4 Bijlage tot het verslag der handelingen van
Hierbij sluit zich onmiddellijk aan de eerste alinea van
het nieuwe art. 243luidende „l)r directe belastingen
bedoeld in art. 240c, mogen met of zonder aangifte geheven
worden naar schatting van of klassificatie overeenkomstig
het totaal inkomen of de totale vertering of ook volgens
eene berekening van het inkomen of de vertering naar
grondslagenontleend, aan den uiterlijken staat."
De wet laat thans toeom met geheele loslating van
begrip en maatstaf van inkomenden hoofdelijken omslag
vast te knoopen aan de vertering.
Niemand echter zal zeker eene belastingheffing naar
dien grondslag voor deze gemeente wenschelijk achten.
Zij kan alleen aanbeveling verdienen voor plattelands
gemeenten, waar betrekkelijk vele gegoede ingezetenen zijn
gevestigd en met een lagen omslag kan worden volstaan.
Ook een heffing, gebaseerd op eene berekening van het
inkomen naar grondslagenontleend aan den uiterlijken
staatwat vrij wel gelijk staat met eene heffing naar de
vertering, verdient geene aanbeveling waar de finaneieele
behoeften der gemeente groot zijn. Enkele groote gemeenten,
waai' dit stolsel grondslag voor de heffing washebben
het laten varen en daarvoor een hoofdelijken omslag
reehtstreeks naar het vermoedelijk inkomen, ingevoerd.
Wij verwachten dan ook geen de minste tegenspraak,
wanneer wij beweren, dat voor deze gemeente een hoofdelijke
omslag of andere directe belasting naar de vertering of
naar het inkomen berekend naar grondslagenontleend
aan den uiterljjken staat, niet in aanmerking kan komeu.
Het bestaande stelsel moet dus worden behouden.
Wordt nu hier geheven „een hoofdelijke omslag" of
„eene andere directe belasting naar het inkomen"?
De bestaande verordening heeft tot opschrift„Besluit
tot heffing eener directe belasting op hel inkomen".
Deze titulatuur is naar onze meening niet juist. Waar
de wet spreekt van „eenen hoofdelijken omslag of andere
directe belasting naar het inkomen of de vertering" en
in het eerste lid van art. 243 aan „die directe belastingen"
geen de minste verschillende eischen stelt of bepalingen
verbindt, moet o. i. het verschil tusschen een hoofdelijken
omslag en eene andere directe belasting alleen hierin ge
zocht wordendat bij de laatste een vast recht of vaste
percentage wordt bepaald, terwijl bij de eerste het bedrag,
dat men moet of weuscbt te heffenop de gemeente-
begrooting woidt uitgetrokken en dat bed rag over de belasting
schuldigen, naar gelang van hun inkomen, wordt omgeslagen.
De laatste wijze van heffing is hier steeds gevolgden
ofschoon er wel iets te zeggen valt voor een vast per
centage omdat daardoor wordt voorkomendat maar
telkens bij meerdere behoeften uitsluitend de inkomsten
belasting wordt verhoogdzoo meenen wij tochdat op
den tot dusver gevoigden weg kan worden voortgegaan
on, even als nu, voor overdrijving moet gewaakt worden
door in de verordening een maximum-bedrag van de op
brengst dezer belasting op te nemen.
31 aar dan dient, zooals wij reeds opmerkten, de titula
tuur' der verordening gewijzigd te worden en behoort deze
te luiden
Verordening lol het heffen van een hoofdelijken omslag
tiaar het inkomen."
Dit is niet van groot gewicht. Andere bepalingen der
wet, belangrijker dan de quaestie over een titulatuur,
vorderen nu onze aandacht.
A olgcns art. 243, le lid, kunnen de directe belastingen,
bedoeld in art. 240c, „metof zonder aangifte" geheven worden.
Het stelsel van eigen aangifte is in 1876 in deze ge
meente afgeschaft en vervangen door een zuivere ambts
halve aanslag.
