38
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
schaps-, dijks- en polderbesturen, beschermende bepalingen
voor den arbeider in hunne bestekken voor aanbestedingen
opnemen, omdat de groote drang naar arbeidsregeling een
achtergrond heeft van innig moreele beteekeuis, en de van
invloedrijke en gezaghebbende lichamen uitgaande zede
lijke steun, grooten invloed uitoefent op de publieke mee-
niug en op particulieren,
en dat van die beschermende bepalingen de vaststelling
van een minimum-loon in verband met een maximalen
arbeidsdag, afgescheiden van andere nuttige voorschriften,
wel de allerbelangrijkste en de allernoodzakelijkste geacht
moet worden.
De commissie erkent intusschen, dat het vaak zeer moeie-
lijk is wijziging te brengen in heerschende gewoonten en
vooal wanneer daardoor gebruiken worden aangetast, wel
ke de nijverheid, het dagelijksch bedrijf direct raken, waar
door de zoo noodzakelijke vrijheid van beweging wordt
bedreigd of belemmerd tot nadeel der bedrijven, gelijk het
dan heet.
Het is dan ook volkomen in overeenstemming met den
gewonen ontwikkelingsgang, dat de Leeuwarder gemeen
teraad in 1889 het denkbeeld van minimumloon-bepalingen
als ongewenscht, zonder veel omslag ter zijde stelde, en
dat allengs, naarmate het vraagstuk meer algemeen bekend
werdde begrippen zich dienaangaande wijzigden ten
voordeeie er van, met het gevolg, dat in 1895 werd be
sloten tot eene proefneming met minimum-loon-opname
in gemeentebestekken, en welke in het voorjaar van 1900
werd uitgebreid door daaraan toe te voegen bepalingen
omtrent maximum-werktijd.
Toch wenscht de commissie er met alle bescheidenheid
op te wijzen, dat volgens hare meening de stappen in de
goede richting af te leggen niet voortdurend dezelfde ge
lijkmatigheid mogen behouden maar dat daarbij een
eenigszins versneld tempo behoort te worden opgemerkt.
Het is om deze reden, dat zij hoopt en ook vertrouwt,
dat thans de Leeuwarder gemeenteraad een meer beslist
standpunt ten opzichte der onderwerpelijke kwestie zal
innemen. Proeven in eigen gemeente genomen sinds
1895, en de resultaten in andere gemeenten verkregen,
gelijk die bekend zijn geworden uit het rapport van het
centraal bureau voor sociale adviezen, benevens hetgeen
uit het door uwe commissie bewerkt overzicht omtrent
de ontwikkeling der kwestie bleek, geven daartoe alle
aanleiding.
Het zij hier nog eens herinnerd, dat in den strijd van
vóór- en tegenstanders van loon- en werkduurbepalingen,
waar de eersten door flink voorgaan van de openbare
lichamen pok de particulieren op den goeden weg wilden
leiden, de laatsten zich veelal wenschten te bepalen tot
het opvoeden van de particulieren tot personen, die dan
op den duur het zelf wel zouden toepassen.
De commissie oordeelt, dat zonder het vertrouwen in 1
het particulier initiatief geheel op te geven, een wettelijke
regeling, een algemeene regeling, 't zij voor ecnig bedrijf,
't zij voor een gansche groep van bedrijven, zal maken,
dat voor allen de arbeidsverkorting en de loonregeling
gelijkmatig is, zij zal de gelijkheid tusschen de onderne
mingen niet verbreken. Vele ondernemers beroepen zich
nu op de moeilijkheden, die er voor hen zijn in de invoe
ring van bepalingen, met het oog op de concurrentie.
Het laatste gevaar wordt zeker te groot geacht, maar
hoe het zij, wanneer wet of verordening dwingen, dat allen
op gelijke wijze een overgangstijdperk doormaken, dan
zullen één voor één geen klachten over achterstalling
gehoord worden.
