hetzelfde geldt dat dit laatste zelfs uitdrukkelijk wordt overwogen in eene re solutie van Gedeputeerde Staten van C October 1887 in die van 13 October d.a.v. bovenvermeld aangehaald op een verzoek van A. Ottema en anderen omtrent de voorgenomen verbetering van het zoogenaamde hulp-ziekenhuis in deze woorden „dat „volgens de mededeeling van burgemeester en wethouders „vóór het jaar 1885 de uitgaven voor onderhoud herstelling „of verbetering van gebouwen tot het stads-ziekenhuis behoo- rende, op de gemeente-begrooting werden gebragtmaar men „na dat jaar van die wijze van administrering, welke, naar „het oordeel dezer vergadering de eenig juiste is afweek ten gevolge waarvan de instelling eene zekere mate van onafhan- „kelijkheid scheen te hebben aangenomen welke zij als onder- „deel van het gemeente-huishouden onmogelijk hebben kan"; dat hij door het overnemen van het in de bedoelde overwegin gen uitgesproken gevoelen alzoo niet alleen een deugdelijken grond had voor zijne weigering van goedkeuring der hem voor gelegde begrootingmaar zich ook vrijwaarde tegen aanmer king van de zijde van Gedeputeerde Statendie naar bo venvermelde resolutiën - voor de hand zou liggen zoodra dit collegie van die afwijking van zijn uitgesproken gevoelen kennis mogt krijgen dat de commissie van bestuur nu in haar onderwerpelijk adres tegenover 's Raads weigering in de eerste plaats zich beroept op art. 2 in verband met art. 1 van de in 1884 ge wijzigde verordening op het bestuur van het stads-ziekenhuis, waaruit zou voortvloeijen dat de ten dienste dier instelling gebruikte gebouwen zouden zijn gesteld onder haar beheer en derhalve het onderhoud van die gebouwen in de begrooting voor hare administratie zou moeten worden opgenomen dat inderdaad bij de wijziging van gemelde verordening in 1884 aan art. 1 eene derde alinea is toegevoegd houdende aanduiding van de gebouwen welke tot het stads-ziekenhuis behooren terwijl art. 2 toen met werd veranderd dat evenwelnaar 's Raads oordeeldie toevoeging aan art. 1 moet worden beschouwd als eene bloote aanduiding van de toen ten dienste der instelling gebruikte gebouwenzonder meer van legislatief standpunt wraakbaar, doch in gemeente-ver ordeningen meer voorkomend, maar allerminst mag worden aangemerkt als eene overdragthetzij dan in eigendom van de gemeente op de instelling „het stads-ziekenhuis", hetzij in be heer van burgemeester en wethouders op de commissie van bestuurvooreerstomdat zulk een overdragt van beteekenis en consequentie nietals het ware ter loops zou kunnen ge schieden bij wijziging van voorschriften op het beheer der in stelling ten anderen, omdat de Raad, wien in 1884 die toe voeging zonder nadere toelichting als aanduiding werd voorge dragen en die haar zonder discussie aannamniet geacht mag of kan wordeneene zoo belangrijke verplaatsing van eigendom of van beheer te hebben bedoeld en eindelijk omdat de woor den dier toevoeging„de gebouwen tot het stads-ziekenhuis behoorende" niet noodwendig den eigendom of het beheer uit drukken maar evengoed enkel het gebruik kunnen aanduiden en zeker naar het oordeel van den Raad in 1884 dit moeten bedoelenzoodat art. 2 behoort te worden gelezen en verstaan in verband met enkel alinea's 1 en 2 van art. 1 dat bovendien zoo de strekking van de meergemelde toevoe ging die ware geweestwelke de commissie van bestuur nu daaraan toekentde voorschriften van den Raad omtrent de inrigting der begrooting (art. 6) hadden moeten zijn aangevuld en tevens de wijziging in het beheer ten aanzien van de ge houwen naar de op 1 Mei 1884 in werking getreden nieuwe verordening reeds had moeten uitkomen in de begrooting der commissie voor 1885, terwijl vaststaat, dat op die voor 1880 voor het eerst een post voor onderhoud van gebouwen voor komt dat de adressante thans ook wijst op de reeds vóór 1884 gebleken noodzakelijkheid van overbrenging van het beheer over de gebouwen naar de commissieals motief voor de toevoe ging aan art. 1 doch dat deze beweegreden niet mag worden toegeschreven aan den Raad van 1884 die noch uit de toe lichting noch uit de discussie het bestaan van die noodzake lijkheid kon opmaken en deze van elders waarlijk niet kon ver moeden dat immers bij verstandige zamenwerking van burgemeester en wethouders en de commissie van bestuuraan