2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
De aanslag geschiedt naar het middencijfer der klasse
waarin de belastingschuldige is gerangschiktna aftrek
van f 400.
Tndien een belastingschuldige op 1 Januari van het
dienstjaar, waarover de belasting wordt geheven, kinderen
of aangehuwde kinderen heeft, beneden den leeftijd van
17 jaar, wordt voor elk zoodanig kind van de resteerende
som f 50 afgetrokken.
Gelijke aftrek wordt toegestaan voor kinderen en aan
gehuwde kinderen boven den leeftijd van 17 jaar, doch
die op 1 Januari van het dienstjaar, waarover de balas-
ting wordt geheven, den leeftijd van 21 jaar nog niet
hebben bereikt, voor zoover deze inrichtingen van lager,
middelbaar of gymnasiaal onderwijs bezoeken.
Ook wordt gelijke aftrek toegekend voor kinderen of
aangehuwde kinderen van 17 jaar of ouder, die door
ziels- of lichaamsgebreken buiten staat zijn in hun onder
houd te voorzien, en die geheel ten laste van den belas
tingschuldige zijn.
Met kinderen worden gelijk gesteld, kleinkinderen, pu
pillen en pleegkinderen, geen eigen inkomsten hebbende,
benevens inwonende ouders en schoonouders, indien het
onderhoud van de genoemden geheel komt ten laste van
den belastingschuldige.
Art. 5.
Onder het inkomen, waarnaar de klassificatie geschiedt,
is bij hoofden van echtvereenigingen begrepen het inko
men der huwelijksgemeenschap en ook het eigen inkomen
der vrouw, indien deze binnen de gemeente haar hoofd
verblijf houdt of er verblijft en geene scheiding van goe
deren heeft plaats gehad.
Art. 6.
Voor de berekening van het inkomen worden in aan
merking genomen.
1°. alle inkomsten en voordeelen en alle genot voort
spruitende uit onroerende goederen, effecten of andere
schuldvorderingen uitstaande kapitalen bezoldigingen
tractementen, salarissen, toelagen, pensioenen, wachtgelden,
lijf- en andere renten, jaarlijksche uitkeeringen uit weduwen-
fondsen wegens levensverzekering en dergelijke overeen
komsten of uit welken anderen hoofde ook alsmede uit
keeringen door meerderjarigen genoten van bloed- of
aanverwanten.
2°. emolumenten van ambten en betrekkingenbeloo
ningen voor tijdelijke diensteninkomsten en voordeelen
uit beroepen, bedrijven en neringen, tantièmes, dividenden
van aandeelen in vennootschappen, reederijen, maatschap
pijen en coöperatieve vereenigingen, alsmede werkloonen en
daghuren en alle verdere wisselvallige inkomsten.
De inkomsten enz. sub 1° worden berekend naar hun
jaarlijksch bedrag, die sub 2° naar het gemiddelde over
de twee laatst voorafgaande jaren, of, zoo deze maatstaf
wegens korteren duur van het genot der inkomsten niet
kan worden toegepast, naar dien korteren duur of naar
het vermoedelijk bedrag der inkomsten.
Art. 7.
Voordeelen, die niet in geld worden genoten, als vrije
woning, vrije kost en dergelijke, worden voor het bereke
nen van het inkomen op hunne geldswaarde geschat.
Winsten of verliezen ontstaan enkel uit belegging van
kapitalen in fondsen of goederen, anders dan in de uit
oefening van beroep of bedrijf, komen voor de berekening
van het inkomen niet in aanmerking.
Art. 8.
Van het totaal bedrag van het overeenkomstig art. 6
berekend inkomen kunnen worden afgetrokken
de interessen van opgenomen kapitalen, zoo die niet
reeds in aanmerking zijn genomen bij het berekenen dei-
inkomsten
de grondbelasting, daaronder de opcenten begrepen, de
polder-, waterschaps- en dergelijke lasten op de onroerende
goederen rustendebenevens de kosten van gewoon
onderhoud en brandassurantie van gebouwde eigen
dommen
de personeele belasting, daaronder de opcenten begrepen,
voor zoover die wordt geheven van perceelen of perceels-
gedeelteu, uitsluitend dienende tot de uitoefening van het
beroep, met uitzondering van kantoren, die bij de wet
op de personeele belasting niet zijn vrijgesteld
de bureaukosten en andere noodzakelijke uitgaven ver
bonden aan de betrekking, voor zoover die bestreden
moeten worden uit en begrepen zijn in de bezoldigingen,
tractementen en salarissen
verschuldigde lijfrenten
de verplichte kortingen op de tractementen, ingehouden
ter bekoming van eigen pensioen en weduwen- en weezen-
pensioen
de premiën voor levensverzekeringpensioenof voor
lijfrenten, tot een bedrag van ten hoogste 5 °/0 van het
totaal zuiver inkomen van den belastingschuldige, en in
geen geval meer dan f 100
de krachtens rechterlijk vonnis of testamentaire bepaling
verschuldigde periodieke uitkeeringen
de periodieke uitkeeringen of giften aan uitwonende
meerderjarige bloedverwanten of aangehuwden in de rechte
lijn, docb gezamenlijk ten hoogste tot een/vijfde van het
totaal zuiver inkomen van den belastingschuldige.