Wij zijn van oordeeldat dit stelsel moet wordeir ge
handhaafd. In zeer groote gemeenten kan men misschien
moeilijk buiten eigen aangifte, maar in Leeuwarden kan
men zich nog; vrij goed op de hoogte stellen van iemands
vermoedelijk inkomen en althans wel ieders uiterlijke staat
waarnemen, wat toch altijd ook een voorname factor blijft
bij het begrooten van het inkomen.
den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
Bovendien geeft eigen aangifte geen zekerheid voor
juistheidook al schrijft men in de verordening haarlijn
wat voor de berekening van het inkomen in aanmerking
moet komen en welke aftrek voor uitgaven daarop mag
worden toegepast. En dan mist het gemeentebestuur zoo
vele bepaald vaststaande gegevens om de juistheid der
aangifte te kunnen beoordeelen.
Daarbij geeft het aanleiding tot onaangenaamheden en
ontstemt het de belastingschuldigenindien bij de vast
stelling van den aanslag van de opgave van den aan
gever wordt afgeweken en vraagt deze allicht: „waar het
toe dient dat men hem opgave van inkomsten vraagt zoo
men ze toch niet vertrouwt
Maar hoe komt men dan tot eene behoorlijke schatting
van het zuiver inkomen
Wij dienen op die vraag een antwoord te geven., ook
in verband met de mededeeling van Gedeputeerde Staten,
bij circulaire van 9 December 1897no. 53, 2e afd.. dat
de Minister van Binnenlandsche Zaken wenscht, dat door
hen in het uit te brengen verslag over voordrachten tot
heffing van hoofdelijken omslag of andere directe belasting
naar het inkomen of de vertering, advies wordt gegeven
omtrent de wijze waarop het inkomen wordt berekend en
de aftrek die toegestaan wordt voor schuldenhuren of
andere lastennaar aanleiding waai van Gedeputeerde
Staten de gemeentebesturen verzoeken, omtrent dit punt
bij de inzending der verordeningen gegevens te verstrek
ken, hetzij in de memorie van toelichting, hetzij in het
begeleidend schrijven.
Ook naar aanleiding van dit verzoek hebben wij ge
meend in de opsomming der bronnen van inkomst en
de posten die voor aftrek in aanmerking kunnen komen,
uitvoeriger te moeten zijn dan in de bestaande verordening,
en in zoover verwijzen wij naar de artt. 6, 7 en 8 van
het ontwerp.
Doch die artikelen geven nog geen voldoend antwoord
op de vraag omtrent de wijze waarop inkomen en aftrek
worden berekend. Te dien aanzien kan worden medegedeeld,
dat in 't algemeen wordt gestreefd naar eene juiste kennis
van het inkomen en de af te trekken lasten. Zoo wordt
voor een landbouwer of een warmoezenicr niet uitsluitend
in aanmerking genomen de oppervlakte grond die hij in
gebruik heeft of het getal runderen dat een veehouder
houdt, maar rekening wordt ook gehouden met ligging,
vruchtbaarheid, prijs van producten enz. Zoo worden twee
winkeliers, die dezelfde waren verkoopen en wier winkels
een gelijke huurwaarde hebben en, wat den stand betreft,
even gunstig zijn gelegen, daarom niet in dezelfde klasse
gerangschikt, maar worden alle andere omstandigheden,
die op hunne zuivere winsten van invloed kunnen zijn,
in aanmerking genomen en diezelfde regelen worden in
acht genomen voor den aftrek van rente van schulden
buren en andere lasten. Ook te dien aanzien tracht men
te komen tot het werkelijk bedrag.
Vandaardat in de ontwerp-verordening ook niet zijn
opgenomen bepaalde grondslagen voor de berekening van
het inkomenzooais b.v.voor onroerende goederen de
kadastrale huurwaardevoor landbouwers, de hoeveelheid
land die zij in gebruik hebben enz.
Dit doet echter niet te kort aan het streven van het
gemeentebestuur om met dit alles op de hoogte te komen.
De leden van den raad kennen de folianten, waarin ieder
belastingschuldige een hoofd heeft, waaronder voortdurend
wordt geboekt en opgeteekend alles wat strekken kan
om zoo na mogelijk te komen tot de kennis van zijn
zuiver inkomen.
Bovendien wordt het primitief kohier in de sectiën van
den raad onderzocht, welk onderzoek in den regel nog
al vrucht oplevert.
Verder lezen we in het eerste lid van art. 243, dat
de directe belastingen, bedoeld in art. 240c, „mogen
geheven worden naar schatting van of klassificatie over
eenkomstig het totaal inkomen".
