2 Bijlage iot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden sioen kan dienen. De geldswaarde van het deel der bezoldiging, dat in natura wordt verstrekt, wordt door hen bij schatting bepaald. De belanghebbende wordt met het bedrag van den grond slag in kennis gesteld. Art. 6. Het getal dienstjaren wordt berekend van den dag der infunctietreding af tot den dag waarop het ontslag ingaat. Tijdelijke en onbezoldigde diensten worden voor de be rekening van het pensioen niet in aanmerking genomen. Bij afgebroken dienst wordt ook in rekening gebracht de tijd, vroeger in dienst der gemeente of van eene ge meentelijke instelling doorgebracht, voor zooverre de toen vervulde betrekking valt onder die, vermeld in art 2. Art. 7. Buiten het geval, voorzien bij art. 4 laatste lid, waarin de raad op voorstel van burgemeester en wethouders omtrent het verleenen van pensioen, voor zoover daarop geen aanspraak bestaat, beslist en het bedrag daarvan vast stelt, worden alle pensioenen verleend door burgemeester en wethouders op aanvrage van belanghebbenden. Bij de aanvrage moet, indien het eervol ontslag is ver leend door andere bevoegden dan de raad of burgemeester en wethouders, het besluit tot ontslag worden overgelegd. De ongeschiktheid, bedoeld bij art. 1 sub moet aan burgemeester en wethouders blijken uit eene verklaring van twee door hen aan te wijzen geneeskundigen. Indien de twee deskundigen niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt door burgemeester en wethouders een derde aangewezen, wiens uitspraak beslist. Indien dit onderzoek leidt tot het toekennen van pen sioen, worden de kosten daarvan door den gepensioneerde vergoed. Art. 8. De pensioenen gaan in met den dag, volgende op dien, waarop de bezoldiging is opgehouden. Zij worden per maand uitbetaaldtelkens voor een twaalfde, tenzij de gepensioneerde aan eene betaling per kwartaal de voorkeur mocht geven. Bij overlijden wordt bet pensioen uitbetaald tot bet einde der maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. Art. 9. De gepensioneerdedie tot gevangenisstraf is veroor deeld mist gedurende den tijdwaarop het vonnis kan worden ten uitvoer gelegd, totdat die straf is ondergaan of kwijtgescholden, het genot van het verleende pensioen. Deze bepaling betreft niet den veroordeeldedie voor waardelijk in vrijheid is gesteld, gedurende den tijd, dat hij zich voorwaardelijk in vrijheid bevindt. Do raad kan echter in het gevalin het eerste lid bedoeldover het pensioen, dat den gepensioneerde niet wordt uitgekeerd, beschikken ten behoeve van diens vrouw, kinderen of ouders. Art. 10. Van de ambtenarenbedienden en werkliedendie volgens deze verordening aanspraak op pensioen hebben wordt eene jaarlijksche bijdrage gevorderd wegens het eventueel aan hen te verleenen pensioenindien hun pensioens-grondslag 500.of meer bedraagt. De bijdrage bedraagt 2 °/o van een pensioens-grondslag, indien deze is 800. of hooger; l'/i °/0 yan dien grondslag, indien deze is ƒ600. tot beneden ƒ800.