2
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
Art. 2.
De raad kan ook besluiten, dat het bruggeld voor een
of meer bruggen bij wijze van gadering zal worden geïnd.
De gaarders worden door burgemeester en wethouders
benoemd. Deze voorzien hen van eene instructiewaarin
mede wordt bepaald de wijze van verantwoording der
geïnde gelden.
De instructie wordt aan den raad medegedeeld.
De raad bepaalt de belooning der gaarders.
De namen der gaarders worden bekend gemaakt op
dezelfde wijze als in art. 1 2e alineaten aanzien der
pachters is bepaald.
Art. 3.
Het verschuldigde bruggeld moet door den belasting
schuldige op de eerste mondelinge aanvraag van den
pachter of gaarder aan dezen worden voldaan.
Art. 4.
Bij weigering of nalatigheid geeft de pachter of gaarder
hiervan terstond kennis aan den ambtenaarbedoeld in
art. 261 der gemeentewetdie deswegeovereenkomstig
art. 275 dier wet, proces-verbaal opmaakt en aan den
gemeente-ontvanger ter hand stelt, teneinde de invordering
te doen plaats hebben overeenkomstig de bepalingen van
de artt. 258, 259 260 en 261 der aangehaalde wet.
Art. 5.
Deze verordening treedt in werking op den 12 Mei 1899.
Deze heffingsbesluiten zijn voor onbepaalden tijd goed
gekeurd zoodat zij, volgens art. 14, 3e alinea, der wet
van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), met 1 Januari 1900
van rechtswege zullen zijn vervallen.
Naar aanleiding daarvan is de nieuwe verordening
vastgesteld.
Het bedrag van het bruggeld is onveranderd gebleven,
behalve dat het nachttarief is afgeschaft. Het moet wel
gering zijn omdat de vier laatstgenoemde bruggen alle
over het vaarwater het Vliet zijn gelegen en menig
vaartuig, dat langs dit vaarwater de stad binnenkomt of
verlaatook nog de Vlietsterbrug passeeren moet.
Maar hieruit volgt dan ookdat de opbrengst niet
groot is.
De invordering had sedert 1881 plaats door middel
van verpachting.
Thans worden de volgende pachtsommen betaald
voor de Vlietsterbrugf 107.
Boombrug77.50
IJzeren ophaalbrug25.
De Blauwebrug wordt bediend tegen eene
tegemoetkoming van f 25.
Voor de Poppebrug is de pachtsom5.
De gezamenlijke opbrengst is dus
Af
f 214.50
25.—
MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorende bij
het besluit van den raad der gemeente
Leeuwarden van den tot
voortdurende heffing van bruggeld voor
het afdraaien of ophalen van de Vliet-
sterbrugde Boombrugde IJzeren
ophaalbrugde Blauwebrug en de
Poppebrug.
De beffing van bruggelden voor het afdraaien of ophalen
der bruggen aan het hoofd dezer vermeld, geschiedt of gemiddeld per jaar f 510.—
krachtens raadsbesluiten van 21 Februari 1856 24 JuliDe kosten van onderhoud dezer bruggen worden dus
1856, 15 April 1858 en 31 October 1861, onderscheidenlijk op verre na niet door de pachtsommen gedekt,
goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van 18 Augustus Op hoogere pachtsommen dan de tegenwoordige kan,
1856, no. 43, 17 September 1856, no. 45, en 19 Januari sedert de openstelling van het Nieuwe Kanaal, niet worden
1862 no. 1. j gerekend eerder is verlaging te verwachten.
Zuivere opbrengst f 189.50
De kosten van onderhoud dezer bruggen kunnen niet
juist worden opgegeven, omdat deze deel uitmaken van
de aannemingssommen voor alle houten bruggen in de
gemeente of begrepen zijn in de massale kosten van
onderhoud in eigen beheer.
Intusschen blijkt uit de begrootingen van den directeur
der gemeentewerken, dat voor dat onderhoud is geraamd
voor 1888 f 350.
120.—
570.—
410.—
650.
410.—
970.—
250.—
450.
920.—
f 5100.—
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
1896
1897
Totaal
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leenwarden.
W~*r V - -
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898. 1
Bijlarje No. 30.
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van eene verordening tot
het beffen van veergeld voor het ge
bruik maken van door de gemeente
aangelegde pontveren en van eene
verordering op de invordering van
dit recht.
Aan den raad
der gemeente Leeuwarden.
Mijne Heeren
Vergezeld van eene memorie van toelichting, hebben
wij de eer 11 bij deze ter vaststelling aan te bieden eene
ontwerp-verordening tot het heffen van veergeld voor het
gebruik maken van door de gemeente aangelegde pont-
veren en van eene ontwerp-verordening op de invordering
van dit recht.
