Ill I
Bijlage No. 31.
111! I
I
HIl ill
I
Bijlage tot liet verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
1
RAPPORT van de behandeling van de
abattoirkwestie in de Afdeelingen
van den Gemeenteraad.
Bjj de behandeling waren tegenwoordig:
in de le sectie 7 leden; tot rapporteur werd gekozen
de heer Baart de la Faille
in de 2e sectie, welke twee vergaderingen hield, respec
tievelijk 4 en 6 ledenrapporteur de heer Middelkoop
in de 3e sectie 5 leden, rapporteur de heer Wolff.
De wenschelijkheicl van de oprichting van een abattoir
hier ter stede werd in alle drie sectiën bijna algemeen
erkend. Alleen in de le sectie verklaarde een lid in be
ginsel daartegen te zijn; door een ander lid van die sectie
werd gevraagd, of een abattoir ook min of meer een mo
deartikel was.
Daarentegen werd in de le sectio uitgesproken, dat de
hygiënische belangen een abattoir eischen; in de 2e sectie
werd vooral het economisch belang verdedigdin de 3e
sectie werd door een der leden een warm pleidooi ge
houden ten gunste van een abattoir en werd er op ge
wezen, dat eene goede vleeschkeuring door deskundigen
alleen aan een abattoir kan geschieden.
Intusschen werden in alle sectiën door verschillende
leden bezwaren geopperd, die weer door anderen werden
weerlegd.
Die bezwaren betroffen in de eerste plaats cle slagers.
In de le sectie werd door een lid op het nadeel ge
wezen, dat de slagers zouden lijden door het gedwongen
opgeven van hunne slachtplaatsen hier ter stede, zoodat
hun wel eene schadeloosstelling mocht worden verleend.
Ook in de 2e sectie werd dit denkbeeld uitgesproken.
Daarop werd geantwoord, dat, zooals in meerdere geval
len, het bijzonder belang soms voor het algemeene moest
wijken; dat de slachtplaatsen, die als zoodanig vervielen,
tot andere doeleinden konden worden gebezigd; dat ze
door betere inrichtingen aan het abattoir werden ver
vangen dat door geen enkele gemeente, die een abattoir
had opgericht, schadeloosstelling aan slagers was verleend.
In de le en 2e sectie werd nog de vrees uitgesproken,
dat slagers buiten de gemeente, b.v. in de Schrans, zou
den gaan slachten en daardoor afbreuk doen aan het i
abattoir.
Dit bezwaar werd door anderen denkbeeldig genoemd:
de ingezetenen zouden het door hun eigen leveranciers
aan het abattoir geslachte vleesch verkiezen en het in
gevoerde vleesch zou toch aan het abattoir moeten wor
den gebracht ter keuring.
Twijfel werd geopperd in de le en 2e sectie aan de
goede gezindheid der slagers ten opzichte van het abat
toir, die door sommigen wordt beweerd. Deze twijfel
werd van andere zijde tegemoet gekomen door de her
innering aan „onbekend maakt onbemind" en de gun
stige ervaring elders opgedaan, die ook hier, waar noodig,
verbetering zal aanbrengen.
Verhooging van vleeschprijzen.
Door leden van de le en 2e sectie werd op de waar
schijnlijkheid daarvan gewezen, de exploitatiekosten van
het abattoir zullen toch op de vleeschverbruikers worden
verhaald. Ten antwoord wordt gegeven, dat, zooals ook
in de memorie van toelichting van burgemeester en wet
houders uitvoerig wordt betoogd, de ervaring op andere
plaatsen het tegendeel leert dat de vleeschprijzen zich
richten naar de prijzen van het vee; dat de concurrentie
een tegenwicht levert. En al ware het, zegt een lid
der 2e sectie, dat b.v. in 't begin het vleesch eens
iets duurder werd betaald, dan ware dat offer, aan een
gezondheidsbelang gebrachtniet te kostbaar. Ook de
Joodsche ingezetenen betalen voor hun vleesch, dat onder
Joezicht geslacht en gekeurd wordt, iets meer.
Vermindering van de kwaliteit van vleesch
werd door een lid in de 3e sectie gevreesd wegens
vermeerdering van concurrentie; daartegen werd aange
voerd, dat juist wederzijdsehe controle dat bezwaar zal
opheffen.