Wij zijn van meeningdat de klassificatie behouden
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
5
moet worden. Het is al te moeilijkbij gebrek aan de
noodige gegevensiemands inkomen bij schatting op een
bepaald cijfer te stellen. Trouwenstal van belasting
schuldigen weten zelf het juiste bedrag van hun zuiver
inkomen niet. Men kan in de meeste gevallen vooral
wanneer, zooals in deze gemeente, eene inkomstenbelasting
reeds jaren heeft bestaan en er voortdurend gelet wordt
op de veranderde omstandigheden van den belasting
schuldige vrij nauwkeurig bepalen in welke klasse hij
behoort te worden gerangschikt, indien althans de klassen
niet te eng zijn en ruimer naarmate het inkomen grooter
is, maar een nauwkeuriger raming is niet wol mogelijk.
In dit opzicht meenen wijdat de bestaande tabel kan
worden gehandhaafd. Intusschen stellen wij voor, de
klassen voor inkomens tusschen f 600 en f 1300 iets
enger te maken, wat, naar wij vertrouwen, aan eene goede
rangschikking geen afbreuk zal doen, terwijl dit op zich
zelf meer bevorderlijk is voor een aanslag naar het wer
kelijk inkomen.
De tabel, die wij voorstellen, wijkt verder hierin van
de bestaande af, dat daarin het aanvangscijfer van elke
klasse de grens is van de voorgaande klasse in de be
staande tabel. Zoo is de le klasse in de bestaande tabel
van J 450 tot ben. f 500; in de voorgestelde tabel is
de daarmede overeenkomstige klasse van boven f 450,
tot en met f 500. Deze wijziging raden wij aan, omdat
vele tractementen een ronde som van ƒ500, 600, 700,
enz. bedragen en het niet billijk wordt geacht, dat deze,
zooals nu, belast worden naar een niiddencijfer van/ 500
f 550, f 600-/ 700 enz.
De tweede alinea van art. 243 luidt
„Bij het heffen van een hoofdelijken omslag of andere
directe belasting naar het inkomen mogen geene in
komsten buiten berekening worden gelaten of lager dan
haar werkelijk zuiver bedrag worden berekend of geschat
behoudens bij wisselvallige inkomsten berekening van een
gemiddelde over twee of meer jaren."
Reeds de bestaande verordening beantwoordt aan dezen
eiscli dor wet.
Wij hebben gemeend, de bepaling omtrent wisselvallige
inkomsten, ofschoon dit niet vereischt wordt, in de ont
werp-verordening te moeten opnemen. Het komt ons voor,
dat hot wenschelijk is voor de schatting dier inkomsten
een bepaald tijdvak tot basis te nemen, wat zeker bij het
behandelen van bezwaarschriften ook aanbeveling verdient.
Men vindt die bepaling aan het slot van art. 6 van het
ontwerp.
De derde alinea, le zinsnede van art. 243, bepaalt
het volgende
„liet bedrag der aanslagen in elke belasting als onder
c van art. 240 bedoeldmoet percentsgewijze gelijkelijk
worden berekend naar het totaal van het inkomen of de
verteringna aftrek van een bij de belastingverordening
„te bepalen voor alle aanslagen gelijk of in verband met
„de samenstelling van het gezin op gelijken voet berekend
bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud.'
In deze zinsnede is het zoogenaamde Benthamsche
stelsel neergelegd.
Aftrek moet plaats hebben van een voor alle aanslagen
gelijk of in verband met de samenstelling van het gezin
op gelijken voet berekend bedrag voor noodzakelijk
levensonderhoud.
Oorspronkelijk luidde de bepaling„tiet bedrag der
aanslagen enzeen en ander na aftrek van een hij
de belastingverordening te bepalenvoor alle aanslagen op
gelijken voet berekendbedrag voor noodzakelijk levens-
onderhoudt
In de memorie van toelichting werd hieromtrent het
volgende aangeteekend
n Voor noodzakelijk levensonderhoud. Het blijft aan de
plaatselijke besturen overgelaten, behoudens Koninklijke
goedkeuringdat beginsel in verband met de meerdere
of mindere eischen dor levenswijze en de prijzen van
woning en levensmiddelen gelijk mede met de grootte
van het gezin, uit te werken. In de gekozen uitdrukking
ligt voldoende grond voor het Koninklijk gezag om tusschen-
beide te treden, indien het bedrag zoo hoog wordt opge
voerd, dat het beginsel van de wet er door zou teloor gaan."