Wat de dwang eener wet of verordening aangaat zij
nog eens op Zwitserland gewezen. De heer den Tex
zegt daarover„Men heeft daaronder veel goeds met de
wetgeving bereikt, dat het publiek is gaan denken en
opletten. In het begin schreeuwden de fabrikanten wat
maar nu willen ze de wet overtreffen. Hoe meer menschen
men moet overtuigen, zooveel minder men dat met over
reding en zooveel meer men dat met dwang doen moet.
Een overredende wet, als die van sommige Amerikaansche
i Staten, had heelemaal geen uitwerking, de dwingende wet
i van Zwitserland maakte den fabrikant tot een overtuigend
i aanhanger van haar leer."
Zelfs al mocht het zijn, dat verordeningen van dit soort
aan de gemeente eenig finantieël offer zou kosten, waar
dat offer het welzijn der werklieden betreft en waardoor
ook indirect zooveel goeds bevorderd kan worden, daar
1 is het volkomen gerechtvaardigd.
Uwe commissie wijst hier onder anderen op de zoo vaak
voorkomende geschillen tusschen patroon en werkman en
waarbij de werktijd en het loon in de meeste gevallen
de onderwerpen zijn van den strijd, een strijd, die meer
malen tot werkstaking voert en ergernis en verbittering
zoowel tusschen de strijdende partijen, als tusschen de
partijen onderling tot nasleep heeft.
Vooral bij slechte organisatie der werklieden, zal dat
gevolg in de scherpste vormen voorkomen, omdat een
flinke vereeniging beter in staat is, op voet van gelijk
waardigheid met patroonsvereenigingen te onderhandelen.
Wij kunnen niet nalaten in dit verband nog eens den
heep den Tex te laten spreken. In hoofdstuk III van zijn
boek, verkorting van den arbeidsdag, dat de vraag be
handeld Hoe moet men tot den verkorten arbeidsdag
komen schrijft hij„Ten slotte geldt bij mij ten gunste
van eene wettelijke regeling van den arbeidstijd dit argu
ment zeer veeler zal een groote besparing zijn. Een
finantieële besparing door het voorkomen van die onaf
zienbare reeks van werkstakingen, die zullen moeten
gehouden worden, voordat de werklieden eenigszins een
voordeel zullen hebben behaald. Het aantal der werk
stakingen in Engeland, Amerika overal waar de arbei
ders iets door eigen actie verkregen hebben is verbazend
groot. De sommen die deze werkstakingen hebben gekost,
zijn niet te berekenen. Telkens en telkens moesten de
arbeiders weer strijden voor éénzelfde voordeel öf om het
voor de eerste maal te krijgen of om het te behouden,
wanneer de werkgever meende, dat hij het kon afschaffen.
Groote financieële besparingen zou een regeling door de
wet met zich brengen. Maar vooral zou zij geven een
besparing van ergernis een voordeel nog hooger te
schatten dan de geldelijke voordeelen, een groote ver
mindering van wrijving tnsschen ondernemers en werklieden.
Hoe verbittert de strijd in een werkstaking beide partijen
en hoe vaak is het gebeurd, dat alleen die verbittering
een vergelijk verhinderde.
„En sinds men het eens is, dat er ondernemers moeten
worden opgevoed is dan niet elk opvoedingsmiddel
beter dan de werkstaking De werkgever wil nu eenmaal
niet gaarne leeren van zijn werklieden en zeker niet
onder die omstandigheden.
„Ik wilde wel, dat men zich eens zoo degelijk met de
praktijk ging bezighouden, alsof er genoeg over de ver
korting van den arbeidsdag geschreven ware" zegt de heer
den Tex in zijn slotwoord.
Uwe commissie haalt deze woorden aan om daaraan
de opmerking te verbinden, dat zij zeer ongaarne haar
uitvoerig geschrift als een bewijs aangemerkt zou willen
zien, alsof in Leeuwarden geen praktijk van minimum
loon en maximum-werktijdbepaiingen bestaat.
