4
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
bij voldoening aan den wensch der schoolcommissie eene
zoodanige school zou verrijzen in het zuid-oosten der
stad (Achter de Hoven).
Hit bezwaar is ongetwijfeld van gewicht, maar, nog
daargelaten of het kan opwegen tegen de boven geschetste
finantiëele voordeelen, schijnt een middel, om het te onder
vangen, niet uitgesloten.
Dit middel is hierin gelegen, dat men gemeenteschool
no. 10 (Gedempte Keizersgracht) bij de ruiling tusschen
de scholen 1 en 4 betrekke, en deze drie onderling van
gebouw doe verwisselen, zóó dat
School no. 4 komt in het gebouw van school no. 1 (Twee-
baksmarkt)
School no. 1 komt in het gebouw van school no. 10
(Gedempte Keizersgracht)
School no. 10 komt in het gebouw van school no. 4
(Schoolstraat).
Aan deze combinatie is slechts één bezwaar verbonden,
dat nl. het gebouw aan de Gedempte Keizersgracht slechts
elf lokalen bezit, terwijl dat in de Schoolstraat er twaalf
bevat. Men zou dus voor de scholen der 2e klasse 6 een
lokaal minder, voor die der 3e klasse een lokaal méér
krijgen dan door de commissie van toezicht wordt noodig
geacht.
Maar deze bedenking mag niet te zwaar wegen, als men
in aanmerking neemt, dat de besteraming van gemeente
school no. 6 (Vliet) tot kostelooze school, onvermijdelijk
een aantal kinderen uit het oostelijk gedeelte der stad,
voor wie aldaar tot dusverre met groote moeite schoolgeld
werd betaald wegens de geschikte ligging van het gebouw,
naar de rijen der kosteloozen zal drijven. Men zal dezulken
bezwaarlijk kunnen weren, als zij vragen voor het vervolg
kosteloos hunne oude school te blijven bezoeken.
Dit zullen er allicht een veertig zijn, hetgeen zou be-
teekenen de behoefte aan één lokaal meer voer de scholen
der 3e klasse, aan één lokaal minder voor die der 2e
klasse b dan door de commissie is becijferd en dus het
bezwaar, waarop wij doelden, opgelost.
Alles te zamen genomen meenen wij, dat, met de wen-
schen der schoolcommissie betreffende uitbreiding van
lokaliteit voor de gewone lagere scholen aan den eenen
kant, en aan den anderen met alle hier in aanmerking
komende, ook finantiëele, overwegingen genoegzame rekening
wordt gehouden, als besloten wordt tot
a. het bouwen van twee lokalen bij gemeenteschool no. 7
b. het verbouwen van gemeenteschool no. 5, zoodanig
dat deze tot eene school met twaalf lokalen worde uitgebreid,
en indien daarna
1. de gemeenteschool no. 4 der "e klasse er, overeen
komstig onze denkbeelden veranderd in le klasse 6, wordt
overgebracht naar het gebouw van gemeenteschool no. I
2. tot scholen der 2e klasse b (voor het vervolg scholen
der 2e klasse) worden bestemd de gebouwen van
Gemeenteschool no. 5
no. 7
no. 10
3. alle overige schoolgebouwen worden aangewezen
voor scholen der 3e klasse.
Geschiedt dit, dan komt de plaats (Achter de Hoven
bij de Fabriekssteeg) weder vrij, die de Schoolcommissie
zich had gedacht voor de oprichting der nieuwe school
van de 2e klasse b. Voor kinderen van 6 tot 12 jareD
kwam ons die plaats trouwens niet in alle opzichten ge
schikt voor, met het oog op den geprojecteeiden tramaanleg
langs den weg Achter de Hoven.
Dit bezwaar zou echter veel minder wegen ten opzichte
van grootere kinderen en het gemeenteterrein aldaar, des
tijds voor sehoolbouw aangekocht, zou o. i. daarom alles
zins in aanmerking kunnen komen voor de eventueele
stichting der nieuwe school voor herhalings- en voortgezet
lager onderwijs, tenzij de voorkeur mocht worden gegeven
aan een gedeelte van het bouwterrein aan de Zuidzijde
van het Nieuwe Kanaal.
