b. van f 100.— voor het geven van onderwijs in ééne
vreemde taal,
2
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904.
Art. 8"
De jaarwedden van de onderwijzers, die de hoofden
van scholen bijstaan, bedragen
a. indien zij de lioofdacte niet bezittenbij een dienst-
600.-
650.-
tijd van minder dan vijf jaren
van vijf en meer, doch minder dan tien jaren
van tien en meer, doch minder dan vijftien
jaren700.—
van vijftien en meer, doch minder dan twin-
tjg jaren800.—
van twintig en meer jaren900.—
b. indien zij de hoofdacte bezitten bij een diensttijd
van minder dan vijf jaren700.
van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 750.
van tien en meer, doch minder dan vijftien
jaren800.—
van vijftien en meer, doch minder dan twin
tig jaren900.-
van twintig en meer jaren1000.
Als diensttijd komt in aanmerking de tijd zoowel aan
openbare als aan bijzondere scholen, hetzij binnen of
buiten de gemeente, als onderwijzer en als hoofd eener
school doorgebracht. Tijdelijke diensten blijven voor de
berekening der dienstjaren buiten aanmerking.
Art. 4.
Gelijkluidend.
Art. 5.
Aan de onderwijzers wordt, boven de jaarwedden en
de tegemoetkoming, in de beide vorige artikelen bepaald,
eene jaarlijksche toelage toegekend
a. van f 100.als eerste onderwijzer
van 150. voor het geven van onderwijs in elke
vreemde taal meer.
Deze toelagen kunnen gelijktijdig genoten worden.
Art. 6.
Gelijkluidend.
Art. 7.
Alle verhoogingen van jaarwedden, ingevolge de arti
kelen 1 of 3, geschieden door burgemeester en wethouders.
Dit college is bevoegd, mits met inachtneming van de
minima bij artikel 26 der Wet tot regeling van het Lager
Onderwijs bepaald en behoudens beroep van den betrokkene
op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij
ambtshalve, na ingewonnen advies van de Commissie van
Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van
genoemde Commissie. In beide, gevallen hoort deze, waar
Art. 3.
De jaarwedden van de onderwijzers, die de hoofden van
scholen bijstaan, bodragen,
aan de scholen der eerste, der tweede en der derde klasse
a. indien zij de hoofdacte niet bezitten, bij een dienst
tijd van minder dan vijf jaren600.—
van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 650.
van tien en meer, doch minder dan vijftien jaren 700.—
van vijftien en meer, doch minder dan twin
tig jaren800.-
van twintig en meer jaren900.
b. indien zij de hoofdacte bezitten bij een diensttijd
van minder dan vijf jaren700.—
van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 750.
van tien en meer, doch minder dan vijftien
jaren800.—
van vijftien en meer, doch minder dan twin
tig jaren900.—
van twinttg en meer jaren1000.—
aan de schooi der vierde klasse
bij een diensttijd van minder dan vijf jaren 900.
j van vijf en meer, doch minder dan tien jaren 1000.
van tien en meer, doch minder dan vijftien
jaren1100.—
van vijftien en meer jaren1200.—
Als diensttijd komt in aanmerking de tijd zoowel aan
openbare als aan bijzondere scholen, hetzij binnen of
buiten de gemeente, als onderwijzer en als hoofd eener
school doorgebracht. Tijdelijke diensten blijven voor de
berekening der dienstjaren buiten aanmerking.
Art. 4.
Elk der mannelijke onderwijzers, bedoeld in artikel 3,
geniet, indien hij gehuwd, of weduwnaar met minderjarige
kinderen is, en den leeftijd van acht en twintig jaren
bereikt heeft, eene tegemoetkoming in de huishuur ten
bedrage van 75.—
Art. 5.
Aan de onderwijzers wordt, boven de jaarwedden en
de tegemoetkoming, in de beide vorige artikelen bepaald,
eene jaarlijksche toelage toegekend
a. van f 100.— als eerste onderwijzer;
b. van f 100.voor het geven van onderwijs in ééne
vreemde taal,
van 150.voor het geven van onderwijs in elke
vreemde taal meer
c. van 100.— voor het geven van onderwijs aan de
school der vierde klasse, in één of meer der vakken be
ginselen van de kennis der natuur, die der wiskunde en
het handteekenen.
Deze toelagen kunnen gelijktijdig worden genoten.
Art. 6.
Voor het geven van onderwijs in de gymnastiek wordt,
boven de in art. 3 bepaalde jaarwedden, jaarlijks voor elk
lesuur per week 30. toegekend, voor zoover de onder
wijzer niet is in het bezit eener vaste jaarwedde als ge-
meentelijk gymnastiek-onderwijzer.
Art. 7.
Alle verhoogingen van jaarwedden, ingevolge de artikelen
1 of 3, geschieden door burgemeester en wethouders.
