fjfti
Bijlage No. 13.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1893.
1
VERSLAG van de commissie van rap
porteurs uit de sectiën omtrent het
onderzoek van de door burgemees
ter en wethouders op 10 Januari
1893 aangeboden ontwerp verorde
ning op het verleenon van pensioen
aan ambtenarenbedienden en wei;k
lieden, in dienst der gemeente of
van gemeentelijke instellingen te
Leeuwarden
De ontwerp-verordening die op 10 Januari 1893 door bur
gemeester en weihouders den Raad ter overweging werd aan
geboden is sedert 1875 de derde ter zake van pensioneering.
Werd de eerste die bestemd was enkel om te strekken tot
leiddraad bij het toekennen van pensioen of wachtgeld ter zijde
gesteld door het verlangen naar het toekennen aan de ambte
naren en bedienden der gemeente van eene aanspraak op pen
sioen of wachtgeld onder bepaalde voorwaardeneen hiertoe
strekkend ontwerp werd na eerst artikelsgewijze te zijn aan
genomen op 13 Maart 1879 bij eindstemming verworpen.
Het derde ontwerp nu een gevolg van in den laatsten tijd
wederom gebleken verlangen naar vaste regelenbetreft enkel
het verleenen van pensioenniet ook de toekenning van wacht
geld omvat buiten de ambtenaren en bedienden ook de werk
lieden der gemeente en stelt het genot afhankelijk van voor
waarden wier bestaan bij ieder voorkomend geval aan 's raads
oordeel wordt onderworpen.
Het onderzoek in de sectiën heeft ook tegen dit ontwerp de
algemeene bezwaren doen kennen in 1875/76 en 1878/79
bij de toen gevoerde behandeling uiteengezet. Enofschoon
in het algemeen genomen de ontvangst gunstig mocht heeten
mag toch ook met het oog op het lot der vorige ontwerpen,
de uitwerking van die bezwaren niet gering geschat worden.
Want ze zijn van finaqcieelen aard en derhalvezooals bur
gemeester en wethouders in de toelichting ook reeds doen
opmerken van klimmende beteekeniswaar de geldelijke om
standigheden der gemeente eer verminderd zijn dan verbeterd
ca waar de drang des tijds medebrengthare zorg ook tot de
werklieden uit te strekken.
Inzonderheid de eerste sectie was getuige van de uiteenzet
ting van die bezwaren, die echter niet zoozeer betroffen het
toekennen van pensioen aan de werkliedenofschoon ook hier
aan het overbrengen van de risico op een of ander daartoe be
stemd fonds de voorkeur zou worden gegeven. Maar ten aan
zien van de ambtenaren en bedienden werd de voorgestelde
regeling beschouwdals eene bedekte tractements-verhooging
als eene onverschuldigde bevoordeeling van hen die by het
dingen naar hunne betrekking wisten dat zij eventueeleven-
pis anderen zeiven voor hunne toekomst zouden hebben te
borgenterwijl ook de kleine burgerij het hare zou moeten
pijdragen tot het bekostigen van die regeling waarvan de finan-
fcieele gevolgen stellig van grooten omvanghoewel niet vooraf
juist te bepalen zouden zijn en die hierom een gevaarlijke sprong
In het duister zou mogen heeten. Al vast werdmet een be
roep op de behandeling in 1878 en aan de hand van de te
genwoordige toelichting,- de aandacht erop gevestigd, dat,
pvaar destijds de hoogste raming /"6000.— beliep, het omvat
ten ook van de werklieden tot een jaariijksch kostenbedrag van
10.200 zou voeren; en dit bezwaar werd nog aangedrongen
net de herinnering datwaar destijds de percentage der in
komsten-belasting 3.63 wasze thans 4.45 belooptdat ook
reeds zonder den nieuwen last voor pensioenen die percentage,
evenals de opcenten der belasting op het personeel staat te
worden verhoogd doordien eenerzijds de aan de gemeente op
gelegde lasten en de renten van hare schulden steeds grooteren
omvang verkrijgen en aan den anderen kant door vertrek van
ingezetenen naar eldershet belastbaar inkomen afneemtdat
dit inkomen ook den druk der nieuwe rijksbelastingen zal moe
ten dragen terwijl op hervorming van het gemeentelijk belas
tingstelsel niet kan worden gerekend.
