NOTA,
gevoegd bij het vorenstaand ra pjoort
der meerderheid.
6
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
gegrepen is het door burgemeester en wethouders aan
gegeven verhoudingscijfer, waarnaar de exploitatiekosten
van het abattoir te Leeuwarden op 17,000.zijn be
rekend, zeker niet.
Niet van gewicht ontbloot schijnt intusschen de op
merking, door een ander lid van dezelfde sectie gemaakt,
dat de raming van ƒ17,000.voor exploitatiekosten toch
waarschijnlijk te laag is. Hij wees er op, hoe b.v. op
de exploitatierekening van het abattoir te Groningen in
1902 aan traetementen en loonen alleen ƒ14.000.is
uitgegeven (zelfs ƒ15,550.zog-gen rapporteurs); dat op
geen pensioenfonds, op geen afschrijving wordt gerekend,
dat bij voortgezette exploitatie telkens uitbreiding of ver
betering van de inrichting, ook wel nieuwe functiona
rissen, noodig zijn. Ook in de andere sectiën is men tegen
het cijfer van ƒ17,000.voor jaarlijksche exploitatie
kosten buiten rente en aflossing, als zijnde veel te laag
geraamd, opgekomen.
Rapporteurs antwoorden hierop, dat, al moge liet waar
zijn, (lat het getal beambten en hunne bezoldiging niet
in vaste verhouding staat tot de grootte van het abat
toir, zoodat de kleinere abattoirs te dien opzichte in eene
minder gunstige conditie verkeeren, het toch van zelf
spreekt, dat het cijfer, daarvoor uit te trekken, aan klei
nere abattoirs lager moet zijn. Voor Maastricht bedraagt
dat cijfer pl.m. 9000 op eene exploitatierekening van
17,000.—.
En wat betreft de opmerking van gedurige verhooging
van het exploitatiecijfer wegens uitbreiding van inrich
tingen en personeel, merken rapporteurs op, dat die dan
ook zal samengaan met eene gelijktijdige vermeerdering
van inkomsten. Maar men mag in elk geval aannemen,
dat een gemeentebestuur bij de oprichting van een abat
toir zal te rade gaan met de ervaring, aan andere abat
toirs opgedaan, en zich daarnaar zal weten in te richten.
Wat nu de inkomstenberekening betreft, welke door
burgemeester en wethouders op pag. 16, kolom 1 van de
memorie van toelichting is ten beste gegeven, alsmede
de raming wegens slachting voor export, beide geba
seerd op de ervaringen van de laatste jaren hier ter
stede, daartegen is in de sectiën geen bezwaar te berde
gebracht. Ook rapporteurs meenen zich daarvan te mo
gen onthouden, hoewel over de posten, waaruit ze zijn
samengesteld, b.v. over de te heffen slachtloonen, ver
schil van opinie kan bestaan. Zij wenschen evenwel de
opmerking niet achterwege te laten, dat de som, die voor
aflossing overblijft, nog niet 1 pCt. bedraagt van het op
richtingskapitaal.
Intusschen zal van eene juiste berekening van inkom
sten en uitgaven, waaruit blijkt, dat het abattoir zich zelf
kan bedruipen, eene voorwaarde door burgemeester en
wethouders zelve gesteld, veel afhangen Burgemeester
en wethouders schijnen op dat punt gerust te zijn op
grond van de ervaring, aan andere abattoirs opgedaan.
Die gerustheid, welke de voorwaarde is, waarvan de
meeste leden in de sectiën verklaard hebben hunne stem
afhankelijk te willen stellen, is gebleken bij vele dier
leden nog niet te bestaan.
En die twijfel is door een der rapporteurs met nadruk
betoogd bij nauwkeurige beschouwing van de exploita
tierekeningen van verschillende slachthuizen hier te lande.
Hij stelt als eisch voor eene goede administratie, dat
niet alleen eene rente van 3) pCt. en eene aflossing van
2) pCt. van het oprichtingskapitaal in rekening worde
gebracht, maar dat bovendien 2 pOt. 'op gebouwen en
machines worde afgeschreven. Of meent men de gebou
wen er buiten te kunnen laten, dan eischt hij voor de
machines eene afschrijving van 8 pCt., wat ongeveer op
hetzelfde neerkomt.
Aan dien eisch beantwoordt gecne der exploitatiere
keningen van de bij de stukken overgelegde verslagen
van abattoirs. Op die van Maastricht alleen komt eene
belangrijke som van 7,290.89) voor afschrijving voor,
maar daarop ontbreekt de aflossing. En zoo beweert hij,
dat wanneer die posten op alle rekeningen op voldoende
wijze waren aangebracht, deze alle een aanzienlijk ver
lies zouden aanwijzen, waarvan de gemeentekas de dupe
zoude zijn. Om die bewering te staven, legt hij een
staat van berekeningen over, die hiernevens gaat.
De meerderheid van rapporteurs verklaart met den
bovengenoeinden eisch niet te kunnen instemmen.