Keuring.
Omtrent de noodzakelijkheid, en het doeltreffende daar
van wordt in de verschillende sectiën twijfel uitgesproken.
In de le sectie vraagt een lid waartoe die keuring
van het vleesch, zooals het hier wordt geslacht Dat
vleesch is van uitmuntende kwaliteit, liet heeft zoo'n
goeden naam, dat het door ingezetenen van allerlei plaat
sen hier te lande wordt betrokken. Een lid der 2e sectie
twijfelt, of de gevallen van vergiftiging en ziekte, door
ziek of bedorven vleesch veroorzaakt, wel zoo talrijk of
zoo ernstig zijn, dat de keuring een vereischte is. Beide
leden worden beantwoord met de opmerking, dat, moge
er inderdaad uitstekend vleesch hier ter stede worden
I geslacht en geleverd, er zonder twijfel ook ziek eu be
dorven vleesch in consumptie wordt gebracht en dat
ziektegevallen tengevolge van vleeschgebruik geenszins
zeldzaam zijn. En blijkt hieruit de noodzakelijkheid
van keuring van het hier ter stede geslachte vleesch, nog
van veel grooter belang en noodzakelijkheid is de toe
passing daarvan op het ingevoerde vleesch.
Maar, zegt het lid van de le sectie, tegen den clan-
destienen invoer van slecht vleesch helpen geen wetten
of verordeningen; dat ontsnapt aan de keuring overal
wordt vleesch, dat elders is afgekeurd, ingevoerd. Ten
bewijze daarvan haalt hij een bericht uit de Kölnische
Zeitung aan, dat vleesch, dat aan het abattoir te Gronin
gen is afgekeurd, te Keulen wordt ingevoerd.
Ook in de 2e sectie wordt dat bezwaar uitgesproken.
Daartegen wordt in de le sectie aangevoerd, dat juist
de bekende invoer van slecht vleesch pleit voor strenge
bepalingen, zooals die in de Groninger verordening zijn
neergelegd, en dat aan het abattoir vleesch, dat voor
comsumptie ongeschikt is, onverbiddelijk wordt vernietigd.
In de 2e sectie wordt het bezwaar van clandestienen
invoer, als werkelijk niet geheel te ontgaan, toegestemd,
maar dat is de onvolmaaktheid in de toepassing van alle
wetten en verordeningen.
Hinder.
Door een lid der 2e sectie wordt met nadruk be
toogd, dat aan een abattoir hinder zou verbonden zijn
door 't geschreeuw van onwillige dieren- en door stank
die vooral zou verbonden zijn aan de inrichtingen voor
varkens en aan den waarschijnlijk aan te brengen septic
tank.
Dit bezwaar wordt beantwoord met de opmerking, dat
aan een welingericht abattoir die beide mogelijke oor
zaken van hinder moeten tegemoet gekomen worden en
dat die b.v. aan het Groninger abattoir dan ook niet
worden waargenomen.
In de tweede plaats word in alle sectiën het terrein
en de aankoop daarvan besproken, volgens de punten sub
2o
houders.
Vooral in de le en in de 3e sectie verhieven ver
schillende leden luide hunne stem tegen de hooge aan
koopsom van genoemd terrein, kadastraal bekend sectie
D no. 1014, waarvan de rente de exploitatierekening
van het abattoir enorm zou bezwaren. De som van
ƒ40,000.vertegenwoordigt den prijs van bouwterrein,
terwijl dat terrein voor bouwterrein ongeschikt zou zijn,
als gedeeltelijk door gemeentegrond ingesloten, door eene
scheidingssloot begrensd, die voor de helft aan de ge
meente behoort en eindelijk met het servituut van een
rij- of voetpad bezwaard. Daartegen werd door een der
wethouders- opgemerkt, dat die bezwaren niet geheel ge
grond moesten worden geacht en dat inderdaad uitgifte
als bouwterrein mogelijk zou zijn, althans van de zijde
van het gemeentebestuur niet mocht worden bemoeilijkt.
Intusschen had het bezwaar van den hoogen verkoops -
en 3o van het voorstel van burgemeester en wet-