4
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
't Zal niet moeilijk vallen na kennisname van het wezen
lijke karakter der „vrije concurrentieleer", om te begrijpen,
dat dit stelsel noodzakelijk moest leiden tot ontevredenheid
bij de arbeiders, vooral wat loon en arbeidsduur betrof,
en zoo komen wij als vanzelf tot het tweede punt n.l.
B. De ontwikkeling van dit vraagstukregeling loon
en arbeidsduur) in verband met de toene
mende belangstelling
In het geschrift „Verkorting van den arbeidsdag", met
welks verdediging de heer G. M- den Tex aan de
Amsterdamsche Universiteit den graad van doctor in de
Rechtswetenschap heeft verworven, wordt aldus aange
vangen
„De vraaag om verkorting van den dagelijkschen arbeids
tijd doet zich luide hooren. Luide zelfs onder de vragen,
die in den tegenwoordigen tijd voor en door de arbeiders
geuit worden. Het is bij uitstek een vraag des tijds, die
vooral gedurende de laatste helft dezer (der vorige) eenw
dringender en dringender werd."
„Spoedig na het in zwang komen van het nu geldend
industrieel systeem werd de behoefte gevoeld aan eene
verkorting van den arbeidsduur."
„Toen het machinebedrijf den handenarbeid begon te
verdringen beteekende elk uur, dat de machine niet werkte,
renteverlies voor den ondernemer telkens werden de uren,
die in de fabrieken dagelijks gewerkt werden, langer".
„Men meende, dat de arbeider dezen hulparbeid - die
zoo licht was in vergelijking met den vroegoren handen
arbeid tot in het oneindige zou kunnen voortzetten.
En in werkelijkheid zette de fabrieksarbeider dien arbeid
ook bovenmatig lang voort. De huisindustrie was genoopt,
om de concurrentie te kunnen volhouden, hare dagtaak
te verlengen."
„Het kan nu wel zijn, dat Alfred de Groote al gezegd
heeft, dat een mensch niet langer dan acht uur behoefde
te werken hij sprak voor zichzelf; en dat Helvetius een
dagtaak van zeven uur voldoende noemde dat was een
filosoof. Zeker is het, dat de verkorting van den dage
lijkschen arbeidsduur van bijna algemeen en zeer praktisch
belang is geworden in de eerste jaren van deze vorige
eeuw. Het heeft echter nog menig jaar geduurd tot dat
deze zaak van zoo groot gewicht zich in de algemeene
belangstelling mocht verheugen."
„Nu is deze belangstelling er wel. Bijna dagelijks hou
den tijdschriften en couranten er zich mee bezig, in parle
menten en gemeenteraden wordt zij ter sprake gebracht,
op volksvergaderingen is zij een punt van debat, industri-
eelen, ingenieurs en juristen overwegen haar op hunne]
bijeenkomsteneen goed deel der rapporten der fabrieks-
inspecteurs in verschillende landen is er meegevuld
Voor behandeling van dit deel van ons onderwerp kan
het opmerkelijk geschrift, waaruit het vorenstaande werd
aangehaald, als uitstekende bron dienen, zij het ook dat
meer bepaald de „verkorting van den arbeidsdag" in dit
boek wordt besproken.
Toch kan de commissie, hoezeer ook door den leerzamen
inhoud en boeienden vorm daartoe voortdurend verleid
wordende, niet anders doen dan enkele uitreksels geven,
wijl zij anders allicht te uitvoerig zou worden. Aan het
hoofd van het boek zijn als motto gesteld de woorden
Vulnerant omnes, ultima necat. (Elk uur wondt, het
laatste doodt.)
De inhoud is in drieën gesplitst. Het eerste hoofdstuk
heettheorie over de verkorting van een arbeidsdag
het tweede praktijk van den verkorten arbeidsdaghet
derde hoe moet men tot den verkorten arbeidsdag komen
In de theoretische beschouwingen, welke zich door ob
jectiviteit kenmerken, worden de uiteenloopende meenin
gen beoordeeld.
Na vastgesteld te hebben, dat door hem onder maximaal-
arbeidsdag wordt verstaan een bepaald gedeelte van het
etmaal als maximumtijd, waarvoor een arbeider zich ver
binden kan te werken, wordt achtereenvolgens behandeld
De vaststelling van een maxi malen arbeidsdag is, a. een
maatregel ter bescherming van den arbeider, b. bedoeld
ter beperking van de productie en een maatregel van
loonpolitiek, om op eenige wijze invloed op den stand van
de arbeidersmarkt uit te oefenen. In geval a kan die
bescherming ten eerste op uitsluitend hygiënische gronden
steunen.