Gaat men de exploitatierekeningen van Roermond, van
Nijmegen, van Utrecht, van Groningen na, dan blijkt, dat op
die alle de vereischte som voor rente in rekening is
gebracht, dat die voor aflossing varieert, althans niet aan
den eisch van 2) pCt. voldoet, Groningen nadert dien
eisch met 2 pCt. en dat eveneens op die alle eene belang
rijke som voor onderhoud van gebouwen en machines
voorkomt. Maar eene som voor afschrijving komt op
geene dier rekeningen voor.
Is nil die afschrijving bij behoorlijke aflossing en on
derhoud wel noodig? Een abattoir is toch geen onder
neming, die winst moet afwerpen, zooals bij een particu
liere industriëele onderneming 't geval moet zijn. noch
ook eene inrichting, die na een zeker aantal jaren on
verminderd in waarde in 't vrije bezit van de gemeente
behoort te komen. Maastricht schrijft af, maar lost niet
af; de overigen doen het omgekeerde, maar met een van
beide dient men te kunnen volstaan.
En men vergete niet, dat bij aflossing, over hoeveel
jaren dan ook verdeeld, voortdurend rentebesparing plaats
heeft, die de exploitatierekening, in welken vorm dan
ook, als onderhoud of afschrijving of als pensioenfonds
kan ten goede komen.
De meerderheid van rapporteurs deelt dan ook de ver
wachting, door burgemeester en wethouders uitgesproken,
dat, met het voorbeeld van bijna alle steden in het bui
tenland en ook van die hier te lande voor oogen, bij
eene verstandige en zuinige administratie, men ook aan
een te Leeuwarden op te richten abattoir eene goede toe
komst mag voorspellen.
Op grond van bovenstaande overwegingen hebben rap
porteurs de eer den Raad voor te stellen te besluiten
lo. tot het oprichten van een gemeentelijk abattoir;
2o. daarvoor aan te wijzen een gedeelte van het ter
rein, gelegen ten westen van het gemeentelijk terrein
achter den verschwatervijver aan den Westersingel, groot
3 H.A. 23 A. 10 cA., kadastraal bekend sectie D no. 259
3o. burgemeester en wethouders te machtigen de
aangevangen onderhandelingen met den eigenaar voort
te zetten tot aankoop van dat terrein
4o. burgemeester en wethouders uit te noodigen
plannen en teekeningen van het op te richten abattoir
ter goedkeuring aan den Raad over te leggen met eene
begrooting van kosten
5o. burgemeester en wethouders een crcdiet te ver-
leenen van ten hoogste ƒ3,000.voor de kosten, uit
sub 4o. voortvloeiende
Go. burgemeester en wethouders uit te noodigen, sol
licitanten op te roepen naar de betrekking van directeur
van het abattoir.
J. BAART DE LA FAILLE,
Rapporteur van de le sectie en
algemeen Rapporteur.
I. WOLFF,
Rapporteur van de 3e sectie.
Leeuwarden, 28 October 1903.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1903.
7
In het hiervóór medegedeelde rapport der meerderheid,
komen, waar het gevoelen der rapporteurs wordt geuit,
onderscheidene beweringen voor, waarmede ondergetee-
kende zich niet kan vereenigen.
Gewoonlijk wordt in zulke gevallen van eene afwijken
de meening in het rapport zelve melding gemaakt. Dit
had ook hier kunnen geschiedenwerd dit gevorderd,
dan zou het gevolg daarvan zijn, dat eene gelieelo om
werking zou moeten plaats hebben. Aangezien het een
voudiger is, dat die zaken, welke naar de mooning van
ondergeteekende het meeste gewicht in de schaal leggen,
afzonderlijk worden behandeld, zoo komt het hem voor,
dat dit het best in eene aparte nota kan geschieden.
Waar alzoo het rapport alleen door twee rapporteurs
is onderteekend, heeft dat deze beteekenis, dat alleen
hun gevoelen en niet dat van ondergeteekende daarin is
uitgedrukt.
Ondergeteekende wenscht eenige punten te behandelen,
welke van invloed zijn op de tinancieele gevolgen van
een eventueel op te richten abattoir.
In de eerste plaats wijst hij daartoe op een paar
cijfers, voorkomende in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
In de openbare vergadering van den Raad van 13
Januari jl. zeide de heer Troelstra
„Men dient daarbij uit te gaan van het standpunt,
„dat een abattoir zich zelf moet bedruipen en door de
„oprichting daarvan geen last op de gemeente wordt
gelegd."
Volgens het voorstel van burgemeester en wethouders
zou de opbrengst van het abattoir bedragen ƒ27,470.
opgevoerd wegens eene veronderstelde ver
meerdering van bevolking tot ƒ30,000.—
De uitgaven
exploitatie.ƒ17,000.—
rente 3) pCt. van 300,000.— - 10,500.— 27 ,-)U0
Blijft voor aflossing2,500.
