OVERGANGSBEPALINGEN.
INVOERINGS- en OVERGANGSBEPALINGEN.
Bijlage No. 5.
Leeuwarden, den 25 hebruari 1904.
4
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904.
Art. 15.
Bij het inwerkingtreden dezer verordening worden ge
bracht tot de scholen der
eerste klasse de tegenwoordige scholen nos. 2 en 3
tweede klasse a de tegenwoordige school no. 4
tweede klasse b de tegenwoordige scholen nos. 1, 5, 6
en 7
derde klasse de tegenwoordige scholen nos. 8, 9, 10 en 11.
Art. 16.
Gelijkluidend.
Art. 17.
Deze verordening treedt in werking den 1 October 1894.
MEMORIE VAN TOELICHTING.
Zooals blijkt uit de overweging in den aanhef van bij
gaand ontwerp, is de herziening der, sedert drie malen
gewijzigde, verordening van 1894 in hoofdzaak noodig in
verband met de aanstaande opening van de nieuwe school
voor voortgezet onderwijs.
Die school moet toch worden opgenomen in het kader
van de openbare lagere scholen dezer gemeente, terwijl
de vakken, die daarop zullen worden onderwezen, door
den Raad moeten worden vastgesteld.
Voorts dienen, met het oog op punt IV van het raads
besluit van 25 Eebruari 1902, tot verandering van de
school der tweede klasse a (no. 4) van eene inrichting
met negenjarigen cursus in eene met zevenjarigen cursus,
de vakken, die daarop worden onderwezen, eenige inkrim
ping te ondergaan.
Het zwaartepunt van de herziening ligt derhalve in de
artikelen 1 tot 5 van bijgaand ontwerpvoor zoover wij
ziging van andere artikelen wordt voorgedragen, houdt
deze met die van genoemde artikelen verband, of is zij
een uitvloeisel van, in de sedert 1894 verloopen tien jaren,
veranderde bepalingen en omstandigheden.
Artt. 1—4. Is het misschien minder eigenaardig de
school voor voortgezet onderwijs, als school der vierde klasse,
op de kostelooze scholen der derde klasse te laten volgen,
aan deze klassiticeering is toch de voorkeur gegeven om
wijziging te voorkomen in de bestaande verhoudingen en
door veeljarig gebruik geijkte benamingen.
Wel is in het raadsbesluit van 25 Februari 1902
sprake van eene dagschool voor herhalings- en voortgezet
lager onderwijs en zal aan de nieuwe school, bepaaldelijk
in den aanvang, herhaling van het geleerde op de ge
wone lagere scholen op den voorgrond staan, doch niet
temin wordt het wenschelijk geacht de gecursiveerde woor
den in de verordening niet op te nemen, ten einde ver
warring te ontgaan met het gewone berhalingsonderwijs,
bedoeld in artikel 17 der wet op het lager onderwijs, dat
in de artikelen 10—14 dezer verordening is geregeld.
Art. 5. Yoor de scholen der eerste klasse, der tweede
klasse b en der derde klasse blijven de vakken, die het
laatst in 1897 zijn vastgesteld, dezelfde.
Yan de vakken, onderwezen op de school der 2e klasse
a, schrapt het ontwerp de beginselen der Hoogduitsche
taal en die der wiskunde, die thans uitsluitend worden
gegeven in de vervallende achtste en negende leerjaren.
De vakken, die, volgens het ontwerp, op de school der
vierde klasse zullen worden onderwezen, alle genoemd in
artikel 2 der wet tot regeling van het Lager Onderwijs,
komen overeen met hetgeen dienaangaande bij de schrifte
lijke behandeling der bekende onderwijsvoorstellen (Bij-
Art. 16.
Bij het inwerkingtreden dezer verordening blijven be
stemd voor de scholen der
eerste klasse de tegenwoordige scholen nos. 2 en 3
tweede klasse a de tegenwoordige school no. 4
tweede klasse b de tegenwoordige scholen nos 1, 5, 6
en 7
derde klasse de tegenwoordige scholen nos. 8, 9, 10 en 11.
De school der vierde klasse wordt genummerd met no. 12.
Art. 17.
De bepaling van artikel 8, le alinea, geldt niet voor
den tegenwoordigen eersten onderwijzer aan de school no. 8.
