Bijlage No* 9.
Hi
Bijlage tot liet verslag van rle handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1905. Jfyl no.v.
NOTA van den heer A. DUPARC omtrent
de voorgestelde wijziging van den
staat van waterstaatswerken.
In 1898 werd door den Gemeenteraad het plan
gevormd tot het leggen van een dam in het vaarwa
ter de Potmarge, ten einde het afvalwater van de
stroocartonfabriek niet meer naar de stad te doen
terugvloeien.
Sedert zijn bijna zeven jaren verloopen, zonder dat
aan dit plan uitvoering werd gegeven.
Ondergeteekende acht het daarom, óók met het
oog op de inmiddels plaats gehad hebbende vele ver
anderingen in het personeel van den Raad, niet on
dienstig 0111, alvorens over te gaan tot uiteenzetting
van zijn bezwaren tegen het in de raadsvergadering
van 27 Maart j.l. door Burgemeester en Wethouders
aangebracht voorstel tot vaststelling van een supple-
toiren staat van waterstaatswerken in de gemeente,
waarop de Potmarge met den daarin te plaatsen dam
opnieuw wordt vermeld, den loop dezer zaak in her
innering te brengen.
Uen 9 Juli 1898 werd door den Raad besloten tot
het aangaan van een geldleeniug vau 200,000, waar
onder was begrepen pl.m. 4.000 wegens kosten van
aanleg van bedoelden dam.
Dit besluit werd door Gedeputeerde Staten goed
gekeurd.
Laatstgemeld bedrag werd voor den aanleg van
den dam op de begroeting voor 1899 aangebracht.
Als gevolg van den brand, waardoor op 9/10 Fe
bruari 1899 de stroocartonfabriek gedeeltelijk werd
vernield, werd besloten, aan het plan tot aanleg van
den dam voorloopig geen uitvoering te geven.
üe zaak bleef nu ook verder hangende wegens het
bekende geschil tusschen de directie der stroocarton
fabriek en het Gemeentebestuur over de voorwaarden,
die het Gemeentebestuur had verbonden aan de door
hem, uit kracht van art. 14 no. 3 der hinderwet, aan
de directie verleende nieuwe vergunning.
liet Koninklijk besluit van 19 December 1902, no.
13, maakte een einde aan het geschil.
Daarbij werden eenige der door het Gemeentebe
stuur gestelde Voorwaarden gewijzigd. Onder anderen
werd bij het Koninklijk besluit bepaald, „dat op 19
December 1903 de (nieuwe) inrichting voltooid en in
werking gebracht moest zijn, zoodat op dien datum
het afvalwater der fabriek op 1500 meter uit het
fabrieksterrein zou worden geloosd".
Kaar aanleiding hiervan werd door Burgemeester
en Wethouders, onder dagteekening van 26 Mei 1903,
aan den Raad een voorstel ingediend, o.a. om a. in
beginsel te besluiten tot het leggen van den bedoelden
dam b. hun college op te dragen, de noodige maat
regelen te nemen en voorstellen in te dienen, die aau
de uitvoering van het onder a genomen besluit zouden
blijken te moeten voorafgaan.
In de raadsvergadering van 9 Juni 1903 werd dit
voorstel zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
aangenomen.
Inmiddels had het gemeentebestuur van Leeuwar-
deradeel, dit besluit voorziende, zich tot Gedeputeerde
Staten gewend bij een adres, strekkende „om de af
sluiting van de Potmarge door het leggen van een
dam te voorkomen".
Het adres werd door Gedeputeerde Staten aan Bur
gemeester en Wethouders ter kennisneming gezonden.
liet raadsbesluit van 9 Juni 1903 bleef echter voor
loopig onuitgevoerd, als gevolg van de door de directie
der stroocartonfabriek gevraagde wijziging van de bij
het Koninklijk besluit van 19 December 1902 haar
opgelegde voorwaarde „tot het leggen van een meta
len buis in of langs den noordelijken oever der Pot
marge tot afvoer van het afvalwater der fabriek op
zoodanige wijze, dat het door de Potmarge niet meer
naar de stad kan terugvloeien".
Nadat omtrent dit verzoek was beslist, werd in de
raadsvergadering van 13 September 1904 door Bur
gemeester en Wethouders een voorstel ingediend, om,
„met het oog op de voorgenomen plaatsing van een
dam in de Potmarge, als gevolg van het raadsbesluit
van 9 Juni 1903, voorloopig vast te stellen den zes
den suppletoiren staat der openbare, tot den gemeenen
dienst van allen bestemde waterstaatswerken in de
gemeente Leeuwarden (art. 4, in verband met de artt.
2 en 3 van het reglement Provinciaal blad uo. 33
van 1882)".
Ofschoon Burgemeester en Wethouders zeiven spre
ken van een voorgenomen plaatsing, is de omschrij
ving in den staat „de dam liggende tegen hot land,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Bectie G,
uo. 3647".
In de raadsvergadering van 27 September 1904
werd de staat voorloopig vastgesteld.
Nadat de staat reeds vroeger, ter voldoening aan
art. 3 van voormeld provinciaal reglement, gedurende
dertig dagen ter inzage voor een ieder ter secretarie
was nedergelegd geweest, geschiedde dit laatste op
nieuw gedurende veertien dagen. Na verloop van
dezen tijd werd hij aan Gedeputeerde Staten ter vast
stelling toegezonden.
Gedeputeerde Staten zonden, naar aanleiding van
een bij hen ingekomen bezwaarschrift van het ge
meentebestuur van Leeuwarderadeel, den staat aan
Burgemeester en Wethouders terug, omdat, gelijk zij
schreven, niet aan de belanghebbenden, voor zoover
i*