Alle vorenstaande beschouwingen resumeerende, hebben
wij de eer uwe vergadering in overweging te geven om,
met wijziging en aanvulling van de op 22 Maart 1898
aangehouden conclusie van rapporteurs uit de sectiën van
den Raad op het voorstel tot opheffing van de burgerdag
school en tot oprichting van eene school voor herhalings-
en uitgebreid lager onderwijs, als volgt te besluiten
I. Aan de Regeering vrijstelling te vragen van de
verplichting tot het houden van eene burgerdagschool, met
het einde van den cursus 1901/1902.
II. Bij inwilliging van dat verzoek, de burgerdagschool
met genoemd tijdstip op te heffen.
III. a. Op te richten
1. eene dagschool voor herhalings- en voortgezet
lager onderwijs met driejarigen cursus, bestemd voor
jongens en meisjes, aansluitende aan het zesde leer
jaar der tegenwoordige openbare lagere scholen van
de 2e en 3e klasse,
2. een avondcursus voor onderwijs ten dienste van
handel en administratie, aansluitende aan de sub 1
bedoelde dagschool
b. de burgeravondschool te behouden.
IV. Gelijktijdig met de oprichting der sub III a, 1
bedoelde dagschool, de tegenwoordige gemeenteschool der
2e klasse a (no. 4) te veranderen in eene school der le
klasse (b).
V. In beginsel te bepalen, dat, met ingang van een
nader vast te stellen tijdstip, geen lokaal der openbare
lagere scholen meer dan veertig leerlingen mag bevatten.
VI. u. Een nieuw schoolgebouw te stichten met acht
lokalen, op het gemeenteterrein aan den Weg Achter
de Hoven tegenover de Fabriekssteeg, ten dienste van
de sub III bedoelde inrichting van onderwijs
b. Twee lokalen te doen bouwen bij de gemeente
school no. 7 aan de Eestraat
c. de gemeenteschool no. 5 aan het Oldehoofster-
kerkhof geheel te doen verbouwen en uitbreiden tot
eene school met twaalf lokalen.
VII. Burgemeester en wethouders uit te noodigen
de, in verband met de punten IIIVI noodige
voorstellen te ontwerpen en in te dienen tot wijziging,
aanvulling of intrekking der navolgende verordeningen
1. Reglement voor de burgerdagscbool en de bur
geravondschool te Leeuwarden (Gemeenteblad no. 8
van 1867), zooals dit nader is gewijzigd, laatstelijk
bij Raadsbesluit van 23 Juli 1901 (Gemeenteblad
no. 11),
2. besluit tot nadere regeling van het getal en
de bezoldigingen der leeraren aan de burgerdag- en
avondschool te Leeuwarden (Gemeenteblad no. 8 van
1872), gewijzigd bij Raadsbesluit van 23 Januari 1873
(Gemeenteblad no. 5),
3. verordening tot regeling van het openbaar lager
onderwijs in de gemeente (Gemeenteblad no. 15 van
1894), gewijzigd bij Raadsbesluit van 26 Januari 1897
(Gemeenteblad no. 8).
4. verordening ter uitvoering van de nieuwe re
geling van het openbaar lager onderwijs in de ge
meente (Gemeenteblad no. 5 van 1889), zooals die
nader is gewijzigd, laatstelijk bij Raadsbesluit van
23 Mei 1899 (Gemeenteblad no. 10).
5. verordening tot het heffen van schoolgelden
voor het openbaar lager onderwijs in de gemeente
Leeuwarden (Gemeenteblad no. 2 van 1900),
besluit tot heffing en verordening op de invor-
dgning van schoolgeld voor onderwijs aan de bur
gerdagschool te Leeuwarden (Gemeenteblad no. 6 van
1900);
b. de noodige finantieele voorstellen te doen ter be
strijding van de kosten van den in punt VI bedoelden
sehoolbouw.
