6
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
in zoodanige gevallen er toch geen aanleiding is tot ver
mindering der belasting.
„Een zoon, die eigen middelen van bestaan heeft, wordt
in menige verordening uitdrukkelijk uitgezonderd van de
vrijstelling.
„Nu is het mogelijk, dat de regeering alleen de bedoeling
heeft om die kinderen of ascendenten, voor wie feitelijk
de wettelijke verzorgingsplicht wordt uitgeoefendmede
te rekenen, maar dan zoude ik er zeer prijs op stellen om
daaromtrent nader door de regeering te worden ingelicht."
De Minister van Houten antwoordde hieropdat hij
geene wijziging noodig achtte.
De gemeente was niet verplieht voor ieder aftrek toe
te staan, voor wie de belastingschuldige onderhoudsplichtig
is. De gemeenteraad is volkomen bevoegdbijv. slechts
aftrek toe te staan voor kinderen beneden 12 of 14 jaar.
„In de meerdere bevoegdheid" zoo vervolgde de
Minister „om den aftrek geheel weg te laten, ligt ook
de mindere om ze voor een deel dezer personen te regelen.
„Daardoor vervalt niet het bezwaardat men niet zou
kunnen aftrekken voor leden van het gezin die geen
eigen middelen van bestaan hebben en waarvan de
belastingschuldige het onderhoud vrijwillig op zich heeft
genomen. Wanneer iemand dit vrijwillig doet, is er dan
reden om aftrek toe te laten Hij weet dit te voren en
moot maar overwegen of zijne inkomsten hem veroorloven
die uitgaven te doen."
De Minister eindigde met te zeggen
„Mocht de geachte afgevaardigde of een ander meenen,
dat de zaak gewichtig genoog is om ze tot het onderwerp
eener wijziging te makendan zal de regeering baai-
gaarne overwegen."
De heer Pijnappel verklaarde, dat, naar het hem voor
kwam de Minister eene bepaling van het artikel had
toegelicht in een zin, in strijd met de woorden van het
artikel. Hij bedoelde de woorden „in verband met het
aantal leden van het gezinvoor wier onderhoud de
belastingschuldige wettelijk verplicht is te zorgen."
Hij merkte hieromtrent op„dat de Minister had ver
klaard dat daaronder evengoed begrepen kon zijn de
toelaatbaarheid van eene verordening, waarin niet gesproken
werd van het aantal leden van het gezinvoor wier
onderhoud de belastingschuldige wettelijk verplicht is te
zorgen, maar alleen van een deel dier personen, zoodat,
overeenkomstig met hetgeen veel voorkomt, aftrek zou
kunnen geschieden voor kindereu bijv. van 14, 15, 17 of
18 jaar oud. Nu was hij het ten aanzien van het beginsel
met den Minister eens. Het deed hem genoegen dat de
Minister de toepassing in dien zin wenschelijk acht, maar
hij kon dit in het artikel niet lezenen daarom zou hij
den Minister willen vragenof hij er toe zou kunnen
overgaan de woorden van dit artikel eenigszins te wijzigen,
zoodat de bedoeling buiten alle quaestie ook in het artikel
zelf is neergelegd."
Nog in dezelfde zitting van 31 Maart deelde de voor
zitter mededat de regoering in art. 243 de volgende
wijziging had aangebracht: De woorden: „in verhand
met het aantal leden van het gezin, voor wier onderhoud
de belastingschuldige wettelijk verplicht is te zorgen" worden
vervangen door de woorden „in verband met de samen
stelling van het gezin."
Uit het medegedeelde volgt
1". dat voor alle aanslagen een gelijk bedrag moet
worden afgetrokken voor noodzakelijk levensonderhoud (van
den aangeslagene)
2". dat ook aftrok voor kinderenmet beperking van
leeftijd is toegelatenmits ook alleen voor noodzakelijk
levensonderhoud en voor alle aanslagen gelijk
3". dat die aftrek ook kan worden uitgestrekt tot
andere leden van het gezin op gelijken voet.
Uit art. 4 der ontwerp-verordening blijktdat wij eon
ruim gebruik hebben gemaakt van de wettelijke vergunning.
