Bijlage tot het verslag dor handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
Hijlaf/e no. 37.
VOORSTEL van de commissie voor het ont
werpen van strafverordeningen tot
nadere aanvulling van de verordening
tot voorziening tegen en bij brand.
(Gemeenteblad no. 17 van 1897.)
Mijne Ileeren
Het gebouwtje tot berging van benzine, tot stichting
waarvan, op een aan do Dokkumer Ee gelegen terrein,
in uwe vergadering van 25 October 1898 werd besloten,
is thans, nadat van Gedeputeerde Staten van Friesland,
overeenkomstig het eerste lid van artikel 27 der hinderwet,
vergunning tot het oprichten dezer inrichting was gevraagd
en verkregen, aanbesteed en zal eerlang voor zijne be
stemming in gereedheid zijn gebracht.
Als gevolg hiervan dient alsnu bij verordening te wor
den verboden, meer dan eene zekere hoeveelheid benzine
in een particulier gebouw in voorraad te hebben.
Wij zeggen „particulier" gebouw.
Als het toch betreft inrichtingen, bepaald bestemd tot
het bewaren van benzine, is daarop van toepassing het
voorschrift van art. 1, no. IV, der hinderwet en is de
gemeenteraad, ingevolge art. 150 der gemeentewet, niet
bevoegd, daarin te voorzien.
Onnoodig komt het ons intusschen voor, eene afzon
derlijke verordening voor het verbod vast te stellen. Het
betreft hier alléén een maatregel ter voorkoming van brand
het verbod kan daarom worden opgenomen in de ver
ordening tot voorziening tegen en bij brand, gelijk dit
ten aanzien van andere licht ontplofbare oliën en stoften
is geschied bij de artt. 21—25 dier verordening.
Dat het verbod inderdaad noodig is, is genoegzaam
gebleken uit bet rapport van den directeur der gemeen
tewerken, overgelegd bij het voorstel van burgemeester
en wethouders, dat tot uw besluit van 25 October 1898
heeft geleid. Volgens dat rapport toch waren er destijds
niet minder dan twaalf ingezetenen die voor hun beroep
of bedrijf benzine, hetzij tot eigen gebruik (chemische
wasscherij en rijwielfabriek), hetzij ten verkoop (verfvvinkels
en apotheken) in voorraad hadden, waarvan twee p. m.
100, één p. m. 65, de overigen 11 en minder liter.
Er mag worden aangenomen, dat deze toestand zal
blijven bestaan.
Met het oog op het groot gevaar, dat benzine voor
ontploffing oplevert, zal de hoeveelheid, die particulieren
in voorraad mogen hebben, niet meer dan 10 liter mogen
zijn. Dit cijfer is gegrond op de door den directeur der
gemeentewerken bij zijn genoemd rapport gedane mede-
deeling, dat voor het uitwasschen van een kleodingstuk
in de chemische wasscherij ten minste twee baden, ieder
van 5 liter, noodig zijn. Zij, die voor hun bedrijf meer
van deze stof moeten opslaan, vinden daartoe thans gele
genheid in de gemeentelijke bergplaats.
Op grond van het bovenstaande hebben wij de ^er U
hierbij ter vaststelling aan te bieden een ontwerp-besluit
tot aanvulling van de verordening tot voorziening tegen
en bij brand.
Voorgesteld ter raadsvergadering van 24 October 1899.
De commissie voor liet ontwerpen van strafverordeningen
A. RÖËLL.
A. DUPARC.
van KËTWICH VERSCHUUR.
C. BEEKHUIS.
A. MENALDA Hz.
ONTWERP-BESLUIT.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot nadere
aanvulling van de verordening tot voorziening tegen en
bij brand, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 Mei 1897
[(gemeenteblad no. 17), aangevuld bij raadsbesluit van 28
Mei 1899 (gemeenteblad no. 9);
Gezien artt. 135 en 161 der gemeentewet;
Besluit
Tusschen art. 22 en art. 23 van voormelde verordening
in te lasschen navolgend
Art. 22bis.
Hij, die in zijne woning, magazijn, winkel of werkplaats,
voor zoover niet vallende in de termen van art. 1 no. IV
der hinderwet, eene hoeveelheid van meer dan tien liter
benzine voorhanden heeft, hetzij ten verkoop, hetzij tot
eigen gebruik, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste
zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig
gulden.
De raad voornoemd.
Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Micdemu Co., Leeuwarden.