Leeuwarden, 27 Augustus 1901.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, Voorzitter.
P. A. BERGSMA, Secretaris.
w
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden. 5
Leeuwarden, 8 Januari 1901.
No. 876.
Aan Ileeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leeuwarden.
Naar aanleiding van uwe missive van 31 December
1900 no. 85/1170 hebben wij de eer reeds voorloopig
het volgende te antwoorden op de daarbij aan onze com
missie gestelde vraag, of, na de aanneming der leerplicht
wet ook in verband met art. 34 dier wet, naar
onze zienswijze de bij Raadsbesluit van 22 Maart 1898
aangehouden voorstellen betreffende opheffing der Burger
dagschool en vervanging van deze door eene andere school
ook wijziging behoeven en, zoo ja, welke.
Het herhalings-onderwijs, ook zoo als dat thans bij art.
34 voormeld in groote trekken omschreven wordt, zal
onzes inziens, niet kunnen vervangen het voortgezet, en
meer uitgebreid lager onderwijs, dat naar ons advies eene
behoefte blijft voor een groot aantal jongens van 12 tot
15 jaar, wier ouders geen schoolgeld van 18 per
jaar kunnen betalen, en die na de opheffing der burger
dagschool hier geene gelegenheid meer zullen hebben om
zich verder te bekwamen.
Immers, die jongens behoeven gedurende twee of drie
jaren nog een leergang, die hen vier geheele en twee
halve dagen in de week flink bezig houdt en krachtig
vooruit brengt. Het zijn degenen, die het op de lagere
school het best gemaakt hebben. Voor hen is niet zoo
zeer de behoefte om het geleerde te herhalen, als wel
om verder te leeren, knapper te worden, in andere vakken
ook dan de reeds beoefende onderwijs te krijgen.
Nu heeft wel art. 34 de bevoegdheid der gemeente
besturen uitgebreid ten opzichte van de inrichting van
het herhalings-onderwijs, daar dit zich nu ook kan uit
strekken tot vakken, die niet begrepen waren in het ge
noten lager onderwijs, en de organisatie meer met de
plaatselijke behoeften kan rekening houden, doch de eisch,
dat het zóó moet zijn ingericht, dat het, buiten avond
uren, niet meer dan twee halve dagen in beslag mag
nemen, en voor kinderen die slechts 96 uren in het jaar
aan de herhalings-lessen kunnen besteden, een geregelden
cursus moet aanbieden, maakt, dat eene school of een leer
gang van dit type onmogelijk kan voldoen aan de behoef
ten, die wij hierboven met een enkel woord aangaven.
De vraag van Uw College bedoelt voorts, of ons wijzi
ging noodig toeschijnt in de aangehouden voorstellen.
Die aangehouden voorstellen waren niet degene, die
steunden op ons advies. Zij waren daarmede geheel in
strijd. Zij werden door Uw College in zijne toenmalige
samenstelling gedaan bij een schrijven aan den Raad van
11 Januari 1898 met wijziging van het oorspronkelijk
voorstel van 13 Juli 1897. Dewijl deze nadere voorstel
len het gevolg waren van een advies, alsnog door Uw
College ingewonnen van den toenmaligen arrondissements
schoolopziener van Leeuwarden, hetwelk als geheel be
treffende de inrichting van een gedeelte van het lager
onderwijs niet in onze handen werd gesteld, meenen wij
ook thans niet geroepen te zijn U daarover voor te lich
ten of ons gevoelen mede te deelen.
Alleen willen wij, volledigheidshalve, hierbij nog mede-
deelen, dat wij, eenige weken geleden, met den heer Inspec
teur van het middelbaar onderwijs Dr. J. Cam pert eene be
spreking hadden, naar aanleiding van de eventueele op
heffing der Burger-dagschool, over de vraag, of wellicht
deze opheffing en de overbevolking der Rijks Hoogere
Burgerschool alhier de vraag moeten doen overwegen, of
de oprichting eener hoogere burgerschool met driejarigen
cursus in deze gemeente wenschelijk is. Eene voortzetting
van die bespreking hopen wij in demaand Februari te
houden en, zoo deze ons aanleiding geeft, Uw College van
nader advies te dienen, zulks dan zoo spoedig mogelijk
te doen.