Art. 9.
Met inachtneming der vorenstaande bepalingen geschiedt
de rangschikking in eene der bij art. 4 opengestelde
klassen naar den toestand op 1 Januari van het betrek
kelijk dienstjaar ten aanzien van hen, die op dat tijdstip
belastingplichtig zijn, en ten aanzien der overige belasting
schuldigen naar den toestand op het tijdstip, waarop zij
belastingplichtig zijn geworden.
Art. 10.
Jaarlijks vóór den 15 Februari wordt door burgemeester
en wethouders een kohier opgemaakt en aan den raad
ingediendwaarop zijn gebracht de personendie met
1 Januari van het dienstjaar \olgens art. 2 belasting
plichtig zijn.
Personen, die, ofschoon met 1 Januari belastingplichtig,
door eenig verzuim niet op dat kohier mochten voorkomen
en zij, die in den loop van het dienstjaar belastingschuldig
worden worden op suppletoire kohieren gebracht.
Art. 11.
Het primitief kohier wordt, na indiening bij den raad,
in de afdeelingen, waarin de raad is verdeeld, onderzocht, en
na ontvangst van het verslag van het onderzoek door hem
vastgesteld.
Art 12.
Bezwaarschriften tegen den aanslagals zijn bedoeld
bij art. 265 der gemeentewetzooals dit is gewijzigd bij
de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad no. 102), worden
in handen gesteld van eene commissie van drie leden
door den raad telkens voor één jaar te benoemen en
wel uit elke der drie afdeelingen één ten einde die te
onderzoeken en daarover advies uit te brengen.
Indien de reclamant daartoe bij zijne reclame het ver
langen heeft te kennen gegevenwordt hij door de com
missie mondeling gehoord.
Indien de commissie dit noodig oordeeltkan zij don
reclamant uitnoodigen, omtrent zijne bezwaren mondeling
inlichtingen te geven.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
3
Art. 13.
Op de aanslagen van hen die in den loop van het
dienstjaar komen te overlijden, wordt afschrijving verleend
voor zooveel twaalfde gedeelten als na de maand, waarin
het overlijden heeft plaats gehad nog maanden van het
dienstjaar over zijn.
De afschrijvingen van belasting deswege, alsmede van
die van personen, welke in den loop van het dienstjaar
hun hoofdverblijf elders vestigen, geschieden door burge
meester en wethouders, behoudens beroep op den raad,
indien de belanghebbenden bezwaar hebben ten aanzien
van het bedrag der afschrijving.
Bij de aanvragen om afschrijving moet door de belang
hebbenden worden overgelegd het betrekkelijk aanslagbiljet
of een duplicaat daarvanwaaruit moet blijken, dat het
verschuldigde is aangezuiverd.
Art. 14.
Deze verordening treedt in werking met den ln Januari
1899.
Met dat tijdstip vervalt het besluit tot heffing eener
directe belasting op het inkomen, vastgesteld den 14
September 1876 en gewijzigd bij raadsbesluiten van 25
Augustus en 22 September 1881, van 25 Augustus en 13
October 1885, van 9 September 1890, van 6 November
1893 en van 23 Januari 1894.
Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden
J. TROELSTRA xvaarn. Burgemeester.
P. A. BERGSMASecretaris.
ONTWERP VERORDENING op de invordering
van den hoofdelijken omslag naar het
inkomen.
Art. 1.
Dadelijk nadat een kohier door burgemeester en wet
houders aan den gemeente-ontvanger ter invordering is
toegezondendoen zij hiervan openbare kennisgeving.
Art. 2.
Het. formulier voor het aanslagbiljet wordt, met inacht
neming van art. 265 der gemeentewet, zooals dit is ge
wijzigd bij de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad no. 102),
door burgemeester en wethouders vastgesteld.