Dan komen daar niet veel kwesties van „zuivere eco
nomie" bij te pasmen zou indien die arbeidsduurver
korting voor dat bedrijf fataal bleek te zijn, dat bedrijf
zonder aarzeling zijn fataliteit tegemoet laten gaan.
Ten tweede kan die bescherming meer beoogen. Zij kan
beoogeu den arbeider niet alleen te vrijwaren voor kwalen
en gebreken, die hem tengevolge van de ongezondheid van
zijn werk bedreigen, maar ten doel hebben hem physiek
en moreel in betere omstandigheden te brengen. Het is
dan niet voornamelijk het verkorten van den arbeidstijd
waarnaar men streeft, maar in de eerste plaats de uit
breiding van den rusttijd, van de dagelijksche vacantie.
"Tegen dezè laatste bescherming komt eeii heirleger
bezwaren van allerlei aard. Men meent, dat tegenover de
belangen der arbeiders, ook die van de industrie recht
heeft gehoord te worden (economische bezwaren). Verder
wordt betwijfeld, of de werkman zelf door die bescherming
wel gediend zoude zijn.
Waar nu eenerzijds in twijfel wordt getrokken, dat uit
breiding van den vrijen tijd tevens physiek en moreel
den arbeider zal vooruitbrengen en anderzijds juist die
beweerde vooruitgang van den arbeider ten slotte het
krachtigste en het fundamenteele argument is, waarmede
tot et nemen van den maatregel wordt aangedrongen,
hecht ik er zeer aan aldus de heer den Tex „hier
samen te brengen, al wat ik aan bewijzen heb kunnen
vinden voor die bewering. Tegelijkertijd zal ik dan
kunnen spieken over eenige economische argumenten der
tegenstanderswant tegenover al hunne bedenkingen,
meen ik alleen te kunnen stellen het feit, dat de arbeiders
door de verkorting van hun arbeidsduur betere menschen
zijn geworden en daardoor betere producenten." Andere
argumenten, als vermindering van werkeloosheid en loonstij
gingdoor dien maatregel, worden niet aanvaard. Wat de voor
spelde nadeelen der verkorting betreft, ze worden als
volgt opgesomd: 1. om in korteren tijd gelijke productie
te houden, zal de fabrikant meer werkvolk moeten nemen
en bij niet-verlaging der loonen (wat de voorstanders der
verkorting vooral niet willen) zullen de productiekosten
stijgen met het loonbedrag der bijkomende werklieden.
2°. Waar de productie uitsluitend of voornamelijk met ma
chines geschiedt, kan de beweerde stijging der producti
viteit van den arbeider, wanneer hij dagelijks korter werkt,
niet in aanmerking komen, dus renteverlies. 3°. Arbeids
duurvermindering zou fabrikanten noodzaken betere machi
nes aan te schaffen. Velen zullen daartoe niet in staat
zijn en hun bedrijf moeten staken. Doch voor allen winst
vermindering en zij, die voor de wereldmarkt werken,
zullen de concurrentie niet kunnen volhouden. Sluiting
dus van vele bedrijven met den nasleep van het buiten
verdienste komen van talrijke arbeiders. Volgens hen,
die de nadeelen voor de industrie te groot achten om
een werkduurvermindering te kunnen voorstaan, zou het
loon moeten dalen. En och, de arbeider heeft al zoo vaak
gekozen in het dilemma, minder loon of werkeloosheid,
dat zijn antwoord niet twijfelachtig meer is. Vooral als
hij bemerkt aan andere fabrikanten, dat het ernst is. En
waarom zouden andere fabrikanten, wanneer zij zien, dat
elders minder loon betaald wordt, ook niet een deel van
hun verliesdat een gevolg is van de verkorting van
den werkduurop de arbeiders verhalen Zijn zij het
niet, die al het voordeel hebben En zouden zij er dan
ook niet voor betalen
Om het bezwaar van minder loon voor den arbeider
te ontgaan, heeft men bedacht dat het noodig is tegelijk
net een vaststelling van den maximumarbeidsduur een
minimumloon te bepalen. Daardoor is echter de raoeie-
ijk maar een weinigje veranderd. De fabrieken, die niet
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
5
zullen mogen doorwerken met lager loon, zullen dan
moeten sluiten. Tegen dit nadeel wordt aangevoerd door
sommigen, dat dan toch de meerdere werklieden, die door
de uren-reductie in dienst zijn gekomen, metéén afnemers,
koopkrachtige consumenten zijn geworden.