Wij doen dit op gronden door den heer Qunrles van Ufford
in de Tweede Kamer aangevoerd.
Het toestaan van aftrek voor kinderen is in ons oog
te meer wenscholijknu met ingang van 1 Januari j.l.
de schoolgelden voor lager onderwijs niet onbelangrijk
zijn verhoogd en ook verhooging van schoolgeld voor
voorbereidend onderwijs met 1 Januari a.s. zul worden
ingevoerd.
De cijfers voor aftrek dienenook om te voldoen aan
het verlangen van Gedeputeerde Staten, uitgedrukt in hunne
hiervoren aangehaalde circulaire, te worden toegelicht.
De algemeone aftrek is door ons gesteld op f 400
terwijl thans de belastbaarheid eerst aanvangt bij een
inkomen van f 450.
Wordt aftrek voor kinderen toegestaan dan zijn wij van
oordeeldat eene aftrek van f 400 voldoende is. De
huur van goede arbeiderswoningen is f 1.50 a f 1.70
per weekde levensmiddelen kunnen tegen matige prijzen
worden verkregen, evenals de kleeding, terwijl do levens
wijze geen bijzondere eischen stelt.
Een ongehuwd persoon of een gezin dat 8 per week
verdient en geen kinderen ten zijnen laste heeft, zal, naar
ons voorkomt, zonder bezwaar f 1.20 4 f 1.40 jaarlijks
in de gemeentebelasting kunnen bijdragen. Overigens zij
opgemerkt, dat volgens de kieswet, iemand met een jaar-
lijksch inkomen van f 400, te Leeuwarden als kiezer kan
optreden en dus geacht wordt te voldoen aan den eisch
van welstand.
Verder dient niet uit het oog te worden verloren, dat
hoe hooger de aftrek is, hoe meer het belastbaar inkomen
daalt, wat vooral van beteekenis is indien, zooals in deze
gemeente, reeds 5.3 van het belastbaar inkomen moet
worden geheven.
Eene aftrek van f 50 per kind is zeker niet te hoog
doch magnaar onze meeningbij den beperkten eisch
„van noodzakelijk- levensonderhoud" voldoende worden
geacht.
Wij stellen voor, om voor kinderen die geen lager
onderwijs meer ontvangen en geen middelbaar of gymnasiaal
onderwijs genieten, den leeftijd te bepalen op i? jaar.
Wij hebben met opzet het woord „inwonende" wegge
laten. Het is vaak moeilijk, te beslissen, of een kind als
„inwonende" nioet worden beschouwdb.v. als het over
dag elders don kost geniet doch nachtverblijf houdt in het
ouderlijk huis, of dat het slechts enkele dagen of nachten
in de week thuis is. Zoo zou ook de vraag rijzen, of een
kind, dat elders op kostschool is, niet als inwonende moet
worden aangemerkt. Wij vinden beter, aan te nemen,
dat, zoolang een kind den leeftijd van 17 jaar niet heeft
bereikt, het ten laste der ouders is, ook al mocht het
elders geheel of gedeeltelijk verblijf houden.
Is het 17 jaar en geniet het geen schoolonderwijs meer,
dan kan men in het algemeen aannemendat het reeds
eenige verdienste heeft of diensten verricht ten behoeve
van het gezin en niet meer geheel ton laste der ouders
komt. Waar echter 1iet tegendeel vaststaat, wat het geval
is, wanneer een kind nog schoolonderwijs geniet, hebben
wij gemeend, den leeftijd tot 21 jaar te moeten uitbreiden.
In de laatste alinea van art. 4 van het ontwerp wordt
uitdrukkelijk bepaald, dat de met kinderen gelijk gestelden
geheel ten laste van den belastingschuldige moeten komen.
Het valt niet moeilijkvrij nauwkeurig te berekenen
welken invloed de voorgestelde aftrek op het bedrag van
het belastbaar inkomen zal hebben.
Volgens den staat, voorkomende tusschen bladzijde 26
en 27 van het jaarverslag der gemeente over 1897, is de
middensom van de verschillende klassen in
totaal5,502,950
Reken hierbij 500 aanslagen van de nieuwe
klasse (van f 400450) geeft een middensom
in totaal van212,500
Totaal f 5,715,450
Volgens gemelden staat komen op het
primitief kohier voor 3513 aangeslagenen
waarbij 500 nieuwe, is 4013. Van de
Transporteeren f 5,715,450
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1898.
