MEMORIE VAN TOELICHTING.
li ij lage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904,
de waag op de weegtoestellen en van de weegtoestellen
naar buiten de waag, geschiedt door waagwerkers daar
voor door burgemeester en wethouders aan te stellen.
Deze bepaling is niet van toepassing op den eieren-
bandel.
Art. 15.
De Ie alinea is, behalve de noodige wijziging, gelijk
luidend met art. 13 der bestaande verordening.
De bepalingen omtrent de loonen zijn overgenomen uit
de instructie voor do werklieden (Gem. blad no. 0 van
1894), met uitzondering van de bepaling van art. 9 dier
instructie, /ie de toelichting op art. 9 hier voren. Even
als de bezoldigingen van liet overige personeel, kunnen
ook deze loonen door den Raad worden vastgesteld.
De waagwerkers gedragen zicli in alles naar eene door
burgemeester en wethouders tot nadere regeling hunner
werkzaamheden vast te stellen instructie.
Ilunne loonen worden vastgesteld als volgt:
oor aan de waag gewogen goederen
voor elk i/]fi vat boter 0.01.
»/8' 0.02J.
n V4 0.05.
Voor alle andere goederen:
voor elke 50 kilogram, gedeelten voor vol gerekend,
0.03, met dien verstande, dat voor partijen van 25
kilograin en minder geen werkloon wordt genoten.
verwerken van vaten boter die niet worden
Voor het
gewogen
voor elk
Vir.
'/g
V4
vat 0.01.
- 0.01 ol.
- 0.02,].
De werkloonen worden door den waagmeester gelijke
lijk onder de waagwerkers verdeeld.
De uitbetaling kan wekelijks plaats
hebben.
Art. 10.
Gelijkluidend aan art. 17 der bestaande verordening. De gemeente is in geen geval aansprakelijk voorver
lies ot bederf van in of bij de waag geplaatste of aldaar
ter weging aangeboden of gewogen waren.
('ontorm art. 18 der bestaande verordening.
Art. 17.
Het roeken in de waag is verboden.
Behalve de artikelen, waarvan de verkoop door bur
gemeester en wethouders uitdrukkelijk is toegelaten, mag
in de waag niets uitgevent, noch met luider stemme
aangekondigd worden.
Geene aankondigingen of berichten
mogen aan de
muien dei waag worden aangeplakt ot aangehangen,
dan op de daarvoor aan te wijzen plaats en vast te stel
len voorwaarden.
Honden worden in de waag iiiet toegelaten.
Art. 18.
Conform art. 19 der bestaande verordening, behalve de
noodige wijziging.
De onverkochte ot door de koopers niet weggevoerde
vaten boter kunnen door belanghebbenden ter bewaring
gelaten worden aan den waagmeester, die ze, tegen
daarvan door hem af te geven bewijs, in ontvangst neemt
en in de daarvoor bestemde bewaarplaats opbergt. De
gemeente is tegenover belanghebbenden aansprakelijk voor
het getal in bewaring gegeven vaten boter, uitgezonderd
in geval van brand, doch niet voor bederf of verminde
ring van waarde.
Indien de ter bewaring aangeboden boter niet in de
daarvoor aangewezen ruimte kan worden geborgen, wor
den de aanbiedingen aangenomen in de volgorde, waarin
zij worden gedaan.
Wordt eene partij boter naar het oordeel van den
waagmeester te lang in bewaring gelaten, dan kan bij
de verdere bewaring dier partij aan den belanghebbende
opzeggen, in welk geval deze de boter dadelijk uit de
waag moet verwijderen.
De sleutels der bewaarplaats van boter zijn in het
bezit van den waagmeester, die geheel met de bewaring is
belast.
Art. 19.
Conform art. 20 der bestaande verordening
o
l)e heffing van Weeg- werk- en bewaarloonen, de ver
Bijlage tot bet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1904 Tiljl.ïlO» 14.
goeding voor het gebruik van afzonderlijke vaste stand
plaatsen, die voor hot recht van uitstalling en van aan
kondiging en die voor het verstrekken van weegbriefjes-
worden bij afzonderlijke verordening geregeld.
Art. 20.
Deze verordening treedt in werking den 1 Juli 1904.
Met dien datum vervalt de verordening regelende bet
gebruik van de waag, vastgesteld den 26 Augustus 1880,
gewijzigd bij raadsbesluiten van 24 Januari 1884, 16
.November 1887, 24 December 1889, 23 Januari 1894,
10 Maart 1896, 27 November 1900 en 23 December
1902.
De verordening op de heffing der waagrechten (Gemeenteblad no. 11 van 1900) is bij Kon. Besluit van 21
December 1899, 110. 35, goedgekeurd tot 1 Januari 1905. Er dient dus een nieuw heffingsbesluit te worden vast
gesteldtevens achten wij het tijdstip aangebroken om ook de verordening regelende het gebruik van de waag
te herzien. Immers, in het heffingsbesluit wordt in sommige artikelen gesproken van „de waagcommissie", die
feitelijk met meer bestaat en, naar onze meening, niet weer in 't leven behoeft te worden geroepen. Zullen nu in
het nieuwe besluit die woorden niet worden opgenomen, dan is het wenschelijk dat vooraf de waagcommissie
formeel worde afgeschaft, en daartoe is noodig eene algoheele herziening van de verordening, regelende het gebruik
van de waag.