De heer den Tex erkent, dat er wat waars is in die
redeneering, maar hij gelooft niet, dat de gedeeltelijke
compensatie die der zwaartillenden geheel onhoudbaar
maakt. Een andere geringe wijziging wordt er in het
betoog noodzakelijk, wanneer overwerk wordt verboden,
dat gewoonlijk hooger wordt beloond, dan binnen den ge-
bruikelijken tijd uitgevoerde arbeid doch ook hier ware
het nadeel van den werkgever niet zoo klein geworden,
dat velen zonder bezwaar die vaststelling van den werk
tijd konden tegemoet zien.
De grootste pessimisten voegen bij de genoemde bezwa
ren, nog de gevaren voor den werkmante veel vrije tijd
en als gevolg daarvan dissipatie, krachtverlies of ook wel
gelegenheid tot geestesontwikkeling, die, omdat ze niet
voldoende kan zijn, leidt tot ontevredenheid, minder geluk
op aarde.
„Men erkent echter algemeen, dat ei in vele bedrijven
een te lange arbeidsduur gebruikelijk is en als men
den arbeider bezig kon houdenzou men er wel voor
zijn, dat op eene of andere wijze aan dien arbeidsduur
een perk werd gesteld".
Tegenover de iets minder pessimistische beschouwers,
die, erkennend het goede, dat voor den arbeider op mo
reel en phijsiek gebied te wachten is van een maatregel,
die den arbeidsduur beperkt, toch die bezwaren aangaande
de wenschelijkheid daarvan opperen en doen gelden,
tegenover die is mijne stelling deze:
In een groot aantal bedrijven zal een geleidelijke ver
korting van den dagelijkschen arbeidsduur, die aan den
arbeider meer en meer verzekert den tijd om zich te ont
spannen en zich lichamelijk en geestelijk te ontwikkelen
tot op een van te voren niet aan te geven grens tenge
volge hebben, dat hij in die mate een beter werker wordt
dat zijne praestatie in den korteren zelden minder zal
zijn dan zijne praestatie in den langoren tijd. Is zij min
der dan toch nooit in dezelfde verhouding als de arbeidstijd.
Bij de nadere uitwerking dezer stelling valt nog op
te merken
dat zelfs hoogere productiviteit van den arbeider is ge
constateerd geworden in die bedrijven, waar de arbeider
oogenschijnlijk geheel afhangt van de te bewerken stoffen, b.v.
bij de productie, waar chemische processen bij te pas komen
dat geleidelijke verkorting is aan te bevelen, al is ver
korting van eenige uren op den gebruikelijken dagtaak
ook gewenscht, omdat de betere levensomstandigheden bij
den werkman eerst moeten „aanslaan";
dat voornamelijk in bedrijven, waar de omstandigheden
nadeelig zijn, de vermindering van ziekte onder de arbei
ders, na verkorting van den werktijd zeer duidelijk te be
speuren zal zijn, en ook het minder voorkomen van rampen
en ongelukken
dat ook nog als voordeel der verkorting voor den
werkgever aangemerkt kan woiden de besparingen, die
voor hem voortkomen uit het afschaffen van een of meer
avonduren. Hij behoeft dan niet voor verlichting te zor
gen (vooral 's winters met de korte dagen van belang) niet
voor verwarming des winters en zijne machines, die korter
werken, verteren minder brandstof en olie.
De schrijver heeft in zijne theoretische beschouwingen
de bedrijven, waarbij een verkorting van den arbeidsduur
ter sprake kan gebracht worden in twee groepen verdeeld.
De eene groep, waarbij die verkorting waarschijnlijk geen
bezwaar zal opleveren voor de industrie wegens de ver
hoogde productiviteit van den arbeider, en eene andere,
waarbij die productiviteit niet zal stijgen door de eigen
aardigheid van diens bezigheid.
Die verdeeling is niet gemaakt, omdat voor de eene of
voor de andere groep de verkorting van den arbeidsduur
minder wenschelijk is.