— 1 van dien grondslag, indien deze is 500.tot beneden ƒ600. De pensioensbijdrage wurdt ingevorderd door inhouding op de bezoldiging en vervalt inet de laatste uitbetaling daarvan. Art. 11. Teruggave van betaalde pensioensbijdragen wordt alléén verleend aan den ambtenaarbediende of werkmandie wegens invaliditeitziels- of lichaamsgebreken eervol is ontslagen, doch wegens te korten diensttijd geen aanspraak op pensioen kan doen gelden en niet voor toekenning van pensioen, ingevolge art. 4 laatste lid, in aanmerking komt. Art. 12. Deze verordening is alléén van toepassing op de amb tenaren, bedienden en werklieden, die op 1 Juli 1899 of later, tengevolge van eene vaste aanstelling, in dienst treden van de gemeente of van eene gemeentelijke instelling. Voor hen, die op genoemden datum met eene vaste aanstelling in dienst zijn, blijft de verordening van 27 Juni 1893 (gemeenteblad no. 32) onveranderd van kracht MEMORIE VAN TOELICHTING behoorende bij de ontwerp-verordening omtrent het ver leenen van pensioen aan toekomstige ambtenaren bedienden en werklieden, in dienst der gemeente of van gemeen telijke instellingen. Bij raadsbesluit van 14 Februari 1899 is, overeenkom stig het voorstel van den heer W. J. Oosterhoff en zes andere leden, tot vaststelling eener nieuwe pensioensrege ling voor gemeente ambtenaren, bedienden en werklieden bepaald, dat voor het vervolg zou worden gebroken met het in de verordening van 27 Juni 1893 (gemeenteblad no. 32) gehuldigde stelsel van vrijstelling eener pensioens bijdrage, en werd aan burgemeester en wethouders opge dragen eene herziening dezer verordening te ontwerpen in den door de voorstellers bedoelden zin. Bij de voldoening aan deze opdracht is hel burgemee ster en wethouders met het oog op de door de voorstellers uitgesproken bedoeling om niet van de tegënwoord ige maar alléén van de toekomstig'-, ambtenaren enz. eene bijdrage te heffen raadzaam voorgekomen, om ten opzichte van laatstgenoemden een geheel nieuwe verordening te ont werpen, zoodat, indien deze mocht worden vastgesteld, de bestaande verordening voor de tegenwoordige ambtenaren, bedienden en werklieden onveranderd van kracht blijft. Uit den aard der zaak is intusschen hieruit in het ont werp al datgene overgenomen, wat ook bij invoering van het stelsel van pensioenbijdragen ongewijzigd kan worden gehandhaafd, en is alleen van de bestaande verordening afgeweken, voor zoover dit stelsel en het daaruit voort vloeiend recht op pensioen wijziging noodzakelijk maakten. Bij het ontwerpen der nieuwe en gewijzigde bepalingen is in hoofdzaak de Groningsche verordening van 8 Mei 1897 tot voorbeeld genomen, waarop bij de behandeling van hun voorstel door de heeren Oosterhoff c. s. meer in het bijzonder de aandacht was gevestigd. Intusschen is dit voorbeeld niet in alle opzichten ge volgd tijdelijke diensten, die in de Groninger verorde ning ook aanspraak op pensioen kunnen geven, zijn in het ontwerp uitgesloten voorts is hierin ah pensioens grondslag behouden de gemiddelde bezoldiging over de laatste vijftien jaren en is evenzeer een vijftienjarige dienstvervulling als voorwaarde voor pensioneering gesteld gebleven, terwijl krachtens genoemde verordening slechts tien jaren onafgebroken dienst behoeven te zijn verricht, I om voor pensioen in aanmerking te komen en dit naai de laatste of hoogste bezoldiging wordt berekend. Wettigt de zorg voor de gemeente-financiën deze strengere bepalingen in het ontwerp, omgekeerd heeft' Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 3 deze zorg niet kunnen leiden tot het overnemen uit de Groningsche verordening van de bepaling, dat de pensi oensbijdrage zal worden geheven van alleook van de geringste, bezoldigingen. De heffing ad procent van pensioens-grondslagen ten bedrage van minder dan ƒ500.