Art. 18.
Deze verordening treedt in werking den 1 Mei 1904.
De Raad voornoemd.
lagen nos. 22 en 23 van 1901) en bij de beraadslaging
daarover (Hand. 1902, blz. 25 30) noodzakelijk werd ge
oordeeld, om de nieuwe school aan het voorgestelde doel
te doen beantwoorden.
Art. 7. De drie laatste leden van het bestaande artikel
houden wel geen rechtstreekscb, maar toch een verbod in
aan een vrouwelijk hoofd der meisjesschool om te huwen.
Dit verbod, blijkens de jurisprudentie strijdig met de lager
onderwijswet, dient op dien grond te vervallen.
Art. 8. Nu de verordening op de onderwijzersjaarwed-
den (Gemeenteblad no. 19 van 1901) geen onderscheid
meer maakt tusschen onderwijzers met en zonder verplichte
hoofdacte en het dus in de meeste gevallen niet is uit te
maken, wie van de onderwijzers met hoofdacte aan elke
school de onderwijzer (s) met verplichte hoofdacte is (zijn),
kan het woord verplichte in net eerste lid bezwaarlijk ge
handhaafd blijven. Afgescheiden hiervan is, met het oog
op de administratieve werkzaamheden, waarbij de eerste
onderwijzer het hoofd moet behulpzaam zijn (vgl. Hand. 1901
blz. 149 en 150), eenige meerdere ruimte in de keus niet
ongewenscht.
Met de inlasscbing van de woorden „ten minste" in
het tweede lid wordt bedoeld de mogelijkheid te openen,
om aan de school der vierde klasse, als dit door de samen
stelling van het leerplan in verband met den omvang
van het onderwijs noodzakelijk mocht blijken, méér onder
wijzers van bijstand te verbinden dan er geregeld lokalen
in gebruik zijn.
Art. 9 stelt voor het hoofd van de school der vierde
klasse dezelfde eischen als voor de hoofden van de scholen
der eerste klasse en tweede klasse a en vordert voor de
onderwijzers van bijstand aan de school voor voortgezet
onderwijs de volledige bevoegdheid.
Artt. 10 14 handhaven ten aanzien van de herha
lingsscholen den bestaanden toestand.
Van de verplichting om aan de meisjes gelegenheid te geven
om buiten avonduren 96 uren in het jaar herhalingson-
derwijs te genieten (art. 17, 3e lid sub. 4° der wet op
het L. O.) is bij Koninklijk Besluit van 25 October 1902
no. 56 tot het einde van den loopenden cursus vrijstelling
verleend. Artikel 11 is thans zoodanig geredigeerd, dat
geen wijziging noodig is voor het geval deze vrijstelling
niet mocht worden vernieuwd.
Het maximum getal lesuren van honderd twee en ne
gentig per jaar is in het artikel opgenomen op grond van
de artikelen 26bis en 45bis van de Lager Onderwijswet
in verband met artikel 10 der verordening (Gemeente
blad no. 19 van 1901).
De overige artikelen van het ontwerp behoeven geen
nadere toelichting.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904.
EXPLOITATIE-REKENINGEN der abattoirs,
genoemd op bl. 8, 2e kolom der bijlage
no. 16 van 1903, over de jaren in het
voorstel van Burgemeester en Wet
houders genoemd.
In het rapport van de meerderheid der rapporteurs
(bijlage no. 31 van 1903 bl. 6 boven) wordt gezegd, dat hij
(ondergeteekende) een staat van berekeningen overlegt,
om aan te toonen, dat de exploitatie der door Burgemeester
en Wethouders op bl. 8, 2e kol. van hun voorstel (bijlage
no. 16 van 1903) genoemde abattoirs geen winst, doch een
tekort oplevert.
De bedoeling was, om reeds destijds, die berekeningen
over te leggen. Daartoe waren zij in gereedheid gebracht
en in de sectie-vergadering medegedeeld. Bij naziening
evenwel bleek het ondergeteekende, dat niet alle bereke
ningen op hetzelfde jaar betrekking hadden, als waarvan
door Burgemeester en Wethouders de uitkomst was mede
gedeeld. Voor eene goede vergelijking kwam het wenschelijk
voor daarin gelijkheid te brengen. Daarom moest eene
gedeeltelijke overwerking plaats hebben, terwijl nog omtrent
ondergeschikte punten informatiën moesten ingewonnen
worden.