Zij erkent het werd reeds aangehaald dat het
bestuur der gemeente sedert 1895 het terrein der praktijk
geleidelijk is ingetreden. Zij neemt ook aan, dat daarbij
naar beste weten is gehandeld.
Maar zij meent, dat nu de tijd is gekomen om meerdere
en wat krachtiger stappen te doen.
In 1895 werd reeds door een raadslid gezegd, dat op
den duur eene verordening niet zou kunnen uit blijven.
Uwe commissie meent, dat thans daartoe moet worden
overgegaan.
Het groote belang der zaak eischt, dat worde afgelegd
alle schuchterheid, voortspruitende vaak uit het te groote
waarde hechten aan excepties.
Men moet het vraagstuk als geheel trachten te door
gronden.
Men moet leeren inzien, dat geleidelijke inkrimping van
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
39
eeD te langen dagelijkschen werktijd de voorwaarde is om
andere hervormingen mogelijk te maken. De Engelsche
fabriekinspecteur R. J. Saunders heeft het als zijn vaste
overtuiging uitgesproken: „Verdere stappen tot hervorming
der maatschappij kunnen nooit ergens met hoop op goed
gevolg gedaan worden, als niet eerst de arbeidsdag beperkt
wordt en strikt binnen zijn voorgeschreven grenzen ge
dwongen."
Welnu laat Leeuwardens gemeenteraad daartoe het zijne
bijdragen
Uwe commissie weet het, zijn invloed zal misschien op
de geheele maatschappelijke organisatie slechts van betrek
kelijk kleinen invloed zijn, maar zij is ook vast overtuigd,
dat een goed geheel slechts dan verkregen kan worden,
als de deelen zich krachtig toonen, en zelfstandig de
praktijk aandurven, die tot betere levensverhoudingen voert.
Moge dit inzicht ook door het werk van Uwe Commissie
bij zeer velen zijn bevorderd of versterkt
VOORSTEL en ONTWERP-VERORDENING hou
dende bepalingen omtrent minimum-loon
en maximum-arbeidsduur in bestekken
van gemeentewerken.
Hoewel de voorsteller van de motie inzake de wensche-
lijkheid om een onderzoek in te stellen naar de werking
van minimum-loon en maximum-werktijdbepalingen daar
aan niet had verbonden het ontwerpen van een concept
verordening, meent uwe commissie toch, ook lettende op
den wensch van een der leden en de wenk van den voor
zitter, dat eene ontwerp-verordening, passende bij het be
handelde onderwerp daaraan toegevoegd behoorde te wor
den, te meer, waar uwe commissie ook zelve van oordeel
is, dat thans door den Raad een dusdanige verordening
behoort te worden vastgesteld,
Thans omdat de gegrondheid van de eigenlijke beweeg
redenen, die leiden tot het maken van dergelijke bepalin
gen, meer algemeen erkend wordt
door den Raad omdat de maatregel invloed kan hebben
op de geheele plaatselijke regeling van den arbeidsduur
en op den algemeenen plaatselijken loonstandarrd waar
van de verantwoordelijkheid behoort bij den Raad.
De commissie heeft derhalve de eer voor te stellen, dat
de Raad besluite: eene verordening enz. vast te stellen,
waartoe zij hot hier volgende ontwerp ter behandeling
aanbiedt.
ONTWERP-BEPALINGEN omtrent minimum-loon
en maximum-arbeidsduur in bestekken
van gemeentewerken, vastgesteld door
den gemeenteraad van Leeuwarden in
zijne openbare vergadering van
Burgemeester en wethouders worden gemachtigd de
volgende bepalingen in de bestekken en voorwaarden
van aanbesteding der werken, welke daarvoor naar hun
oordeel in aanmerking komen, op te nemen.
Art. 1.
