2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1891.
moeten maken omdat wij dusdanige heffing in strijd zouden
achten met de belangen dezer gemeente en met het doel
waarmede het kanaal zal worden aangelegd. Een planteekening
waarop de richting van het kanaal was aangegeven werd bij
die missive aan Gedeputeerde Staten gezonden.
Naar aanleiding van ons bovenvermeld schrijven gaven Ge
deputeerde Staten bij missive van den 14 Mei 1890 no. 182
V. R. te kennen dat volgens het gevoelen vin den provinci
alen hoofdingenieur eene wijziging van de door ons geprojec
teerde richting van het kanaal (letter A) wenschelijk was, zoo
wel met het oog op de kosten als op eene gemakkelijker te
verkrijgen spoorwegverbinding.
Op de ontwerpteekening waren twee andere richtingen aan-
gegevenaangeduid met de letters B en G. Gedeputeerde
Staten verzochten het daarheen te leiden dat de raad zich in
beginsel vereenige met plan G.
Voorts deelden Gedeputeerde Staten mede dat hoewel zij
zich steeds hadden gesteld op het standpunt, dat de uitvoering
van het werk moest geschieden door de gemeentedaarbij ge
steund door een ruim subsidie van de provincie zij zich toch
na rijp beraad, hebben vereenigd met het denkbeeld van den
hoofdingenieurdat het werk door de provincie worde aange
legd mits dat de gemeente voor den kostenden prijs over-
ncme al de terreinenbuiten het kanaal voor de werken aan
gekocht en tevens bekostige de door de gemeente gewenschte
wal muren en de afrastering langs den spoorweg.
Gedeputeerde Staten hebben zich met dit denkbeeld vereenigd,
omdat de voorgenomen verbetering van het grootscheepsvaar-
water Harlingen—Leeuwarden zoowel met het graven van het
nieuwe kanaal als met de verbetering van het vaarwater van
Schilkampen (de Tijnje) tot de Fonejacht (bij Garijp) verband
houdt en als één geheel kan worden beschouwd.
In verband met het belang der gemeente bij het tot stand
komen van het kanaalwaren Gedeputeerde Staten van oor
deel dat de gemeente aan de provincie eene subsidie behoorde
te verleenen van ten minste 125000, behalve de koopsom der
verplichte overneming van de terreinen buiten het kanaal, door
den hoofdingenieur op 80000 geraamd.
Gedeputeerde Staten verzochten ons, hun te willen berichten,
of de raad dezer gemeente genegen was op de voorgestelde
wijze lot het tot stand komen van het bedoelde werk mede te
werken in welk geval zij bereid waren, een voorstel in dien
geest aan de Staten dezer provincie te doen.
De directeur der gemeentewerken wien ij advies vroegen
omtrent het door Gedeputeerde Staten aanbevolen plan G, vol
deed aan onze opdracht bij missive van den 20 Mei 1890
no. 204/2.
Hij geeft daarbij te kennen dat hij zich in hoofdzaak met
dat plan kan vereenigenmaar wenscht daarin eene kleine wij
ziging te brengen wat de richting van het le kanaalpand be
treft teneinde daardoor beter handelsterrein te verkrijgen.
In uwe geheime zitting van den 27 Mei 1890 hebben wij
in ons toen aangeboden voorstel mededeeling gedaan van den
inhoud van ons schrijven d.d. 13 Maart 1890 aan Gedepu
teerde Staten en van de van dat college ontvangen missive d.d.
14 Mei a. v. alsmede van het advies van den directeur der
gemeentewerkenomtrent het kanaalplan aangeduid inct
letter G.
Wij gaven de bezwaren tegen dat plan te kennen zoowel
die door den directeur der gemeentewerken gemaaktals
vooral ook die tegen de uitmonding van het kanaal onmid
dellijk bij de spoorwegbrug.
Voorts deden wij opmerken dat Gedeputeerde Stalen bij de
beantwoording van onze missive van den 13 Maart 1890 no.
48/270 met stilzwijgen hadden voorbij gegaan hetgeen door
ons is ter sprake gebracht omtrent ccr.e eventuecle tolheffing
op het geprojecteerd kanaalpand van Leeuwarden tot de Tijnje.
Teneinde die heffing van kanaalgeld te voorkomenmeenden
wij dal het van overwegend belang zoude zijn, dat de gemeente
den eigendom erlange van de beide over het kanaal ie leggen
bruggen met bij behoorende woningen.
Evenzoo achtten wij hel noodig, dat de gemeente in eigen
dom, onderhoud en beheer overneme de walmurenom haven
geld te kunnen heffen. In verband met liet een en ander ach-
ten wij eene subsidie van 125000 aan de Provincie te ver
leenen niet te hoog.