Voor het oogenblik meenen wij in antwoord op uwe
vraag als ons gevoelen enkel te moeten mededeelen, dat
de aangenomen Leerplichtwet andere belangen regelt, dan
die, waarin voorzien moet worden bij opheffing van de
Burgerdagschool, en dus geene wijziging brengt in de
adviezen, door ons vroeger over de voorziening in deze
laatstbedoelde belangen aan U uitgebracht.
De Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs alhier:
T. van HETTINGA TROMP, Voorzitter.
J. W. KRAMERS, Secretaris.
Leeuwarden, 13 Januari 1901.
No. 14.
Missive d.d. 31 Dec, j.l no. 87/1170
Burgerdagschool.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leeuwurden
Bij het terzijde aangehaald schrijven werd mij verzocht
mede in verband met art. 34 der leerplichtwet mijne
zienswijze te doen kennen betreffende de aangehouden
voorstellen tot opheffing der burgerdagschool en hare ver
vanging.
Ter voldoening daaraan heb ik de eer Uw College te
berichten, dat de kennisneming der stukken, bij deze
missive gevoegd, mij heeft versterkt in mijne meening,
dat de opheffing der burgerdagschool gewenscht is en
tevens, dat zij moet worden vervangen door een twee
jarigen cursus, hetzij als eene afzonderlijke inrichting van
onderwijs, hetzij als zevende en achtste leerjaar verbonden
aan eene school 116. Het leerplanfvan dezen twee-jarigen
cursus ook in dit opzicht is mijne meening onver
anderd gebleven moet den nadruk leggen op de wis-
en natuurkunde en het teekenen, terwijl aan deze inrich
ting Duitsch de eenige te onderwijzen vreemde taal zal
kunnen zijn.
Tot nadere toelichting van dit gevoelen diene
1°. dat de leerlingen van deze inrichting hoofdzakelijk
zullen moeten komen van de scholen 116, enkelen van
gemeenteschool no. 4 en van de kostelooze scholen.
Gemeenteschool no. 4 nu telde op 1 Jan. 1901 in het
1 e 4e leerjaar gemiddeld 40, in het 5e leerjaar 55,
in het 6e leerjaar 77, in het 7e leerjaar 76, in het 8e
leerjaar 34, daarentegen in het 9e leerjaar slechts 11
leerlingen. Dit negende leerjaar zou dan nog over twee
inrichtingen worden verdeeld, daar het niet is aan te
nemen, dat onder de minder welvarende klassen der
bevolking meer leerlingen voor een negende leerjaar te
recruteeren zijn, dan nu op de 4e gemeenteschool gaan.
2°. Het leerplan moet verschillen van dat van de
hoogste leerjaren van gemeenteschool no. 4, omdat het
voor deze leerlingen niet te doen is om een breeden
grondslag, waarop zal worden voortgebouwd, maar om
dieper ingaand voortgezet onderwijs te verkrijgen in een
deel der vakken, n 1. die, waarvan het belang met het
oog op de toekomstige loopbaan hunner kinderen door
de ouders begrepen wordt. Vandaar, dat door mij zoo
sterk wordt aangedrongen op de natuurlijke scheiding
tusschen de hoogste klassen van den heer Boersma en
de te scheppen inrichting de eerste, den nadruk leggende
op de letterkundige, de tweede op de exacte vakken en
teekenen.
De onderwijzers, te rade gaande met den aanleg en
de bestemming der leerlingen, zijn dan de aangewezen
raadslieden voor de ouders bij de keuze om de leerlingen
öf met het 6e leerjaar naar gemeenteschool no. 4 of met
het 7e naar de nieuwe inrichting van voortgezet onder
wijs te zenden.
3°. Het is mij gebleken, dat de vrees bestaat, dat de