Dit college is bevoegd, mits met inachtneming van de
minima bij artikel 26 der Wet tot regeling van het Lager
Onderwijs bepaald en behoudens beroep van den betrokkene
op den Raad, eene verhooging niet toe te kennen, hetzij
ambtshalve, na ingewonnen advies van de Commissie van
I Toezicht op het Lager Onderwijs, hetzij op voorstel van
genoemde Commissie. In beide gevallen hoort deze, waar
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904.
3
het een onderwijzer van bijstand geldt, het hoofd der be
trokken school.
Behoudens het bepaalde bij het voorgaande lid, gaat
elke verhooging van jaarwedde, zoowel wegens volbrachten
diensttijd als wegens het verkrijgen der hoofdacte, in met
den eersten dag der maand, volgende op die, waarin
daarop aanspraak is verkregen.
De toelagen volgens art. 5 gaan in met den dag, waarop
de belanghebbende als eerste onderwijzer optreedt of met
het geven van onderwijs in de vreemde talen aanvangt.
Art. 8.
De jaarwedden van de onderwijzeressen in de hand
werken bedragen
aan de school der eerste klasse 500
aan de overige scholen van 100 tot 250, telkens
bij raadsbesluit te bepalen.
Art. 9-
Gelijkluidend.
Art. 10.
De belooning voor een onderwijzer, belast met de leiding
eener herhalingsschool, bedraagt 175, voor de andere
onderwijzers 125, per cursus van ten hoogste twee
honderd lesuren.
Art. 11.
De belooning van hen, die krachtens artikel 32 der
Wet tot regeling van het Lager Onderwijs de betrekking
van onderwijzer van bijstand tijdelijk waarnemen, wordt
berekend naar 500 per jaar voor hen, die minder en
600 per jaar voor hen, die meer dan twee jaren prac-
tisch bij het lager onderwijs zijn werkzaam geweest.
Art. 12-
Gelijkluidend.
Art. 13.
Gelijkluidend.
Art. 14.
Deze verordening treedt in werking met den lsten
Januari 1902.
De jaarwedden en verdere inkomsten van de hoofden
van scholen en van de onderwijzers van bijstand, die
alsdan bij het Openbaar Lager Onderwijs in de gemeente
werkzaam zijn, worden, met ingang van genoemden datum,
op nieuw geregeld en met de bepalingen dezer verordening
in overeenstemming gebracht.
Zij, wier gezamenlijke inkomsten krachtens vroegere
regelingen het bedrag, dat hun volgens deze verordening
zou toekomen, overschrijden of later mochten overschrijden,
blijven hunne aanspraken behouden.
het een onderwijzer van bijstand geldt, het hoofd der be
trokken school.
Behoudens het bepaalde bij het voorgaande lid, gaat
elke verhooging van jaarwedde, zoowel wegens volbrach
ten diensttijd als wegens het verkrijgen der hoofdacte, in
met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin
daarop aanspraak is verkregen.
De toelagen volgens artikel 5 gaan in met den dag,
waarop de belanghebbende als eerste onderwijzer optreedt
of met het geven van het onderwijs, waarvoor zij worden
toegekend, aanvangt.
Art. 8.
De jaarwedden van de onderwijzerssen in de handwer-
ken bedragen per wekelijksch lesuur
aan de school der eerste klasse voor meisjes
25.-
aau de school der tweede klasse a
11
20.-
aan de scholen der tweede klasse b en der
derde klasse
11
17.50
aan de school der vierde klasse
11
25.-
Art. 9.
De jaarwedde van den onderwijzer in het teekenen
aan de school der eerste klasse voor meisjes bedraagt
200.
Art. 10.
De belooning voor een onderwijzer, belast met de lei
ding eener herhalingsschool, bedraagt f 175, voor de
andere onderwijzers 125 per cursus van ten hoogste
honderd twee en negentig lesuren.
Art. 11.
De belooning van hen, die krachtens artikel 32 der
Wet tot regeling van het Lager Onderwijs de betrekking
van onderwijzer van bijstand tijdelijk waarnemen, wordt
berekend
aan de scholen der eerste, der tweede en der derde
klasse, naar f 500.— per jaar voor hen die minder,
en 600.per jaar voor hen die meer dan twee jaren
practisch bij het Lager Onderwijs zijn werkzaam geweest,
aan de school der vierde klasse, naar f 900.per jaar.
Art. 12.
De uitbetaling van alle inkomsten, krachtens de voor
afgaande artikelen, geschiedt per maand, telkens vooreen
twaalfde gedeelte.
Bij overlijden wordt de loopende maand voluit betaald
bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag
der aftreding.
Art. 13.
Deze verordening verstaat onder onderwijzersook
«onderwijzeressen,» tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is
bepaald.
Art. 14.
Deze verordening treedt in werking met den lsten
Augustus 1904.
Het benoemd hoofd van de school der vierde klasse
blijft evenwel zijne tegenwoordige jaarwedde behouden tot
den lsten Mei 1905.
Zij, wier gezamenlijke inkomsten krachtens vroegere
regelingen het bedrag, dat hun volgens deze verordening
zou toekomen, overschrijden of later mochten overschrijden,
blijven hunne aanspraken behouden.