Bijlage No. 13.
Bylage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1891.
VOORSTEL der verordenings-com-
missie tot wijziging der veror
dening tot voorziening tegen
en bij brand
Mijne Heer en
Ter voldoening aan het bepaalde bij art. 177 der gemeente
wet hebben wij onderzochtaan welke van de bepalingen der
strafverordeningen voortdurend kracht is toe te kennen.
Het resultaat van dit onderzoek is dat wij geen aanleiding
hebben gevonden, u in overweging te geven eenige bepaling in
te trekken.
Twee zaken evenwel hebben een punt van bijzondere bespre
king bij onze commissie uitgemaakt.
In de eerste plaats hebben wij de vraag overwogenof het
wenschelijk isom art. 75 der verordening houdende alge-
meene bepalingen van politie aan te vullen in dien zindat
het ook aan bestuurders van handkarren kruiwagens en der
gelijke verboden isdie voertuigen anders dan stapvoets voort
te bewegen.
De commissaris van politie bad hierop onze aandacht geves
tigd naar aanleiding van het feitdat ten vorige jare een per
soon is overreden door een in harde vaart uit de Poststraat
geduwd wordende handkar welker bestuurders echter van
rechtsvervolging zijn ontslagen op grond dat art. 75 der veror
dening kennelijk alleen doelt op het rijden met voertuigen,
waarvoor paarden zijn gespannen of die door andere dieren
worden getrokken.
Wij achten evenwel eene aanvullingals door den commis
saris van politie wordt bedoeldniet wenschelijk. Het is toch,
naar ons oordeel, voor met dieren bespannen voertuigen een
geheel ander geval als met voortgeduwd wordende karren
voor de bestuurders van dezen is het vaak onmogelijk om de
hellende straten in deze gemeente zonder eenige vaart af te
rijden. Nemen zij niet de noodige voorzichtigheid in acht en
veroorzaken zij hierdoor een ongelukdan zijn zij strafbaar
volgens de rijksstrafwet.
In de tweede plaats bespraken wij een in onze handen ge
steld verzoek van J. Bender alhier om vrijstelling van de be
paling van het 4e lid van art. 40 der verordening tot voor-
1 ziening tegen en bij brand, luidende dat gedurende den tijd
dat in de schouwburgen en tenten voorstellingen worden ge
geven achter het tooneel of op zoodanige andere plaatsals
door den opperbrandmeester wordt aangewezenten minste
één man van de gemeentelijke brandweer moet aanwezig zijn.
Van deze bepaling kan evenwel geene vrijstelling worden
verleend.
Toch beslaan er naar onze meening wel termenom voor
sommige localiteiten vrijstelling te kunnen verleenen.
Volgens het advies van den commissaris van politiedie den
opperbrandmeester over het verzoek hoorde, behoort het lokaal
van J. Bender in de Lombardsteeg onder de schouwburgen
enz., die de verordening op het oog heeftdoch het gevaar
voor de veiligheid der bezoekers bij brand is uiterst gering.
Het tooneel bestaat eenvoudig uit een smalle verhevenheid in
de zaalwaarop aan weerszijden een vast scherm staat en
welke van de zaal is afgescheiden door een gordijn. De lich
ten op het tooneel zijn zóó geplaatstdat er weinig of geen
gevaar van brand kan ontstaan.
Bij een zoodanige eenvoudige tooneelinrichtingdie ook in
andere dergelijke localiteiten wordt gevondenis de voldoening
aan den eisch van het aangehaalde artikel voor de eigenaars
der inrichtingen nog al bezwaarlijk.
Wij achten het daarom billijk, dat de burgemeester van deze
bepaling vrijstelling zal kunnen verleenenwanneer overigens
de inrichting der localiteit aan de andere gestelde eischen vol
doet.
Mitsdien hebben wij de eer U voor te stellente besluiten
de verordening tot voorziening tegen en bij brand (gemeen
teblad no. 7 van 1885), gewijzigd bij raadsbesluit van 16 Augus
tus 1887 (gemeenteblad no. 18 van 1887) nader te wijzigen,
door aan art. 40 de volgende alinea toe te voegen
„De burgemeester kan in bijzondere gevallen vrijstelling ver
leenen van de bepaling van het 4e lid van dit artikel."
Voorgesteld ter raadsvergadering van den 28 Juli 1891 door
De commissie tot het ontwerpen van
strafverordeningen
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT.
A. DUPARG.
J. L. van SLOTERDIJCK.
J. C. MEIJER.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.