wie niet te vergeefs en kennelijk tot bevordering van den goeden gang van zaken de burgemeester als voorzitter is gegeven van stoornis in de inwendige dienst van het ziekenhuis door bemoeijingen ten dienste van het onderhoud der gebouwen geen sprake be hoeft te zijn datzoo al hetgeen de commissie een min of meer verwar den toestand in het beheer der instelling noemtna de wijzi ging van de verordening is geëindigddeze uitkomst is bereikt door eene toepassingwelke door den Raad nimmer is bedoeld, doch die in goed vertrouwen aan zijne aandacht is ontgaan totdat door de voormelde resolutiën van Gedeputeerde Staten de onwettigheid daarvan hem in het oog viel; dat zijne niet-goedkeuring van de door de commissie aange boden begrooting aan 's Raads zijde dan ook niet de beteeke nis heeft van een feitelijk ontnemen aan de commissie van het beheer over de gebouwen in strijd met de bepalingen der verordeningmaar van een terugkomen op eene sedert drie jaar begane dwaling in de toepassing van die verordening en van eene erkenning van het voorschrift van art. I10g der ge meentewet waarmede het uitoefenen van toezigt op het onder houd van de eigendommen der gemeente door anderen dan burgemeester en wethouders zonder uitdrukkelijke opdragt niet vereenigbaar is dat tot terugkeer naar de vóór 1886 gevolgde wijze van ad ministrering vooraf eene wijziging van de verordening noodig zou zijnis bij 's Raads opvatting van de beteekenis der be staande bepalingen niet aannemelijkdoch datindien verdui delijking wenschelijk warede hiertoe strekkende wijziging niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen zou zijn, maar, volgens art. 6 dor armenwet, mededeeling aan dat collegie voldoende zou wezen dat de commissie geen wetsartikel kennendewaardoor 's Raads weigering van goedkeuring der door haar ingediende be grooting zou worden geboden het beroep op art. 205 litt. o der gemeentewet in 's. Raads besluit aangehaald bestrijdt, vooreerst doormet beroep op nader onderzoek, het eigendoms- regt der gemeente op de gebouwen althans op sommige twijfelachtig te noemen en ten anderen door de meening uit te spreken, dat, al waren al de gebouwen het eigendom der ge meente, art. 205 litt. o niet geschonden zou worden door liet toestaan van gelden voor het onderhoud daarvan op de begroo ting van het ziekenhuis dat de Raad omtrent het eerste middel van oordeel isdat waar de gebouwen bij het stads-ziekenhuis in gebruikop den I staat der eigendommen van de gemeente voorkomenze zoo- lang niemand daarop een beter regt kan doen geldenals Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1888. 3 eigendom van de gemeente moeten worden aangemerkt en be handeld dat het uiten van een bloot vermoeden van het te gendeel niet mag leiden tot het voetstoots aannemen hiervan dat bij voldoend bewijs van eens anders beter regtde ge meente ongetwijfeld steeds bereid zal zijnzich hiernaar te gedragenen dat van zoodanig beter regt aan de zijde van de instelling „het stads-ziekenhuis" tegenover de gemeente vol strekt niets blijktzoodatook al ware de onderstelling der commissie dat sommige der gebouwen niet aan de gemeente behooren juistnog niet in het licht zou zijn gestelddat het onderhoud der gebouwen op de begrooling van die instel ling behoort te worden gebragt dat het tweede middel door adressante wordt geadstrueerd met beschouwingen voor de inrigting der gemeente-begrooting en de betuigingdat het haar om het even is hoe de posten voor onderhoud der hier bedoelde gebouwen op die begrooting worden gerangschikt dat dit den Raad niet onverschillig is en dat hij de gemeen te-begrooting naar de voorschriften van Gedeputeerde Staten en voor het overige naar eigen oordeel wenscht in te rigten en op te maken ja zelfs op gebleken dwaling terug te komen alles overeenkomstig de gemeentewet en de door deze hem verleende bevoegdheid. Op grond van al het bovenstaande heeft de Raad de eer te J adviserendat zijn besluit van 28 Augustus 1888 waarbij hij zijne goedkeuring onthield aan de door de commissie van bestuur over het stads-ziekenhuis bij hem ingezonden begroo ting van ontvangsten en uitgaven ten dienste dier instelling over 1889, door Gedeputeerde Staten worde gehandhaafd. De Raad voornoemd. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1888 | | pagina 91