M E M O R I E v«a n T O E L I C H T I N G
behoorende bij de Ontwerp-begrooting
DER INKOMSTEN EN UITGAVEN
van de gemeente Leeuwardenvoor het dienstjaar 1891.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1890.
Bijlage no. 16.
BEGROOTING 1891.
2 VOORGEDRAGEN
SOMMEN.
jS O M M E N
voor 1890
TOEGESTAAN.
TOELICHTINGEN.
Algomoene Opmerkingen.
Wanneer men het bedrag der buitengewone uitgaven van
Hoofdstuk III, Afdeeling IX ad 34800.en het bedrag dei-
buitengewone aflossing op.Hoofdstuk VIII, Afd. I, Art. 3b ad
ƒ10000.alzoo te zamen eene som van ƒ44800.aftrekt
van het totaal der uitgaven ad 814717.60, dan volgt daaruit
dat de gewone uitgaven bedragen 769917.60.
Trekt men nu het bedrag der geldleening ad 34000. en
de buitengewone opbrengst wegens overdragt der tolheffing aan
de Nesserzijl ad ƒ9508.—, alzoo eene som van ƒ43503.af
van het totaal bedrag der ontvangsten geraamd op 814718.08,
dan rest er eene som van ƒ771215.08 welk bedrag dat der
gewone uitgaven met 1297.48 overtreft.
Intusschen valt hierbij op te merkendat alsdan onder de
gewone ontvangsten wordt begrepen het saldo van het dienst
jaar 1889 tot een bedrag van 13.494,84i/j.
In beginsel is hiertegen geen bezwaaromdat deze som het
overschot uitmaakt van gewone ontvangsten en uitgaven die
dus ook weder tot bestrijding van gewone uitgaven mogen wor
den aangewend.
In den regel achten wij het echter beterdat de saldo's van
vorige diensten geheel of althans grootendeels worden besteed
tot het dekken van buitengewone uitgaven, en wij zouden daar
naar de begrooting dan ook hebben ingerichtware het niet
dat wij dan voor de belasting naar het inkomen een hooger per
centage hadden moeten toepassendan in de laatst voorgaande
jaren. Dit nu schijnt ons minder wenschelijk toe.
Ofschoon door de wijziging der verordening op het heffen eener
directe belasting naar het inkomen ook zelfs bij eene eenigs-
zins hoogere percentage, verre het grootste gedeelte der ingeze
tenen nog lager zou worden aangeslagen dan in 1889staat
daar tegenoverdat tengevolge van de intrekking van art. 4 der
verordening anderenreeds bij een gelijk percentage meer zul
len moeten betalenwaarbij ook nog in aanmerking moet wor
den genomen dat door de vermeerdering van klassen beneden
20.000 inkomeneenigen naar een hooger middencijfer zullen
worden aangeslagen.
Deze overwegingen hebben 'er ons toe geleid om zooals sedert
1887 is geschiedde percentage op nieuw op 4.3 pCt, te be
palen.
Het is ons niet bekend dat er tot op heden aanleiding be
staat tot de onderstelling, dat het belastbaar inkomen over 1891