Leeuwarden den 12 November 1898.
Burgemeester en Wrthoude't
A. RÜELLBurgemeester.
P. A. BERUSMA Secretaris.
De raad der gemeente Leeuwarden
Gezien art. 14, 3e alinea, der wet van 24 Mei 1897
(Staatsblad no. 156)
Gelet op de artt. 238 en 240 der gemeentewet;
Besluit
vast te stellen de volgende
VERORDENING tot het heffen van Veergeld
voor het gebruik maken van door de
gemeente aangelegde pontveren.
Art. 1.
Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt een veer
geld geheven voor het gebruik maken van het pontveer
a. tegenover de Schoolstraat en het Wagenplein
b. tegenover den Xieutueweg bij het Ziekenhuis en
den Grachtswal
c. tegenover de Oosterstraat en den Grachtswal.
Art. 2.
Het veergeld bedraagt voor iedere overvaart per per
soon een halve centdoch bij abonnement gedurende ééne
weekaanvangende iederen Maandagvoor elke persoon
en voor ieder pontveer vijf cent.
Art. 3.
Deze verordening treedt in werking met den l«a
Januari 1900.
VERORDENING op de invordering van het
veergeldvoor het gebruik maken van
door de gemeente aangelegde pont
veren.
Art. 1.
De invordering van het bij besluit van heden vast
gestelde veergeld geschiedt door middel van openbare
verpachting, volgens voorwaarden door burgemeester en
wethouders vastgesteld.
De namen der pachters worden door burgemeester en
wethouders door openbare afkondiging en mededeeling
in een of meer in de gemeente uitkomende nieuwsbladen
bekend gemaakt.
Art. 2.
Het verschuldigde veergeld moet door dengenedie
van het pontveer gebruik maakt, op de eerste mondelinge
aanvraag van den pachter aan dezen worden voldaan
bij abonnement bij vooruitbetaling.
Art. 3.
Bij weigering of nalatigheid geeft do pachter hiervan
terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261
der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85), die des
wege overeenkomstig art. 275 dier wet proces-verbaal
opmaakt en aan den gemeente-ontvanger ter hand stelt,
teneinde de invordering te doen plaats hebben overeen
komstig de bepalingen van de artt. 258259 260 en
261 der aangehaalde wet, wat art. 260 betreft, zooals dit
is gewijzigd bij art. 11 der wet van 7 Juni 1865 (Staats
blad no. 79).
Art. 4.
Deze verordening treedt in werking mot den lsten
Januari 1900.
MEMORIE VAN TOELICHTING op het heffen
en invorderen van veergeld voor het
gebruik maken van door de gemeente
aangelegde pontveren.
De heffing van veergeld voor het gebruikmaken van
door de gemeente aangelegde pontveren geschiedt krach
tens raadsbesluiten van 24 Februari 1876 en 8 October
1889 (Gemeenteblad van 1876 no. 5 en 1889 no. 15).
Het eerstgemeld besluit betreft het pontveer tegenover
de Schoolstraat en het Wagenpleinhet laatstgemelde de
beide andere pontveren.
Beide verordeningen zijn voor onbepaalden tijd goed
gekeurd en zullen dus, volgens art. 14, 3e alinea, der wet
van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), met 1 Januari
1900 van rechtswege vervallen.
Daar het wenschelijk is met die heffing voort te gaan,
zullen tijdig nieuwe verordeningen moeten worden vast
gesteld.
Wij zijn van oordeel, dat de heffing van al de pont
veren bij ééne verordening kan worden geregeld.
Volgens de bestaande besluiten is voor alle ponten voor
elke overvaart cent verschuldigd, doch in dat betref
fende de pont tegenover de Schoolstraat en het Wagen
plein wordt niet bepaalddat ook abonnement kan
worden genomen. Wij meenen, dat dit ook voor dit
pontveer moet worden toegestaan. Er zal dan tevens
uniformiteit bestaan.
Het regelen der heffing bij ééne verordening gaf ons
gelegenheid om de titulatuur aanmerkelijk te vereen
voudigen.
Het ontwerp-heffingsbesluit wijkt, behalve eenige wijzi
ging in de redactie, niet af van de verordening van 8
October 1889.
In de ontwerp-verordening op de invordering van het
veergeld is niet opgenomen de bevoegdheid tot gadering.
Van die bevoegdheid is trouwens nimmer gebruik
gemaakt en tot invordering bij gadering leent dit recht
zich in het geheel niet.
Ook wordt thans voorgesteld, om de voorwaarden van
verpachting door burgemeester en wethouders te doen
vaststellen. In de verordening op de invordering van
het havengeld (Gemeenteblad no. 14 van 1898) is dit
mede aan dit college opgedragen. Overigens vindt men
ook in dit ontwerp eenige redactie-wijziging.