— zouwanneer alle tegenwoordige beambten met deze bezoldiging door anderen zullen zijn vervangen aan de gemeentekas eene bate geven van slechts ƒ247.82, en dit voordeel is gering vergeleken bij, weegt althans niet op tegen de opoffering, die zelfs eene geringe bijdrage van de laagst beloonde belanghebbenden vergt. Ook indien de raad zich vereenigt met bovenbedoelde vrijstelling, mag op grond der vroeger medegedeelde be rekeningen de verwachting worden uitgesproken, dat, wan neer overigens op het voetspoor der Groningsche ver ordening eene korting voor pensioen van respectievelijk 2. 1en 1 wordt toegepast, de ontwerp-verordening, na geheele vervanging van het tegenwoordige personeel, voor de gemeente voordeeliger zal blijken te zijn dan de bestaande. Evenwel niet tot het totale bedrag der kortingen (ƒ2071.31); immers zal het recht der ambtenaren, om op 65-jarigen leeftijd hun pensioen te nemenzijn invloed doen gelden op den pensioenslast en moet, al is die invloed bezwaarlijk onder cijfers te brengen, worden aangenomen, dat het bedrag, waarop bij de bestaande ver ordening de toekomstige pensioenslast werd berekend, onder de werking der nieuwe verordening dientengevolge hooger zal zijn. Na de uitvoerige gedaehtenwisseling, die aan het voor stel van de heeren Oosterhoff c. s. is ten deel gevallen, schijnt met bovenstaande beschouwingen van algemeenen aard te kunnen worden volstaan en volgen nog enkele opmerkingen aangaande de artikelen, waarin het ontwerp afwijkt van de verordening van 27 Juni 1893 (gemeente blad no. 32). Artt. 1 en 2 strekken ter vervanging van het oude artikel 1. Voor de hierin gebezigde uitdrukking „wordt pensioen verleend indien zij tengevolgevan ouderdom of van ziels- of lichaamsgebreken enz.", welke, zooals uit de discussiën van 1893 blijkt, voor belanghebbenden geen recht schept, is in de plaats gesteld hebben aan spraak op pensioen ten laste der gemeente enz. Die aanspraak wordt gegeven wegens ouderdom, zoo als in alle bekende verordeningen, op vollen vijfenzestigjarigen leeftijd en voorts wegens invaliditeitziels- of lichaams gebreken. Invaliditeit is volledigheidshalve genoemd, omdat deze reden kan zijn van ongeschiktheid, ook zonder dat een bepaald ziels- of lichaamsgebrek is te constateeren. Artikel 4 voorziet in hetgeen bij de artt. 3 en 6 der bestaande verordening is geregeld. Het maximum-pensioen is voor allen op #/s der bezol- digiug gesteld en is derhalve verkrijgbaar na 40 jaren diensttijd. De schaal, in 1893 bij het bestaand art. 6 in gevoerd, om tegemoet te komen aan de bezwaren van hen die reeds toen het stelsel van pensioensbijdrage verlangden, dient te vervallen nu dit stelsel wordt gehuldigd. Het laatste lid, dat pensioneering, ook zonder dat daarop aanspraak bestaat en tot het maximum, mogelijk maakt in bet daargenoemd bijzonder geval, schijnt ook voor de toe komstige ambtenaren te moeten behouden blijven. Artikel 7. Nu de verordening aanspraak geeft op pensioen in de bij art. 1 genoemde gevallen, is het ver leenen van het pensioen slechts een daad van uitvoering der verordening, die bij burgemeester en wethouders berust. Alléén in het geval, voorzien bij art. 4 laatste lid, zal de raad hebben te beslissen of voor de toepassing dezer bij zondere bepaling termen aanwezig zijn en, zoo ja, tot welk bedrag het pensioen zal worden verleend. Het laatste lid omschrijft nauwkeurig, op welke wijze de invaliditeit, ziels- of lichaamsgebreken, die aanspraak geven op pensioen, moeten worden geconstateerd. Artikel 10 behoeft, na de algemeene opmerkingen, geen toelichting, terwijl de billijkheid van het bepaaldo bij artikel 11 in bet oog springt. Artikel 12 behoeft geen toelichting. Stoom Boek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1899 | | pagina 49