L- h' Bijlage JVo. 7. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1801. 1 VOORSTEL van burgemeester en wethouders om over te gaan tot het doen graven voor reke ning der gemeente van een ver bindingskanaal tusschen deZui- der stadsgracht en de Tijnje. Mijne Ileeren In dc geheime zitting van den 24 Februari 1.1. hadden wij de eer u mede te deelen eene missive van hoeren Gedeputeerde Staten van den 12 dier maand no. 197 (vertrouwelijk register) betreffende het graven van een kanaal tot verbinding van de stadsgrachtvan den hoek van den Grachtswal met dc Tijnje en het brengen van het vaarwater van de Tijnje naar de Lan- gemeer op eene dieptevereischt om het als grootscheeps- vaarwater te laten dienst doen. Wij werden in gemelde zitting door u uitgenoodigdaan Ge deputeerde Staten te vragen of er bij hun college ook eemge bodenkingen bestonden dat door ons van dc gewisselde stuk ken betredende het kanaalplan zooveel worde publiek gemaakt, als wij in het belang der zaak zelve dienstig zouden oordeelen. In antwoord op onze te dezer zake aan Gedeputeerde Staten gezonden missive van den 28 Februari 1.1. no. 48/225, ontvin gen wij een schrijven van der. 12 Maart d a.v. (vertrouwelijk register) no. 199 waarbij wordt te kennen gegeven dat hun nerzijds er geen bezwaar tegen beslaat om aan de tot dusverre over het kanaal Leeuwarden—Tijnje gevoerde correspondentie zoodanige publiciteit te gevenals voor de behandeling daar van in openbare raadszittingen wenschelijk wordt geacht. Gedeputeerde Staten voegen daaraan toedat het hun dan echter meer geraden voorkomtom de gevoerde corresponden tie eenvoudig te ontdoen van het vertrouwelijk karakter het welk zij tot dusverre heeft bezeten en dus de beide colleges tusschen welke zij werd gevoerdvolledige vrijheid te laten om daaraan zoodanige publiciteit te geven als zij nuttig en dien stig zullen oordeelen. Indien wij ons met die zienswijze konden vereenigenver zochten Gedeputeerde Staten daarvan bericht, in welk geval zij zouden aannemendat die aangelegenheid in dier voege met wederzijdsch goedvinden was geregeld. In uwe vergadering van den 14 Maart j.l, is besloten zich geheel te vereenigen met de zienswijze van Gedeputeerde Staten, medegedeeld bij missive van den 12 dier maand no. 199V.1L, hetgeen aan dat college is bericht bij missive van den 14 Maart 1891 no. 48/280. Terwijl wij naar aanleiding van hel vorenstaande de missive van Gedeputeerde Staten van den 12 Februari 1891. V. R. no. 197 bij u in openbare zitting ter tafel brengen meenen wij ter juister beoordeeling van ons nader te formuleeren voorstel goed te doenu een overzicht te geven van de tusschen Ge deputeerde Staten en ons gevoerde correspondentie. Gedeputeerde Staten dezer provincie gaven ons bij missive van den 5 December 1889 2e afd. W. te kennen dat bij de discussie gehouden in de vergadering der Staten dezer provincie van den 7 November bevorens naar aanleiding van punt 13 „Missive van Gedeputeerde Staten betrekkelijk de ontworpen „plans tot verbetering van het kanaal van Leeuwarden naar Harlingen" gebleken was dat onderscheidene leden die plans wenschten te beschouwen als aanvangspunt voor een werk van grooleren omvang en dus de beoordeeling daarvan in verband te brengen met de algeineene verbetering der communicatie van Harlingen, zoowel met de vaarwaters in deze provincie als daar door ook met de provincie Groningen. Alvorens aan den provincialen waterstaat een opdracht te doen tot het instellen van een onderzoek, welke verbeteringen tot bereiking van het doel, namelijk eene algemeene verbetering van de communicatie van Harlingen zoowel met de vaarwa ters in deze provincie alsook met de provincie Groningen zou den behooren te worden aangebrachthebben Gedeputeerde Staten gemeendde