Voorts werd tegen het stellen van regelen op het pensionee
ren gewaarschuwddoor er op te wijzen datzoodra ze in
werking komenmen nimmer zou kunnen terugtreden en dus
voor altijd een financiëelen last van beteekenis op de gemeente
zou heoben geladen.
In verband hiermede werd de opportuniteit van het voorstel
bestreden op gronddat evengoed zonder forineele regeling
en tegelijk zonder consequentie voor den Raad gelegenheid be
staat tot het pensioneeren van gemeentelijke ambtenaren be
dienden en werklieden, en de vraag gesteldwaarom dan op
regeling wordt aangedrongen zoo het niet is ten einde een
recht op pensioen te scheppen
Toch ontbrak het in die sectie niet aan billijke waar
deering en evenmin aan bijval van het voorstel van burge
meester en wethouders. Maar zoowel door voor- als door de
tegenstanders werd op verplichting tot eene bijdrage aangedron
gen en bovendien aan eene facultatieve formule voor het in
art. 1 neêrgelegd beginsel de voorkeur gegeven boven het thans
daarin opgenomen imperatiet voorschrift.
Ook in de tweede sectie werden principiëele bezwaren ver
nomen tegen pensioneering in het algemeen thans en in den
voorgestelden omvang. Men achtte bevoordeeling van eenigen
op kosten van de anderen onbillijk te meer nu van de genot-
hebbenden geene bijdragen zullen worden gevorderdzoodat zij,
die door sparen of levensverzekering uit eigen middelen voor
hunne toekomst moeten zorgen ook nog zullen hebben te voor
zien in de behoeften van hen die voor zich deze voorzorgen
verzuimden. Men achtte den tegenwoordigen tijd van financi-
eele malaise ook voor de gemeente allerminst geschikt voor het
aanvaarden van nieuwe lasten. Eindelijkmen meendedat
in ieder geval van den maatregel dienden te worden uitgesloten
zij die jaarlijks 5U0 ol meer aan bezoldiging genieten. En
boven het voorgedragene gaf men de voorkeur aan den thans
niet geregelden toestanddie, ja, voorbeelden oplevert van
ondersteuning van oude behoeftige werkliedenmaar tevens
vrijheid laat, aanvragen van ambtenaren, die steeds goed be
zoldigd waren af te slaan. Bovendien werd ook hier de wen-
schelijkheid betoogd van het heffen van bijdragen waarvoor
zoo meende men, de salarissen van /'50Ü.en daarboven in
aanmerking zouden dienen te komen en wel met progressie.
En eindelijk werd eene wijziging van de schaal van art. 6 aan
bevolen in dier voege dat bij bezoldiging van beneden 700,
het pensioen 66^ zou bedragen en voor hoogere bezoldigingen
bij degressie van telkens ul°/ovoor die van boven /'20Ü0.—
A0°/o.
lntusschen de voormelde bedenkingen werden in die sectie
schaars gedeeld en de algemeene strekking van het ontwerp
met 5 tegen eene stem goedgekeurdterwijl voor geene der
aanbevolen wijzigingen eene meerderheid te vinden was.
In de derde afdeeling werd het ontwerp over het algemeen
gunstig ontvangenbezwaren tegen het beginsel van pensio
neering werden daar niet vernomen. En waar sommigen aan
eene regeling als die van het ontwerp van 1878 de voorkeur
zouden schenken indien ze destijds niet verworpen ware ge
worden daar erkenden ze dat het thans ingediende meer re
kening houdt met de financiëele draagkracht der gemeente.
Over de wenschelijkheid van het heffen van eene bijdrage werd
in die sectie breedvoerig gedebatteerdaan den eenen kant
werd de billijkheid van eene daartoe strekkendezij het ook
geringe, korting op de belooningen bepleit, terwijl anderzijds
werd aangetoonddat een recht op pensioen dat de Raad
niet heeft willen scheppen, een noodzakelijk gevolg van het
stelsel van bijdragen zou zijnsommigen waren van oordeel