De tijd drong met het oog op den gestelden termijn
voor aankoop van den grond de nota, gevoegd bij het
rapport der meerderheid werd daags, nadat het rapport
aan ondergeteekende was ter inzage verstrekt, aan den
algemeenen rapporteur' toegezonden, doch de berekeningen
konden om bovenstaande redenen daar niet bijgevoegd
worden.
Om deze leemte aan te vullen, heeft ondergeteekende
de eer de bedoelde berekeningen hierbij mede te deelen.
Hij stelt er prijs op, dat zij aan de leden bekend zijn
vóór de behandeling der zaak in openbare zitting, omdat
hij, door de Memorie van Antwoord (bijlage no. 34 van 1903)
nog versterkt is in de meening, dat zoowel voor aflossing
als voor afschrijving een zeker percent op de exploitatie
rekening behoort te worden uitgetrokken en dat dit percent
niet minder mag bedragen dan respectievelijk 2'/, en 2.
A. Roermond. 13000 inwoners.
Oprichtingskosten f 15500.
Volgens Burgemeester en Wethouders toont de exploi
tatie-rekening een overschot aan van 7485.50.
In werkelijkheid behoort de rekening volgender wijze
te worden opgesteld
Ontvangsten17708.39
Uitgaven 12008.18
af nieuwe aanbouw 200
10008.18
Rest 7700.21
Wanneer dit bedrag aan rente en af
lossing was besteed tegen 3'/2
en 2'/2 aflossing van 155.000.
ad9300.
dan kwam er te kort1597.79
2 °/o afschrijving 3100.
Totaal te kort 4697.79
B. Nijmegen. 47000 inwoners.
Oprichtingskosten 320.Oen.—
Rente 3'/2 °/0, aflossing 26 °/0 19200.—
betaald aan rente en aflossing 12980.
te min
6220.-
af saldo
1719.764
Zonder afschrijving te kort
4500.234
afschrijving 2 °/u
6400.—
met afschrijving te kort
10900.234,
terwijl volgens Burgemeester en Wethouders het batig
saldo bedraagt 1719.764.
Hierbij zij opgemerkt
dat rente betaald is tegen 21/, 7980.
en aflossing 1.56 5000.
Het zoogenaamde saldo ad 1789.764 werd besteed
aan zoogenaamde buitengewone uitgaven, waaraan nog
902.144 te kort komt, die als saldo op het volgend
dienstjaar in voorschot wordt genomen.
C. Utrecht. 1 10.000 inwoners.
Oprichtingskosten 665,342.
Ontvangsten65184.544
Uitgaven behalve die voor aanleg
ad 7286.564.37113.20
Rest 2807l.34è
Rekent men voor rente 3'/2 "/0 en aflos
sing 2'/j °/0 samen 6 °/0 39920.52
en afschrijving 2 13306.84
53227.36
Totaal te kort 25156.014
D. Groningen. 70.000 inwoners.
Oprichtingskosten f 460.000.
Rente 3 '/2 °/0, aflossing 2 '/2 °/0 samen 6 27600.
betaald aan rente f 16216.51
aflossing 8800.
25016.51
te weinig 2583.49
afschrijving 2 9200.
Samen f 11783.49
af saldo3176.024
Totaal te kort J 8607.464
E. Maastricht. 35000 inwoners.
Oprichtingskosten 320.000.
Uitgavenf 37292.614
Ontvangsten36007.83
te kort 1284.784
Aan rente is betaald 13333.69
3'/, °/0 van f 320.000.—
bedraagt 11200.
Rest 2183.69
Stel dat dit bedrag voor
aflossing is gebruikt en
ook de afschrijving op de
oprichtingskosten ad 597.54
Samen 2731.23
en dat moest worden afgelost
2'/, van ƒ320.000.8000.—
dan komt op de aflossing te kort. 5268.77
Totaal te kort 6553.55$
Hierbij zij opgemerkt, dat is afgeschreven op ge
bouwen, machinerieën enz. 7313.114, zijnde 2°/0
der oprichtingskosten.
De Rapporteur der 2e Sectie,
Z. MIDDELKOOP.
Stoomdruk N. Miedema Co., Leeuwarden.