Een waagcommissie werd dadelijk bij de opening der nieuwe waag ingesteld. Hare samenstelling en hare
taak werden omschreven in de artt. 8 en 9 der verordening van 26 Augustus 1880 (Gem.blad 110. 10).
Art. 8 luidt: „Voor de waag bestaat eene waagcommissie, samen te stellen uit drie kooplieden, die gewoon
„zijn de waag te bezoeken, en wel zoo mogelijk twee boterhandelaren en een kaashandelaar.
„De leden dezer commissie worden benoemd door burgemeester en wethouders, uit dubbeltallen door de Kamer
„van Koophandel en Fabrieken op te maken. Zij benoemen uit hun midden een voorzitter en een secretaris.
„Ieder jaar treedt een der leden van deze commissie volgens op te maken rooster af."
Art. 9 is van den volgenden inhoud: „De waagcommissie zorgt voor de handhaving der orde in de waag.
„Zij zendt aan burgemeester en wethouders zoodanige berichten en doet hun zoodanige voorstellen als zjj in het
„belang der waag noodig acht.
„Door burgemeester en wethouders kan aan de waagcommissie de uitvoering van werkzaamheden, de waag
betreffende, worden opgedragen.
„De verdeeling der ruimte in de waag, de aanwijzing van de plaats voor de verschillende, takken van handel
„en alles wat verder met het doelmatig gebruik van de waag in betrekking staat, wordt door de waagcommissie
„onder toezicht van burgemeester en wethouders, geregeld.
„De waagcommissie regelt hare werkzaamheden bij een huishoudelijk reglement, dat aan burgemeester en wet
houders wordt medegedeeld."
Ongetwijfeld mag men aannemen, dat de waagcommissie, vooral in den beginne, toen alles nog geregeld moest
worden, goede diensten heeft bewezen. Maar aan die instelling is ook eene schaduwzijde. Deze bestaat hierin,
dat de waagmeester in de waag eene ondergeschikte betrekking bekleedt. Zoo zegt art. 9, dat de waagcom
missie zorgt voor de handhaving der orde in de waag, en nu bepaalt art. 21 wel, dat de waagmeester is belast
met de handhaving der bepalingen van de verordening, maar altijd weer onder toezicht der waagcommissie.
Leest men de verordening na, dan kan de waagmeester eigenlijk alleen zelfstandig optreden ten aanzien van
het wegen en verwerken der goederen en heeft hij toe te zien dat de wegers en de werklieden hunne instruction na
komen. Jn alle andere gevallen moet hij handelen in overleg met de waagcommissie of staat hij onder haar
toezicht. Zelfs mag volgens art. 4 alléén de waagcommissie iemand uit de waag verwijderen die zich daar
onbehoorlijk gedraagt en bij veel toeloop aan lien, die er geene zaken hebben te doen, het verdere verblijf in de
waag ontzeggen.
Dit tweeslachtige en die beperkte macht en daardoor zeer beperkte verantwoordelijkheid van den waagmeester
is gebleken niet wenschelijk te zijn.
I it den aard der zaak was de waagcommissie niet steeds tegenwoordig als de waag geopend was, en ook is
het duidelijk, dat de waagmeester in zaken, waarin do commissie gekend moest worden, op den achtergrond trad
en aan deze overliet te handelen en te beslissen.
Wat het laatste betreft verwijzen wij naar 011s antwoord op de interpellatie van den beer Wilhelmij, voorko
mende op bladz. 63 en 64 van het raadsverslag van 1901, speciaal naar hetgeen op bladz. 64 wordt medegedeeld.
De Raad had het volgende aan de Verordening toegevoegd: „In de waag worden echter geen waren toegelaten,
„die naar het oordeel van een der leden van de waagcommissie of van den waagmeester in bedorven, toestand
„verkoeren", en aan de instructie van den waagmeester werd toegevoegd: „Hij ziet toe, dat in de waag geen
„waren aanwezig zijn, die naar bet oordeel van een der leden van de waagcommissie of van hem zei ven in be
dierven toestand verkeeren en draagt zorg dat deze niet worden toegelaten of terstond worden verwijderd.
„Van de toepassing dezer bepaling doet hij wekelijks verslag aan burgemeester en wethouders."
De waagmeester vatte dit aanvankelijk zoo op, dat hij geen kaas meende te moeten weigeren of verwijderen,
tenzij hem door de commissie of ecu harer leden daartoe de last was verstrekt, llij vreesde zeker in conflict te
komen met de leden der commissie over de vraag, of het aangevoerde al of niet geacht moest worden bedorven
te zijn.
Bij de beantwoording der interpellatie op 14 Mei 1901 had de waagcommissie reeds haar ontslag genomen en
nieuw benoemden waren niet genegen de afgetreden leden te vervangen.