In Uwe vergadering van den 27 Mei 1890 is overeenkomstig
ons voorstel met algeineene stemmen besloten
a. aan heeren Gedeputeerde Staten in antwoord op hunne
missive van den 14 Mei 1890 (vertrouwelijk register) no. 182
te berichten datindien zij na kennisneming van onze bezwa
ren tegen eene uitmonding van het geprojecteerde kanaal on
middellijk bij de spoorwegbrug, de voorkeur blijven schenken
aan de door den hoofdingenieur van den provincialen waterstaat
als plan G op de situatieteekening aangegeven richting, de Raad
zich met die voorgestelde richting wat het 2e kanaalpand be
treftin beginsel vereenigt maar in de richting van het le
kanaalpand eene wijziging noodig achtzooals is aangegeven
op de door den directeur der gemeentewerken bij missive d.d.
20 Mei no. 204/2 ingezonden tcekening
b. aan de Provincie Friesland toe te kennen eene subsidie
tot een bedrag van 125000 in de kosten van den aanleg van
een kanaaltot verbinding van de stadsgracht met het vaar
water de Tijnjevan het maken van twee beweegbare bruggen
over het kanaal van walmuren langs het eerste kanaalpand
van een rasterwerk langs den Staatsspoorweg en van onteige
ning van vastigheden een en ander gespecificeerd op de be
grooting van kosten van den provincialen hoofdingenieur
c. aan Gedeputeerde Staten te berichten dat de gemeente
bereid is te betalen de koopsom der terreinen buiten het ka
naal ter grootte van 1G Hectare, geraamd op ƒ80000, een
en ander onder voorwaardedat de Provincie Friesland.
I. voor hare rekening en risico aanlegt een kanaal met alle
daarbij behoorende kunstwerken brugwachterswoningen af
rastering enz. volgens het daarvoor ontworpen planwat het
le kanaalpand betreft, gewijzigd, zooals is aangeduid op de
situatieteekening door den directeur der gemeentewerken in
gezonden bij missive van den 20 Mei 1890 no. 204/2
II. nadat het kanaal sub I genoemdmet de daarmede in
verband staande werken voltooid is opgeleverd, aan de gemeente
gratis in eigendom beheer en onderhoud overdraagt
a. de beide over het kanaal aan te brengen bruggen met
de daarbij behoorende woningen
b. de walmuren langs het le kanaalpand.
Bij missive van den 28 Mei 1890 no. 48/531 hebben wij het
genomen besluit van den 27 Mei bevorens onder opgave der
motievenwaarop dat steuntaan Gedeputeerde Staten mede
gedeeld.
In antwoord op die missive hebben Gedeputeerde Staten bij
schrijven van den 12 Juni a. v. V. R. no. 185 bericht, dat zij
naar aanleiding der door den Raad gestelde voorwaarden er
prijs op steldennog eens mondeling met ons te confereercn
teneinde omtrent enkele punten tot gemeen overleg te komen.
In hoofdzaak zou de bespreking dienen te loopen
1°. over eene nadere regeling der wijzewaarop berekend
zou moeten worden de prijs van overname der te onteigenen
grondendie ten slotte aan de gemeente zouden komen
2°. over de compensatiedie indien volgens den wcnscli
van den gemeenteraad de over het kanaal te leggen bruggen
met de daarbij behoorende woningen aan de gemeente in be
heer werden overgedragen aan de provincie zou dienen te
worden verschaften het openen ten haren behoeve van eene
andere geschikte gelegenheid tot tolheffing op het grootscheeps-
vaarwater, b.v. door overdracht van de Vcrlaatsbrug aan de
Provincie.
Die conferentie werd den 19 Juni 1890 gehouden. De pun
ten die op die conferentie zijn besproken, zijn vermeld in onze
missive van den 11 Augustus 1890, no. 48/782. Hieruit blijkt,
dat Gedeputeerde Stalen in overweging hadden gegeven al de
onteigeningskostcn om te slaan over de oppervlakte en dan de
gemeente voor de grondenbuilen het kanaal vallende eer.
evenredig deel dier kosten naar de grootte te doen betalen.
Wij gaven daaromtrent te kennen dat de toepassing van dit
denkbeeld den prijs der ongebouwde eigendommen per hectare
bovenmate zou doen stijgen en hoogst nadeelig zou zijn voor
de gemeente. Wij achtten het daarom beter overeenkomstig
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1891
3
hel bij missive van den 14 Mei 1890 door Gedeputeerde Staten
gedaan voorsteldat de gemeente voor den kostenden prijs
overneme al de terreinen buiten liet kanaal Voor de werken
aangekocht. Tegen het vooraf vaststellen van dien jprijs op
ƒ80,000 hadden wij geen bezwaar.