De uitreiking der aanslagbiljetten geschiedt door de
zorg van den gemeente-ontvanger, met inachtneming van
den termijndaarvoor bij gemeld art. 265 vastgesteld.
Aan belastingschuldigendie daartoe hun verlangen
aan den gemeente-ontvanger hebben te kennen gegeven,
wordt het aanslagbiljet in gesloten couvert uitgereikt.
Art. 3.
De aanslagen voorkomende op het primitief kohier,
zijn vorderbaar in tien gelijke termijnen.
De eerste termijn vervalt den laatsten Maart van het
betrekkelijk dienstjaar, en zoo vervolgens den laatsten
van iedere maand één termijn.
De aanslagen voorkomende op suppletoire kohieren
zijn vorderbaar in zooveel gelijke termijnen, als er na de
toezending van het kohier aan den gemeente-ontvanger
nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn
vervalt deu laatsten dag der maandvolgende op die
waarin de toezending heeft plaats gehad.
De aanslagenvoorkomende op suppletoire kohieren
die in de maand November of later bij den gemeente
ontvanger inkomenzijn één maand daarna in ééns
vorderbaar.
Een en ander behoudens de bepalingen van het volgende
artikel.
Art. 4.
De termijnsbepalingen volgens het vorig artikel ver
vallen en de aanslag is dadelijk en in zijn geheel vorder
baar, wanneer op de roerende of onroerende goederen van
den belastingschuldige beslag is gelegd of wanneer deze
in staat van faillissement is verklaard.
Art. 5.
De toerekening en afschrijving der betalingen geschie
den in de volgende orde.
a. op do kosten van vervolging;
h. op de kosten van het zegel van het aanslagbiljet;
c. op de oudste der openstaande aanslagen of der
vervallen termijnen.
Art. 6.
Aanslagen of gedeelten van aanslagenwaarvan de
invordering wegens gebleken onvermogen van de belas
tingschuldigen of om andere oorzaken, ondanks eene be
hoorlijke vervolging, niet heeft kunnen plaats hebben,
kunnen op gemotiveerde voordracht van den gemeente
ontvanger door den raad oniuvorderbaar worden verklaard.
Intusschen ontheft dit den gemeente-ontvanger niet
van de verplichting, om de inning van oninvorderbaar
verklaarde belasting alsnog te beproeven, indien, binnen
den termijn bij art. 262 der gemeentewet bepaaldde
omstandigheden van den belastingschuldige zoodanig zijn
veranderd, dat dit met vrucht kan geschieden.
Art. 7.
De invordering van deze belasting geschiedt verder
overeenkomstig de bepalingen der artt. 258, 259, 260,
zooals dit is gewijzigd bij art. 11 der wet van 7 Juni
1865 (Staatsblad no. 79) en 261 der gemeentewet.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking met den ln Januari
1899.
Met dat tijdstip vervalt de verordening op de invorde
ring eener directe belasting op het inkomen ten behoeve
der gemeente Leeuwarden, vastgesteld den 14 September
1876 en gewijzigd bij raadsbesluiten van 25 Augustus
1881 en 9 September 1890.
Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden
J. TROELSTRA waarn. Burgemeester.
P. A. BERGSMA, Secretaris.
MEMORIE VAN TOELICHTING op de ontwerp
verordening tot het heffen van een
hoofdelijken omslag naar het inkomen.
Bij art. 14 der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no.
156) is o. a. bepaald dat de plaatselijke verordeningen
betreffende de heffing van hoofdelijke omslagen en andere
plaatselijke directe belastingen, als bedoeld bij art. 240,
2°, derde lid der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85),
laatstelijk gewijzigd bij die van 28 Mei 1896 (Staatsblad
no. 88), met 1 Januari 1901 van rechtswege vervallen.
Ofschoon wij dus nog twee jaar tijd zouden hebben
met u eene nieuwe verordening ter vaststelling aan te
biedenzoo hebben wij gemeend dit reeds thans te
moeten doen.
Ten einde de beoordeeling van deze ontwerp-verordening
te vergemakkelijken zullen we de nieuwe artikelen 240
en 243, het eerste voor zoover betrekkelijk tot de zaak, laten
volgen, met toelichtingen, geput uit de officieele stukken.
Het nieuwe art. 240 der gemeentewet bepaaltdat tot
dekking der plaatselijke uitgaven o. a. kan worden geheven
„een hoofd'Iijle omslag cf andere directe belasting naar het
inkomen of naar de vertering(lett. c van gemeld artikel)