7
Transport 5,715,450
fniddensom van f 5,715,450 gaat dus af
4013 X 400 1,605,200
Rest f 4,110,250
Het getal kinderen kan per aangeslagene
berekend worden op l1/, is dus 4013 X
16020. Aftrek 50 voor ieder kind
is 6020 X 50 301,000
Zoodat het belastbaar inkomen wordt f 3,809,250
Na het opmaken der gemeente-begrooting voor 1899
wordt de berekening iets anders.
Daarbij is gerekend op een belastbaar inkomen van
f 4,000,000hetwelk vermeerderd kan worden met
500 X 25 (middensom van de nieuw aangeslagenen
na aftrek van 405) f 12,500, is in totaal/4,012,500.
Dit bedrag verminderd met den aftrek van kinderen ad
f 301,000, geeft tot uitkomst f 3,711,500. Als opbrengst
der belasting is uitgetrokken f 212,000. Om dit bedrag
te verkrijgen, zou geheven moeten worden 5.71 0 0, gevende
een bedrag van f 211,926.
In de begrooting is echter voorgesteld een percentage
van 5.3
De laatste zinsnede van art. 243 luidt
Afwijking van dezen regel is geoorloofd, wanneer de
bestaande rerordeningen of bijzondere omstandigheden
daartoe aanleiding geven mits de verdeeling der lasten
daarbij niet aanmerkelijk verschilt van die, welke bij opvol
ging van den regel zou worden verkregen
De Minister van Houten zeide op 31 Maart 1897 omtrent
de toepassing van het Benthamsche stelsel in verband met
de zooeven geciteerde wetsbepaling:
„Vastgehouden wordt aan het beginsel, dat de progressie
niet aanmerkelijk moet verschillen van de progressie welke
bij de toepassing van liet Benthamsche stelsel ontstaat.
„En nu zal wel geen Minister van Binnenlandsehe Zaken
zwarigheid maken om eene verordening te toetsen aan de
toepassing van dit beginsel. Hij zal zishzelf eene regeling
denken en overwegenwelke aftrek in de betrokken ge
meente als niet ongepast zou kunnen worden aangenomen.
Dan is het gemakkelijk te vergelijken of de regeling aan
merkelijk verschilt met hetgeen bij toepassing van het
Benthamsche stelsel de uitkomst zou zijn.
„Dit is niet alleen te Amsterdam goed, maar het is ook
gemakkelijk voor die talrijke verordeningen, die progressie
inhouden, zooals ik zeide van 1 4 ongeveer, en die geen
aftrek toestaan.
„Zooals ik reeds in het eerste gedeelte van mijne rede
zeide, levert ook zulk eene progressie eene goede regeling,
mits zonder aftrek volgens het Benthamsche stelsel.
„De toepassing is echter beperkt tot twee gevallen,
daar waar eene nieuwe verordening de novo wordt ge
maakt is natuurlijk de gemeenteraad gehouden aan de
regeling van de wet, tenzij er zeer bijzondere omstandig
heden bestaan. Er zijn slechts twee uitzonderingen, namelijk
wanneer de bestaande verordening op eene andere leest
is geschoeid, maar toch in de uitkomsten niet aanmerkelijk
van de uitkomsten van het regeeringsvoorstel afwijktof
wanneer er bijzondere omstandigheden zijnwelke de
toepassing van de wettelijke regeling moeilijk maken.
„Er wordt echter ook in die gevallen geen verlof gegeven
om aanmerkelijk af te wijken van de regelen van de
progressie.
„De uitkomsten van den Benthamschen regel moeten
in hoofdzaak worden gerespecteerd dan kan van andere
regelenmits aan dien eisch worde voldaaneenige
afwijking worden veroorloofd."
Na deze toelichting van de laatste zinsnede van art.
243 zou verwacht kunnen worden dat wanneer de be
staande tabel onveranderd in de nieuwe verordening werd
opgenomen, deze door de regeering zou worden goedgekeurd.
Immers, in die tabel loopt de progressie slechts tot een
inkomen van 2800 en is verder de heffing proportioneel.