Het tweede punt van bespreking op bovenbedoelde conferen
tie betrof het openen van eene geschikte gelegenheid voor de
provincie tot tolheffing op hel grootscheepsvaarwaler, b.v. door
overdracht der Vcrlaatsbrug als compensatie voor de overdracht
aan de gemeente van de over het nieuwe kanaal te leggen
bruggen enz.
Wij gaven daaromtrent te kennen dat wij na ernstige over
weging tot dc overtuiging waren gekomendat wij daartoe aan
u geen voorstel mochten doen.
In ons schrijven deden wij opmerkendat wij meenden te
mogen vertrouwen dat deze aangelegenheid door Gedeputeerde
Staten niet zou worden te berde gebrachtte minderomdat
noch in hunne missive van den 5 December t889, noch in de
conferentie van den 30 Januari 1890, over die kanaalgeldlieffing
was gesprokenterwijl ook die kwestie in hunne missive van
den 14 Mei 1890 no. 182, in antwoord op de onze van 13
Maart bevorensin het geheel niet was aangeroerd. Ons be
zwaar tegen eene kanaalgeldlieffing, medegedeeld bij schrijven
van den 13 Maart 1890 no. 48/270, beschouwden wij alzoo
als geëerbiedigd en de niet-heffing van die belasting als eene
zaak waarover eenstemmigheid bestond.
Ten slotte deelden wij aan Gedeputeerde Staten mede, dat
in overeenstemming daarmede het raadsbesluit werd ontwor
pen dat hun was medegedeeld bij onze missive van den 28
Mei 1890 no. 48/531 en gaven eindelijk te kennen, dat volgens
onze bescheiden meening er geene termen aanwezig waren
in dat raadsbesluit wijziging voor te stellen.
In antwoord op onze missive van den 11 Augustus 1890
no. 48/782 gaven Gedeputeerde Staten bij missive van den
II September a. v. V. R. no. 188 te kennen, dat er, in ver
band met onze mededeelingdat wij geene termen hadden ge
vonden aan u voorstellen te doen tot wijziging van uw besluit
van den 27 Mei 1890, voor hen allicht aanleiding zoude be
slaan om dc onderhandelingen, terzake het graven van een
nieuw kanaal gevoerd te beschouwen als afgebroken omdat
de bij het raadsbesluit gestelde voorwaardenindien zij niet
werden gewijzigd of aangevuldhun voor de provincie bepaald
onaannemelijk voorkwamen.
Toch meenden Gedeputeerde Staten ter wille van de gewich
tige belangen die bij dc zaak betrokken zijn nog eens nader
daarop te moeten terugkomen in het vertrouwen dat gemeen
schappelijk overleg zal kunnen leiden tot eene bevredigende
regeling zoowel voor de provincie als voor de gemeente.
Zij stelden op den voorgronddat zij niet zouden kunnen
prijsgeven de gelegenheid om in of bij deze gemeente eene
behoorlijke lol ten behoeve der provincie te kunnen heffen. Die
gelegenheid zoude bestaan indien de provincie de bruggen over
hel nieuwe kanaal in onderhoud en beheer hield.
Nu dc gemeente als voorwaarde heeft gesteld die bruggen
als verbinding van de wegen in onderhoud en beheer van de
provincie over le nemenzal de provincie eene andere gele
genheid moeten hebben om kanaalgeld te heffen, waarom over
dracht van b.v. de Verlaatsbrug door de gemeente aan de pro
vincie wordt verlangd.
Verder doen Gedeputeerde Staten een nader voorstel omtrent
de berekening van kosten van de door de gemeente over te
nemen terreinen, die niet voor het kanaal noodig zijn.
Naar aanleiding van den inhoud der missive van Gedeputeerde
Staten van den 11 September 1890 V. R. no. 188, hadden wij
de eer U den 14 October a.v. voor te stellen en werd door u
op dien datum besloten aan Gedeputeerde Staten te berichten
u. dal de Raad genoegen neemt in de berekening der kos
ten van overneming der te onteigenen grondendie aan de
gemeente zuilen komen zooals die berekening is omschreven
in de missive van dat college d.d. 11 September j.l. no. 188
V. R.
b. dat de Raad bezwaar moet makenom zoodanige wijzi
ging te brengen in zijn besluit van 27 Mei j.l. (geheime zitting),
dat daaruit zou vervallen dc voorwaarde, dat de over het nieu
we kanaal aan te brengen bruggen enz. door de provincie aan
de gemeente in eigendombeheer en onderhoud moeten wor
den overgedragen of in dat besluit eene nieuwe bepaling op
te nemen dat in compensatie voor de overdracht dezer brug
gen door de gemeente aan de provincie de Vcrlaatsbrug in
beheer en onderhoud zal moeten worden overgedragen met het
doel om bij deze brug kanaalgeld te helfen.