vraag te moeten stellen (en wel bepaalde - lijk naar aanleiding van ons adres van den 22 November 1888 en de in verband daarmede gevoerde correspondentie), of allicht in het belang dezer gemeente ook alsnog in overweging ver diende genomen te wordenom de beoogde verbetering der interprovinciale communicatie te bereikendoor het in het leven roepen van eene voldoende verbinding van Leeuwarden met het bestaande grootscheepsvaarwater tusschen Groningen en de Lemmer—Stavoren met aansluiting daaraan te Garijp. Die verbinding zoude kunnen worden verkregen door het graven van een kanaal van de zuidelijke gracht van den Grachts wal naar de Tijnje en door verdieping van het vaarwater van de Tijnje naar Garijp. De uitvoering van het werkvoor zoover het graven van eeri kanaal betreft zoudenaar de meening van Gedeputeerde Staten door de gemeente behooren te geschiedenterwijl de provincie in elk geval de verdieping van hel vaarwater van de Tijnje naar Garijp op zich zoude moeten nemen. Het nieuw te graven kanaal van de stadsgracht tot de Tijnje zoude in onderhoud en beheer aan de provincie kunnen worden overge dragen. Gedeputeerde Staten gaven aan het slot hunner boven aangehaalde missive te kennendat het hun aangenaam zou zijn liefst met eenigen spoed van ons te vernemenof het in de missive uitgesproken denkbeeld bij ons sympathie vond en of wij bereid waren in den aangegeven zin nadere onderhande lingen over de verwezenlijking daarvan met hen te openen en de behandeling bij den Raad der gemeente voor te bereiden. Wij gaven bij missive van den 28 December 1889 no. 48/124G aan Gedeputeerde Staten te kennen dat het door hen geopperd denkbeeld onze sympathie wegdroeg en wij bereid waren met hun college ter zake te confereeren. Vooraf hadden wij den directeur der gemeentewerken opge dragen een plan van het kanaal lot verbinding der stadsgracht met de Tijnje te ontwerpen en met eene begrooting van kosten aan ons in te zenden. Op uitnoodiging van Gedeputeerde Stalen hebben wij met hen geconfereerd den 30 Januari 1890. Rij die gelegenheid is het kanaalplan voorloopig besproken het door den directeur der gemeentewerken ontworpen plan ter inzage gegeven en mededeeling gedaan van de globale be- grooling van kosten. Onderling werd overeengekomen dat de voorloopige plannen aan u zouden worden overgelegd en van u zoude worden ge vraagd machtigingom met Gedeputeerde Staten de onderhan delingen voort te zetten over eene te maken nieuwe verbinding van Leeuwarden met de grootscheepskanalen GroningenSta voren en Groningen—Lemmer. In uwe vergadering van den 25 Februari 1890 werd die machtiging met bijna algemeene stemmen verleend. Wij hebben aan Gedeputeerde Staten hiervan mededeeling gedaan bij missive van den 13 Maart 1890 no. 48/270 en daarbij er op gewezen dat door u op den voorgrond was gesteld dat bij het verbindingskanaal hel provinciaal belang nog in veel grooter mate was betrokken dan het gemeentebelangomdat het nieuwe kanaal in direct verband zal worden gebrachl met de voorgenomen verbetering van het kanaal van Harlingen naar Leeuwarden en als eene voortzetting daarvan kan worden be schouwd waardoor het mter-provineiaal verkeer van Groningen naar Harlingen zeer zal woiden bevorderd. Wij gaven te kennen, dat vele leden van den raad als hunne meening hadden uilgesprokendat het nieuwe kanaal niet dooi de gemeente met subsidie der provinciemaar door en voor re kening van de provincie behoorde te worden gegraven. Ton slotte deelden wij in onze missive van den 13 Maart 1890 mede dat wij vermeenden reeds toen te moeten verklaren dal wij legen eene tolheffing op hel geprojecteerde kanaalpand ten behoeve der provincie eventueel ernstig bezwaar zouden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1891 | | pagina 32