2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
kend Sneekertrekweg no. 9, tot het daartegenover gelegen
gedeelte van den Harlinger trekweg;
aan wallen niet in onderhoud by de gemeente.
Art. 8.
Vrijstelling van recht wordt verleend:
1°. voor vaartuigen, die zonder oponthoud en zonder
te laden of te lossen de gemeente enkel doorvaren.
Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van
minder dan 24 uren, de Zondag niet medegerekend.
Als laden wordt niet beschouwd het innemen van
winkelwaren voor eigen huishoudelijk gebruik der gezag
voerders.
Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk overladen
van een gedeelte der vracht in een ander vaartuig, in
dien dit noodig blijkt te zijn om den lagen waterstand
tenzij het lichtervaartuig de overgenomen vracht vervoert
naar eene andere plaats dan die waarvoor het hoofdschip
is bestemd.
2°. voor vaartuigen, bedoeld bij art. 2 litt. 6, indien
die een inhoud hebben van minder dan 5 kubieke meter;
3°. voor alle vaartuigendie aan of op een der
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw zijn
4". voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor den
gemeentedienst, (de ammoniakschuit, liggende bij de gas
fabriek, is hieronder begrepen)
5°. voor baggermachines en de vaartuigen die daarbij
gebezigd worden voor het vervoer der baggerspeciege
durende den tijd, dat zij binnen de gemeente werken
6°. voor houtvlotten die, de gemeente binnengekomen,
vdór den nacht in particulier water worden opgeborgen.
Art. 9.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaakt,
aangehouden en gepubliceerd een staat van alle in de
gemeente binnen de in art. 7 aangeduide grenzen ge
legene wallenwaarvan het onderhoud niet ten laste der
gemeente is.
Art. 10.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari
1899, met welk tijdstip het besluit tot het heffen van
een recht onder den naam van havengeld, laatstelijk op
nieuw vastgesteld den 3 September 1895, vervalt.
VERORDENING op de invordering van
het havengeld.
Art. 1.
De invordering van het recht geschiedt door middel
van openbare verpachtingtenzij de raad uitdrukkelijk
besluit, dat de invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van drie
jarentenzij de raadop voorstel van burgemeester en
wethoudersmocht besluitenden duur der verpachting
korter of langer te stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door burge
meester en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering besluit
wordt door hem eene instructie voor den gaarder vast
gesteld met bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en wethouders doen steeds onverwijld
openbare kennisgeving van den naam van den pachter
of gaarder
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling
volgens art. 4 van het heffingsbesluitkan het recht
dadelijknadat het verschuldigd is gewordenworden
ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste mondelinge
aanvraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht
dadelijk eene behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingschuldige en den pachter
of gaarder verschil bestaat over de toepassing van het
heffingsbesluit, is de eerstgenoemde bevoegd, de beslissing
van burgemeester en wethouders in te roepenmits na
vooraf het rechtzooals het door den pachter of gaarder
is berekend te hebben voldaan.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van
den belastingschuldige beslissen, wordt het te veel betaalde
aan hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den
pachter of gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet,
geeft de pachter of gaarder daarvan onmiddellijk kennis
aan den ambtenaar, bedoeld bij art. 261 der gemeentewet,
die de vordering herhaalt en bij niet-betaling van het
recht terstond procesverbaal opmaakt en aan den ge
meente-ontvanger zendt, ten einde de invordering te doen
plaats hebben overeenkomstig de artt. 258—261 dier wet.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op den 1 Januari
1899, met welk tijdstip de verordening op de invordering
van het recht onder den naam van havengeld, laatstelijk
op nieuw vastgesteld den 3 September 1895, vervalt.
Memorie van toelichting.
De verordening tot het heffen van havengeld, laatstelijk
vastgesteld bij raadsbesluit van 3 September 1895 (Gem.
blad van 1895 no. 17), is bij Koninklijk besluit van den
7 October 1895, no. 26, goedgekeurd tot 1 Januari 1899.
Wij zijn van oordeel, dat met het heffen van dit recht
moet worden voortgegaanniet alleen omdat, zooals uit
de hierna volgende opgaven blijkt, aan het onderhoud der
vaarten, grachten, kaden en wallen belangrijke kosten zijn
en nog jaarlijks worden besteed, maar ook omdat de ge
wone gemeente-belastingen hier zeer belangrijk zijn.
Zoo worden over 1898 opcenten op de grondbelasting
tot het bij de wet gestelde maximum geheven op de
hoofdsom der personeele belasting worden gehevon 5070
opcenten en de percentage der directe belasting op het
inkomen is 5.32%.
Wijziging van liet tarief van het havengeld wordt dan
ook niet voorgesteld. De eenige verandering, die wij in
liet ontwerp-heffingsbesluit hebben aangebracht, bepaalt
zich tot art. 8, sub 4' van het vigeerende besluit. De
daarin voorkomende woorden „hetzij voor de gemeente
werken, de reiniging als anderzins" zijn niet door ons
overgenomen. In het ontwerp-besluit tot het heffen van
bruggeld voor het afdraaien van de Wirdumerpoorts- en
eenige andere bruggen kwamen deze woorden mede voor,
doch bij de behandeling dier verordening in de vergade
ring van 25 Januari j.l. zijn ze op voorstel van den lieer
Duparc geroieerd. Ter wille der eenvormigheid is het
dus wenschelijk, ze ook in de onderwerpelijke verordening
weg te laten.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden1898.
3
Ons rest nog, aan te toonen, dat het tot dusver geheven
en op nieuw voorgestelde recht niet te hoog is met het
oog op het bepaalde bij het eerste lid van art. 254 der
gemeentewet.
In de jaren 1869 tot 1894, alzoo over een tijdvak van
25 jaar, heeft de gemeente, blijkens den hierbij overgeleg-
den staat, voor de daarin gespecificeerde werken de aan
zienlijke som van 240.687 uitgegeven, waarin door het
aangaan van geldleeningen is voorzien.
De kosten van het onderhoud van de vaarten, grachten,
kaden en wallen, zoover die ten laste der gemeente
komen waren in de laatste tien jaren als volgt
Transport 4839.83
den overgelegden staat voor de daarin om
schreven werken is besteedalzoo een bedrag
van8424.04
dat maakt dit te zamen eene gemiddelde
jaarlijksche uitgaaf van13263.87
behalve de aflossing op de aangegane leeningen.
De heffing van het havengeld in deze gemeente heeft
1888
1889
1890
1891
1892
1893
1894
1895
1896
1897
3367.84
4150.01J
4750.47
4689.58
6685.16
7124.684
4765.05
4130.68
3998.72
4736.15
Totaal
of gemiddeld per jaar
Brengt men hierbij in berekening eene
rente van 34 van het kapitaal, dat blijkens
48398.35
4839.83
in
1888
4486.—
1889
4486.—
1890
6134.—
1891
6134.—
1892
6134.—
1893
5489.—
1894
5489.—
1895
5489.—
1896
6200.—
1897
6200.—
Transporteeren 4839.83
Totaal 56241.—
of gemiddeld per jaar f 5624.10.
Uit het vorenstaande blijkt, dat de heffing van het
havengeld volgens het bestaande en op nieuw voorge
stelde tarief kan worden geacht in billijke verhouding
te staan tot de uitgaven voor werkendie door de ge
meente in het belang van de scheepvaart zijn uitgevoerd
en in bruikbaren staat worden gehouden.
s-
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.