Bijlage No. 31.
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
van burgemeester en wethouders in te roepen, mits vooraf
bet recht, zooals dat door den pachter of den gaarder is
berekend, te hebben voldaan.
In geval burgemeester en wethouders ten gunste van
den belastingschuldige beslissen, wordt het te veel betaalde
aan hem terug gegeven.
Art. 6.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den
pachter of den gaarder niet dadelijk het verschuldigde voldoet,
geeft de pachter of de gaarder daarvan onmiddellijk kennis
aan den ambtenaar, bedoeld bij art. 261 der gemeentewet,
die de vordering herhaalt en bij niet betaling van het
recht terstond proces-verbaal opmaakt en aan den gemeente
ontvanger zendt, ten einde de invordering te doen plaats
hebben overeenkomstig de artt 25S -261 der gemeentewet.
Art.
Deze verordening treedt in werking op den len Januari
1000.
MEMORIE VAN TOELICHTING.
De verordening tot het heffen van marktgeld, vastgesteld
den 27 Mei 1890 (Gemeenteblad no. 9) en gewijzigd bij
raadsbesluit van den 25 Augustus 1896 (Gemeenteblad no.
15) behoort tot die, welke volgens art. 14, 3e alinea, der
wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) met den 1
Januari 1900 van rechtswege vervallen.
Teneinde dit recht voordurend te kunnen heffen zal het
dus noodig zijn, eene nieuwe verordening vast te stellen.
Wij hebben geen aanleiding gevonden om wijzigingen
voor te stellen, ook niet in het matig gestelde recht, dat
sedert vele jaren wordt geheven.
De overige bepalingen hebben in de toepassing geene
moeilijkheden opgeleverd, zoodat ook uit dit oogpunt geene
wijziging noodig is.
Alleen komen in art. 1 van het ontwerp-heffingsbeslnit
niet voor de woorden „en der vischmarkt", die in art. 1
der vigeerende verordening zijn opgenomen, omdat de
vischmarkt ten vorigen jare is opgeheven.
Ter motiveering van het voorgestelde recht, met het
oog op art. 254 der gemeentewet, zij hier medegedeeld,
dat de uitgaven voor het gewoon onderhoud van straten,
pleinen, kaden enz. hebben bedragen
in 1894 6256.38}
1895 5107.13}
1896 4700.70}
1897 i 5503.45
1898 6558.52
Totaal 28126.19}
Gemiddeld alzoo 5625.23}
Hierbij moet nog in aanmerking worden genomen, dat
eenige jaren geleden successievelijk een som van ruim
100.000 is besteed voor den aankoop van keien en dat
voor het dempen, bestraten enz. van de gracht langs den
Eewal en het Heerenwaltje en van die langs de Tweebaks-
markt en hot Zwitserswaltje is besteed eene som van
143,088.46, alle welke buitengewone uitgaven zijn opge
nomen in verschillende leeningen, die nog op verre na
niet zijn afgelost, hoewel later in eene algenieene conversie-
leening begrepen.
De invordering van het recht is steeds verpacht. De
zuivere pachtsom heeft bedragen
in 1894 2825.—
1895 2325.—
1896 2227.10
1897 2135.30
1898 2081.80
Totaal 11-594.20
Gemiddeld alzoo 2318.84
Het behoeft dus geen nader betoog, dat het voorgestelde
recht, in verhouding tot de uitgaven, uiterst matig is.
Weliswaar wordt sedert een viertal jaren voor den duur
der kermis, een gedeelte van het Wilhelminaplein verpacht
voor het plaatsen van stoomcarrousselshippodrómes
maneges of dergelijke ondernemingen, van draaimolens en
van beignet-, wafel-, zuur- of dergelijke kramen of tenten
waarin gelegenheid tot consumptie bestaat, doch de opbrengst
hiervan is moeilijk als gewoon marktgeld te beschouwen,
omdat zij zich niet uitsluitend regelt naar de ingenomen
oppervlakte, maar naar den aard en den omvang van het
bedrijf en de te verwachten winst.
De opbrengst dezer verpachtingen is geweest
in 1896 961.50}
1897 1708.12
1898 1708.94
1899 5492.60
Totaal 9871.16}
Gemiddeld alzoo 2467.79
Doch zelfs al meende men deze opbrengst te moeten
rekenen tot ilie van het gewone marktgeld, dan nog blijkt,
dat het vaste, bij de ontwerp-verordening voorgestelde
recht, in verhouding tot de gewone en buitengewone uit
gaven voor straten, pleinen, kaden enz., voldoet aan het
voorschrift van art. 254 der gemeentewet.
Stoom [took- en Steendrukkerij van N. Miedema V: Co., Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
1
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot vaststelling eener verordening tot
heffing van schoolgeld voor onderwijs
aan het gymnasium te Leeuwarden.
in do maand October,
November,
Aan den Raad
der Gemeente Leeuwarden.