Blijkens het voorloopig verslag van het onderzoek in
de afdeelingen der Tweede Kamer, was gevraagd„of naar
„de bedoeling der regeering bij de regeling van hoofdelijke
„omslagen aftrek voor kinderen verleend zal kunnen
„worden." Sommige leden meenden dat zoodanige aftrek
behoort toegestaan te worden voor lagere aanslagen, gelijk
thans te Amsterdam geschiedt. Andere meenden dat de
aftrek zich tot alle aanslagen moet uitstrekken zooals te
's Gravenhage is verordend.
Verder werd nog het volgende opgemerkt:
„De bepaling zegt, dat de aftrek voor lovensonderhoud
voor alle aanslagen „op gelijken voet" moet worden bere
kend. Wil dit zeggen, dat het bedrag van den aftrek
voor alle aanslagen gelijk moet zijn
Het antwoord der regeering op die opmerkingen was
als volgt
„Wettelijke bepaling van het vrij te stellen bedrag of
althans wettelijke beperking van de bevoegdheid der ge
meentebesturen te dezen aanzien schijnt onnoodig. De
regeering heeft bij de goedkeuring der verordeningen er
op te lettendat met inachtneming der plaatselijke toe
standen de billijkheid niet uit het oog worde verloren.
„Aftrek ter zake van kinderen komt volgens het re-
geeringsvoorstel alleen in aanmerking bij de bepaling van
de voor levensonderhoud af te trekken som.
„Ongelijkheid van die som, anders dan wegens de meer
dere talrijkheid van het gezin, schijnt den ondergoteeken-
den niet verdedigbaar. De meerdere behoefte van hen,
die aan ruimere vertering zijn gewend, behoort geen aan
spraak te gevenom bij do bepaling der gemeentelijke
belasting gunstiger behandeld te worden.
„Op gelijken voet" schijnt juist uit te drukken wat
bedoeld wordt. Om echter elk mogelijk misverstanddat
de aftrek in verhouding zou kunnen gebracht worden tot
het totaal inkomen., weg te nemen, is eene nadere redactie
aangenomen, waaruit blijkt, dat geen ander verschil in
het bedrag mag bestaandan naar gelang van het aantal
personen, die uit het inkomen onderhouden moeten worden."
De nieuwe redactie, wat het hier besproken punt betreft,
luidde: na aftrek van een bij <le belasting verordening te
bepalenvoor alle aanslagen gelijk of in verband met het
aantal leden van hel. gezinvoor wier onderhoud de be-
lastingscliuldige wettelijk verplicht is te zorgenop gelijken
voet ber> kend bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud
In de zitting der Tweede Kamer van 31 Maart 1897
gaf de heer Quarles van U/ford te kennen, dat zijne aan
dacht was gevallen op het woord „wettelijk." Hij zeide
daaromtrent „ik kan in dat woord aanvankelijk niets
anders lezen dan eene verwijzing naar de verplichting
vervat in art. 376 en volg. van het Burgerlijk Wetboek.
Is die onderstelling juist, dan heb ik wel eenig bezwaar
tegen die uitdrukking omdat ik meen dat zij aan den
eenen kant de grens te eng, aan den anderen kant te
ruim trekt.
„Te eng in zoover dat de meerdere aftrek alleen schijnt
toegepast te kunnen worden voor eigen kinderen klein
kinderen en ascendenten en niet bijv. zooals ik zeker
weet dat in de praktijk dikwijls geschiedt, ook voor kinderen
van een overleden broeder of zusterdie de belasting
schuldige in huis heeft genomen en waarvoor hij zorgt.
Ik meen, dat daarin eenige hardheid gelegen is, daar
ongetwijfeld door de zorg, die de belastingschuldige zonder
wettelijke verplichting op zich heeft genomen, de gemeente
kan ontlast worden van kosten van armenzorg en de
maatschappij in elk geval gebaat wordt.
„Aan de andere zijde is de grens te ruim. Immers,
onder de wettelijke verplichting vallen ook dio kinderen,
die een eigen middel van bestaan hebben, die ouders,
die, door lmn pensioen bij hunne kindereu te verteren,
de huishouding van dezen bevooideelenen ik meen dat