Dit besluit deelden wij aan Gedeputeerde Staten mede bij
missive van den 22 October 1890 no. 48/989 en namen in dat
schrijven eene becijfering op waaruit volgens onze meening
bleek dal de uitvoering van het kanaalplan c.a., op de voor
waarden door Gedeputeerde Staten voorgesteld geene financi-
eele opofferingen van de zijde der provincie zouden vorderen
terwijl de belangen van den handel en dc nijverheid dezer ge
meente door het heffen van kanaalgeld zeer zouden worden
geschaad.
Naar aanleiding van uw besluit van den 14 October 1890 no.
VI en ons schrijven van den 22 dier maand hebben Gedepu
teerde Staten aan ons gezonden de missive van den 12 Febru
ari 1891 vertrouwelijk register no. 197, die thans een punt van
behandeling zal uitmaken.
Nadat in die missive was geresumeerd de inhoud van uw
zoocven aangehaald besluitgeven Gedeputeerde Stalen te ken
nen dat in verband niet het vroeger door hen ingenomen stand
punt en naar aanleiding der mededeeling van uw besluit er alles
zins termen zouden hebben beslaan om dc onderhandelingen
over deze aangelegenheid als geëindigd le beschouwen dewijl
daarvan voorshands toch geen bevredigend resultaat is te wachten.
Gedeputeerde Staten zeggen vervolgensdat zij nimmer zul
len kunnen medewerken tot liet aanleggen van een nieuw ka
naal en bet aanbrengen van eene kostbare verbetering van een
beslaand kanaal door de provincie wanneer de onkosten daar
van eigenlijk geheel voor hare rekening zouden komen voor-
behoudens de zeer problematieke kans op een Rijkssubsidie
terwijl de provincie ter wille van de gemeente afstand zou
de moeten doen van elke geschikte gelegenheid om ten be
hoeve van liet nieuwe gedeelte dat aan het groolschecpsvaar-
water wordt toegevoegd eene billijke tolheffing in liet leven
te roepen.
Op de preciseering van hel door hen ingenomen standpunt
leggen Gedeputeerde Staten vooral daarom bijzonderen nadruk,
omdat naar hunne meening bij u ten aanzien der beoordeeling
dezer zaak eene zonderlinge misvatting schijnt le bestaan om
trent de financiecle gevolgendie de uitvoering der kanaalwer-
ken voor de provincie zouden hebben.
In elk geval ineenen zij als vaststaande le mogen beschouwen,
dat de ontworpen kanaal verbinding uitgevoerd door de provin
cie, zij liet ook met financieelen steun der gemeente van de
provincie financiecle olfers zal eischentegenover welke tolhef
fing wel als eene kleine tegemoetkoming maar in de versie verte
niet als een equivalent in aanmerking kan komen.
Verder wijzen Gedeputeerde Staten op liet groote belang
dat deze gemeente heeft bij het nieuwe kanaal niet alleen
omdat dat kanaal eene verbinding zal in liet leven roepen tus-
schen Harlingen en Groningen via Leeuwarden maar ook vooral
omdat deze gemeente daardoor in directe verbinding wordt ge
bracht met liet grootscheepsvaarwaler naar LemmerStavoren.
Bovendien is dat belang tevens nauw verbonden met de ge
legenheid tol uitbreiding der gemeente.
Juist deze overwegingen versterkten Gedeputeerde Staten in
hunne overtuiging dat zij geen der door hen gestelde voor
waarden konden laten vallenmaar deed tevens bij hen de
vraag rijzen of het niet nog gewenscht zoude zijn op het oor
spronkelijk door hen geopperd denkbeeld terug te komen en
alzoo de gemeente met de uitvoering van liet nieuwe kanaal -
plan le belasten terwijl de provincie enkel zal uitvoeren de
verbetering van het vaarwater van ie Tijnje tot Garijp.
Waar, naar liet oordeel van Gedeputeerde Staten, het geheele
werk zoo in de eerste plaats is gericht op de bevordering van
belangen dezer gemeentedaar is ook de aangewezen weg
dat de gemeente zich met de uitvoering der werken belaste.
Natuurlijk zouden Gedeputeerde Staten dan bereid zijn om mede