Mijne Heeren
Blijkens de circulaire van Gedeputeerde Staten van
Friesland van den 7n September 1809, 110. 73, 2e afdee-
ling, is de Minister van Binnenlandsche Zaken van oordeel,
dat art. 14, 3e lid der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad
110. 156) ook op schoolgelden van toepassing is.
De verordeningen omtrent de heffing dier gelden zullen
dus, naar de meening van den Minister, van rechtswege
met 1 Januari 1900 vervallen, indien zij voor onbepaalden
tijd zijn goedgekeurd.
Onder deze valt dan ook de verordening tot regeling
van de heffing van schoolgeld voor onderwijs aan het
gymnasium, vastgesteld den 10 Maart 1891 (Gemeenteblad
no. 7).
Wij hebben mitsdien de eer u hierbij ter vaststelling
aan te bieden eene nieuwe verordening, benevens eene
concept-verordening op de invordering van het schoolgeld.
Wij hebben geene aanleiding gevonden u eenige andere
wijziging van de bestaande bepalingen voor te stellen,
dan die uit den aard der zaak noodig zijn.
Zoo dient art. 1, le lid, van het heffingsbesluit anders
geredigeerd te worden en behoort de overgangsbepaling,
voorkomende in art. 10 der bestaande verordening op de
invordering te vervallen.
Leeuwarden, den 26 September 1899.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, Burgemeester.
P. A. BERGSMAj Secretaris.
De Raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat volgens de meening van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, art. 14, 3e lid der wet van
24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) ook op schoolgelden
van toepassing is, zoodat dan met 1 Januari 1900 het
besluit tot heffing van schoolgeld voor onderwijs aan het
gymnasium, vastgesteld den lOden Maart 1891, van rechts
wege zou zijn vervallen
Besluit vast te stellen de volgende
9/10
810
7/10
6/10
5/10
4/10
3/10
2 10
December,
Januari,
Februari,
Maart,
April,
Mei,
maanden Juni-Aug. l/l0
van het voor liet geheele schooljaar verschuldigd bedrag.
Art. 3.
Hot in de beide vorige artikelen bepaalde schoolgeld is
verschuldigd door de ouders, voogden of anderen, die de
leerlingen naar de inrichting zenden, en wel bij den aan
vang van het schooljaar, of, in het geval van tusschcn-
tijdsche toelating, met het tijdstip, waarop die toelating
plaats heeft.
Art. 4.
Ontheffing of teruggave van schoolgeld wordt door bur
gemeester en wethouders op aanvraag van den belang
hebbende verleend
a. bij overlijden van den leerling;
b. wanneer door vertrek van de ouders of den voogd
van den leerling, deze het gymnasium verlaat
c. wanneer door langdurige ziekte van den leerling
deze gedurende het loopende schooljaar het gymnasium
niet meer bezoekt.
Art. 5.
De ontheffing of teruggave bedraagt
wanneer een der gevallen in het vorig artikel bedoeld
ontstaat
in de maand September, 9/10
October, 8/10
November, 7/10
December, 6/10
Januari, 5/10
Februari, 4/10
Maart, 3/10
April. 2/10
Mei, 1/10
van het voor het geheele schooljaar verschuldigd bedrag.
Indien in de maand Juni of later een der gevallen
als in art. 4 vermeld ontstaat, wordt geene ontheffing of
teruggave verleend.
Art. 6.
De aanvragen om ontheffing of teruggave van schoolgeld
moeten worden ingediend aan burgemeester en wethouders
in de gevallen bedoeld bij art. 4 litt. a en 6, binnen eene
maand na het overlijden ot het verlaten van het gymnasium,
en in het geval bedoeld -bij litt. c, vóór ultimo Augustus.
Art. 7.
Voor eiken toehoorder, die afzonderlijke lessen volgt,
is per schooljaar verschuldigd 20.— voor elk vak, waarin
hij onderwijs geniet.
De artt. 26 zijn mede van toepassing op de toehoor
ders en het voor dezen verschuldigde.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking met 1 Januari 1900.
VERORDENING op de invordering van het
schoolgeld, geheven voor onderwijs aan
het gymnasium.
VERORDENING tot regeling van de heffing
van schoolgeld voor onderwijs aan het
gymnasium.
Art. 1.
Het schoolgeld voor onderwijs aan het gymnasium be
draagt 81 per schooljaar en per leerling
Wanneer twee of meer kinderen uit hetzelfde gezin
tegelijk het gymnasium bezoeken, bedraagt het schoolgeld*
voor den tweeden en iederen verderen leerling 50.—
Het schooljaar begint telken jare met 1 September.
Het volle schoolgeld is verschuldigd voor alle leerlingen,
die in of gedurende de maand September het gymnasium
bezoeken.
Art. 2.
Voor leerlingen, die met den Isten October of later tot
het gymnasium worden toegelaten, bedraagt het schoolgeld, Op den eersten werkdag van October van elk jaar
indien de toelating plaats heeftzendt de rector van het gymnasium eene door hem deug-