Den aannemer wordt de verplichting opgelegd aan zijne
werklieden, die bij de uitvoering van de in dit bestek
beschreven werken werkzaam zijn, geen lager loon te be
talen, dan
a. aan een straatmaker, metselaar of stucadoor 19 ets.
per uur
b. timmerman of steenhouwer 18 ets per uur
c. smid of loodgieter 1 7 ets. per uur
d. verver, behanger, witter of grondwerker
16 ets. per uur.
e. Opperman of sjouwer 14 ets. per uur.
Art. 2.
Voor werklieden beneden den leeftijd van 21 jaar en
voor hen, die wegens invaliditeit of hoogeu leeftijd niet
als volle werkkrachten kunnen worden beschouwd, kan
op schriftelijke aanvrage van den aannemer, door de directie
afwijking van het minimum-loon worden toegestaan.
Echter mogen niet meer dan 20 pCt. der werklieden
ingevolge het bepaalde bij de vorige alinea beneden de in
art. 1 gestelde loonminima bezoldigd worden.
Werklieden beneden 14 jaren worden op het werk niet
toegelaten.
Art. 3.
De uitbetaling van het loon zal aan de werklieden
persoonlijk, in gepast geld, moeten geschieden, vóór of op
Vrijdag van iedere week, hetzij op het werk zelf, hetzij
op de werkplaats, waar zij in den regel werkzaam zijn.
Voor zooveel de werklieden in stukwerk arbeiden, geldt
het bovenstaande alleen voor het loon, dat, in verband
met den werktijd, het op hun aanstelling vermelde loon
en de hier gestelde regelen, zou verdiend zijn.
De opzichter der gemeente moet bij de uitbetaling wor
den toegelaten.
Indien de werkman niet in staat is zijn loon op een
der genoemde plaatsen in ontvangst te nemen, kan dooi
de directie een afwijking van den gestelden regel worden
toegestaan.
Betaling van hetgeen bij stukwerk meer is verdiend,
dan het loon, bedoeld in de 2de alinea van dit artikel,
mag niet geschieden op plaatsen, waar sterke drank in het
klein verkocht wordt. De aannemer is aansprakelijk voor
elke overtreding van dit verbod, ook al wordt zij door
derden gepleegd.
Art. 4.
Onder „het werk" als plaatsaanduiding worden tevens
begrepen al die werkplaatsen welke, speciaal ten dienste
van het werk zijn op- of ingericht.
Art. 5.
Den aannemer wordt de verplichting opgelegd zijn werk
lieden, werkzaam voor het in dit bestek bedoelde werk,
niet langer te doen arbeiden dan 12 uur per etmaal.
Dit maximum kan echter voor enkele werklieden, die
in verband met de eischen van het werk vóór of na den
werktijd aanwezig moeten zijn, met goedkeuring der directie
tot uiterlijk 13 uren per etmaal worden verhoogd.
Art. 6.
Overschrijding van den maximalen werktijd, zoowel als
doen werken op Zondag, is alleen geoorloofd met toestem
ming van burgemeester en wethouders.
In spoedeischende gevallen kan die toestemming door
de directie worden verleend. Deze geeft dan van elke
door haar verleende toestemming onmiddellijk kennis aan
burgemeester en wethouders, met opgave der redenen, die
het geven dier toestemming noodzakelijk maakten.
Art. 7.
Wordt langer gewerkt dan de maximale werktijd, zoo
wordt voor het overwerk aan den werkman betaald
Voor het le en 2e uur 10 pCt.
3e 4e 30
verdere uren 50 pCt. boven het uurloon.
Art. 8.
Wordt op Zon- of algemeen erkende feestdagen gewerkt,
dan wordt het uurloon van den werkman met ten minste
100 pCt. verhoogd.
Akt. 9.
De rust- en schafttijden worden in verband met plaat
selijke gesteldheid, seisoen en aard van het werk, dooi
den aannemer in overleg met de directie geregeld.