Wanneer men nu aanneemt, dat deze cijfers juist zijn,
(hierna zal blijken, dat dit niet het geval is) dan kan
van eene schuld, groot 300,000.—, per jaar worden
geamortiseerd 2,500.—, in. a. w. dan heeft men 120
jaar noodig om uit de schuld te komeneene erfenis,
waarover de opvolgende geslachten de tegenwoordige
regeering der gemeente niet bijzonder dankbaar zullen zjn.
Hierbij is niet gerekend op eenige afschrijving op ge
bouwen of machinerieën, een factor, waarover straks
nader.
Uit het aangevoerde blijkt, dat bij zulk eene onvol
doende aflossing aan den eisch, door den heer Troelstra
gesteld, niet is voldaan en alzoo zijn standpunt een ander
is dan dat van burgemeester en wethouders.
Zooeven is opgemerkt, dat de cijfers, door burge
meester eu wethouders gegeven, niet juist zijn. Hier
omtrent valt het volgende op te merken
Bij hare kostenberekening (van het kapitaal) is geen
rekening gehouden met de te verleenen
schadeloosstelling aan de slagers.
In liet bovenstaand rapport wordt op dit punt ge
wezen en ook burgemeester en wethouders spreken er
over in hun voorstel op bl. 8, le kolom.
Daar luidt het
„Spoorwegen hebben de post wagens vervangen en menig
„herbergier heeft daardoor schade geleden stoombootea
„hebben de trekschuiten verdrongen; de verplaatsing der
„veemarkt alhier benadeelde in sterke mate de kasteleins
„aan de oude veemarkt, en de stichting dor waag en
„beurs vond een verklaarbaren tegenstand van de winke
liers aan de noordzijde der stad.
„Bij het uitvoeren van maatregelen van algemeen nut
„is het veelal het geval, dat daarbij het belang van
„sommige particulieren wordt geschaad.
„Dit levert evenwel geen grond op tot scliade-
vergoeding."
Burgemeester en wethouders hebben met deze rede
neering een uitmuntend succes gehad hij de redactie van
„de Yolksstrjjd", (no. van 19 September jl.). „Gezonde
begrippen zijn liet, die burgemeester en wethouders hier
verkondigen", roept dat blad uit.
Niettegenstaande dit certificaat van juist oordeel, neemt
ondergeteekende de vrijheid daarvan af te wijken.
Het wil hem nl. voorkomen, dat bij elke aanspraak
op schadevergoeding of schadeloosstelling (die verschil
lend in oorsprong zijn), de vraag moet gesteld worden,
of er is
benadeeling van recht
dan wel
benadeeling van belang.
Alleen waar het eerste zich voordoet, kan de aan
spraak worden geldig gemaakt, niet waar het 't laatste
betreft.
Waarvan is nu sprake in liet betoog van burgemeester
en wethouders?
Zij erkennen het zelf:
„Bij het uitvoeren van maatregelen van algemeen nut
„is hef veelal liet geval, dat daarbij het belang (cursi-
vcering van onderget.) van sommige particulieren wordt
„geschaad."
Al de gevallen nu, door burgemeester en wethouders
in hunne voorafgaande alinea aangehaald, zijn er, die Act
belang hebben geschaad en de ontneming der bevoegdheid
aan de slagers, om hunne slachtplaats langer als zoodanig
te gebruiken, is eene benadeeling ran recht.
Of zou het iemand in de gedachte komen, dat een
herbergier recht heeft om do postwagens niet door spoor
wegen te doen vervangen, of de kapiteins van trekschuiten
om de stoom booten te beletten? Zou iema id er aan
denken, dat de bewoners aan de oude veemarkt recht hadden,
die markt voor hunne deur te hebben, en de winkeliers
aan de eene zijde der stad om beurs en waag in hunne
nabijheid te houden
Geheel anders is het met de slagers, die krachtens de
Hinderwetop grond van eene door burgemeester en
wethouders verleende vergunning de bevoegdheid hebben
verkregen, om op eene aangewezen plaats te slachten.
Die bevoegdheid vormt een rechtverbonden aan eene
bepaalde plaats en inrichting, het is een bestanddeel van
het vermogen.
Als zoodanig beweegt het zich geheel op het gebied
van het vermogensrecht, waarop elke inbreuk de ver
plichting tot schadeloosstelling of schadevergoeding mee
brengt. In dit geval het eerste, omdat de Raad op
treedt rechtmatig krachtens autoritaire macht. Maar die
rechtmatigheid wisclit de verplichting tot het geven van
een equivalent voor het te lijden nadeel niet uit. Even-
min als dit het geval is bij elke andere onteigening.
En waar men tegenwerpt, dat deze regel niet gevolgd
is in de bestaande drankwet en evenmin in het hangen
de voorstel op dat onderwerp, daar meent ondergeteekende
te moeten antwoorden, dat de wetgevende macht zeer
goed gevoeld heeft, dat zjj daar ging buiten de sfeer van
liet recht en dat zij, om die onrechtvaardigheid zooveel
mogelijk te verzachten, tal van overgangsmaatregelen
heeft genomen, waarbij /.ij de geleden schilde over e oie
reeks van jaren, opvolgende eigenaren, of na elk i ar
levende geslachten, heeft verdeeld.