Dan volgt eene opsomming en bespreking van de be
drijven der laatste groep, welke wij gevoegelijk kunnen
laten rusten, omdat wij dan zeker de grenzen van de aan
ons gedane opdracht wel wat veel zouden overschrijden.
Zoo ook zullen wij slechts ter loops mededeelen, dat het
laatste deel van het eerste hoofstuk den arbeidsdag als
uitvloeisel van een regeling van de industrie behandelt.
Alleen wijzen wij er op, hoe aldaar aan het einde een
sterk bewijs wordt aangehaald voor de heilzame werking
van een verkorting van den arbeidstijd.
Door de praktijk is n.l. ook de onjuistheid bewezen,
dat bij maximum-inspanning van den arbeider (stukwerk)
het onmogelijk zou zijn in korteren tijd weer evenveel
of meer te verdienen.
De theoretische beschouwingen leiden den schrijver tot
eene conclusiewelke wij hier laten volgen.
„Een verkorting van den arbeidsduur van den
arbeider (in engeren zin), om een groot aantal rede
nen zeer gewenscht, is uit een economisch oogpunt
beschouwd zeer wel mogelijk voor een groot aantal
takken van bedrijf en industrie.
Het voor de industrie gevreesde nadeel, dat uit
een verkorting van den arbeidsduur in dezelfde mate
vermindering van productie zou voortvloeien, zal
slechts bij een minderheid der bedrijven voorkomen.
Bij de andere bedrijven zal een grootere producti
viteit van een arbeider die arbeidsduurverkorting ge
heel of voor het grootste deel goed maken.
Die grootere productiviteit hangt ten deele af van
veranderingen en verbeteringen in de fabriek, die
moeten aanvullen, waarin de meer-praestatie van den
arbeider te kort schiet.
Fabrieken enz., die door gebrek aan kapitaal deze ver
anderingen niet kunnen aanbrengen, de zwakkere onder
nemers, zullen misschien moeten sluiten. De machtigere
ondernemingen zullen ook daardoor sterker worden.
Vermindering van werkeloosheid is niet te ver
wachten van den maatregel; eerder het omgekeerde.
Indien n.l. veel zwakke ondernemers moeten uitschei
den en de krachtvermeerdering der grooten voorna
melijk bestaat in de verbeterde machinerieën.
Verhooging van loon is van den maatregel niet te
verwachten, maar ook niet het omgekeerde.
Dat de mededinging met het buitenland zou worden
bemoeielijkt kan niet samengaan met het bovenstaande,
waaruit blijkt, dat de productiekosten niet stijgen.
Men ziet ook, dat de landen, waar korte uren in zwang
zijn, krachtig concurreeren kunnen tegen de landen
met lange uren. Zelfs Kantons van Zwitserland en
Staten van Amerika bleven in die omstandigheden
de eersten onder de andere Kantons en de andere
Staten van dezelfde Republiek.
De praktijk van den verkorten arbeidsdag wordt nu
(tweede hoofdstuk) achtereenvolgens onderzocht voor
Zwitserland, Engeland, Duitschland, Frankrijk, Oostenrijk,
Australië, Amerika, Nederland. Dat het laatstgenoemde
rijk, vooral in vergelijking met het eerstgenoemde, schrale
uitkomsten aanbiedt, ligt voor de hand.
Het valt zeer moeilijk uit de groote reeks dezer mede-
deelingen een uittreksel te geven. Doch het is ook bijna
niet noodig.
Waar de schrijver dit tweede onderdeel aldus aanvangt
„In het vorige Hoofdstuk trachtte ik in groote trekken
weer te geven, wat het vraagstuk was, dat mij bezig
houdtik besprak daarna eenige economische contro
versen die er over bestaan en poogde daarna te zeggen,
wat mijne meening in dit opzicht is. Ik heb mijne mee
ning daar geargumenteerd met arguipenten ontleend aan
de economische geschiedenis van een aantal landen, waar
de arbeidsduur verkort was.
„In dit Hoofdstuk wil ik nu die geschiedenis van die
landen voorzoover noodig ophalen eene opsomming
van de feiten geven die mij over mijn overtuiging in
het vorig Hoofdstuk uitgesproken moeten verantwoorden.
„In hoofdzaken zijn de uitkomsten in al de behandelde
landen dezelfde.