Zelfs blijkt uit den hierbij gevoegden staat, dat bij de
toepassing van het Benthamsche stelselbij een aftrek
van f 400, de aangeslagenen in de eerste 17 klassen in
eene ongunstiger conditie zullen komendaar het belast
baar inkomen waarnaar de aanslag geschiedtvoor hen
hooger zal worden.
Voor verreweg het grootste deel dier aangeslagenen
wordt dit echter anders, indien ook aftrek voor kinderen
wordt toegestaan.
Het is ons bij onderzoek geblekendat op de 440
aangeslagenen in de 14e en hoogere klassen van de thans
bestaande tabel 474 kinderen voorkomen, waaronder 103
van 17 21 jaar.
Wij hebben hiervoren als verhoudingscijfer tusschen
aangeslagenen en het getal kinderen aangenomen 1 1.5.
Voor de evenbedoelde aangeslagenen is de ver
houding 1 1.17.
Trekt men van het geheele getal aangeslagenen die op
het primitief kohier voor 1897 voorkomen: 3513, af de
440, dan blijven er over 3073 aangeslagen in de 13e
klasse en lager. Naar de verhouding van 1 1.5 is het
getal kinderen bij 3513 aangeslagenen; 5269 hiervan
afgetrokken de 474 van de aangeslagenen in de 14e klasse
en hooger, rest 4795.
Op de 3073 aangeslagenen zouden dus komen 4795
kinderen, staande als 1 1.6.
De cijfers van kolom 3 van den staat kunnen dus
voor de eerste 17 klassen gemiddeld 80 lager worden
gesteld.
Nu is bij een onderzoek dat wij hebben ingesteld toen
wij u ten vorigen jare het voorstel deden tot eene nadere
regeling der opcenten op de personeele belasting, gebleken,
dat van de bedoelde 3073 aangeslagenen 803 niet in de
personeele belasting zijn aangeslagen en deze dus dit
mag men aannemen geene kinderen hebben.
De 4795 kinderen behooren dus hoogstens tot
3073 803 2270 gezinnen; maar dan komt men
voor deze reeds tot een verhouding van 1 2.1.
Deze opgaven en berekeningen zijn zeker voldoende
om aan to toonehdat bij invoering der nieuwe tabel
tevens aftrek voor kinderen behoort te worden verleend
en dat in dat geval verre het grootste getal aangeslagenen
in gunstiger conditie zal komen.
Wel is waar zullen diegenen onder de bedoelde 3073
aangeslagenen die niet voor kinderaftrek in aanmerking
komen waaronder ook de vermelde 803 personen naar
een hooger belastbaar inkomen worden aangeslagen, maai
de laatstbedoelden betalen dan ook geen opcenten op de
personeele belasting.
Ons rest nog op enkele punten te wijzen waaromtrent
het ontwerp afwijkt van de bestaande verordening.
Zoo wordt daarin niet aangetroffen de laatste alinea
van art. 3, waarin als vermoeden van belastbaarheid geldt,
het bewonen van een huiswaarvan de werkelijke huur
waarde op minstens f 1.75 per week kan worden geschat.
Een dergelijke bepaling hoort thuis in eene verordening
waarin het inkomen wordt geschat naai- de vertering of
naar grondslagen ontleend aan den uiterlijken staat. Ook
zou men kunnen vragen, waarom men in dit opzicht niet
verder gaat? Waar geacht wordt dat bij 1.75 huur per
week het jaarlijksch inkomen meer dan f 450 bedraagt
zou men evengoed als regel kunnen stellendat in 7t
algemeen geacht wordt dat de huurwaarde van het be
woonde huis of V, van het inkomen uitmaakt.
Al t. 7 der bestaande verordening bepaalt o. a.dat
erfgenamen binnen de gemeente hoofdverblijf houdende
of er verblijvende, ieder voor hun aandeel in de nalaten
schap van een aangeslagene op een suppletoir kohier
aangeslagen zullen worden indien dat aandeel een ver
moedelijk inkomen van 450 of meer 'sjaars vertegen
woordigd.
Reeds vroeger werd een dergelijke bepaling bij herziening
van verordeningen niet door de regeering goedgekeurd