Bijlage tot liet verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1005.
mogelijk, van de tervisielegging schriftelijke mede-
deeling was gedaan (art. 3, laatste lid, van het pro
vinciaal reglement).
Ten einde nu niet nog meer vertraging te doen
ontstaan, meenden Burgemeester en Wethouders in
die opvatting te moeten berusten. Zij deden dit ech
ter, gelijk zij den Raad schreven, noode, omdat, naar
hun oordeel, de kring van belanghebbenden bij een
vrije doorvaart van de Potmarge feitelijk niet is te
trekken en, ruim genomen, eigenlijk vrij wel iedereen
daartoe kan worden geacht te belmoren, en er geen
reden kan zijn, voor enkelen, wier belang wellicht
iets grooter was dan dat van anderen, hier een uit
zondering te maken.
De staat werd nu opnieuw ter visie gelegd.
Daarvan werd kennis gegeven aan het gemeentebe
stuur van Leeuwarderadeel en eveneens aan twee
eigenaren van land, gelegen aan de Potmarge ter
plaatse, waar, zooals Burgemeester en Wethouders
schrijven, de dam is geprojecteerd
Binnen den bij het provinciaal reglement voorge
schreven termijn werden bij Burgemeester en Wet
houders twee bezwaarschriften tegen den staat inge
diend, één door het gemeentebestuur van Leeuwar
deradeel en één door een van de bedoelde twee eigenaren.
Ilieröp nu volgde het in den aanhef dezer Nota
vermeld, door Burgemeester en Wethouders ingediend
voorstel, vergezeld van hun advies omtrent beide be
zwaarschriften.
Dit is thans de stand der zaak.
Reeds spoedig na het inwerkingtreden van het
provinciaal reglement van 1882 deed zich een bezwaar
voor, waarmede dat van het door ondergeteekende in
de raadsvergadering van 27 Maart j.l. ingebrachte
eenige gelijkenis vertoont, wat betreft de be,teekenis
van den staat van waterstaatswerken.
Daarvoor werd een raadscommissie benoemd, sa
mengesteld uit de heeren inr. J. L. van Sloterdijck,
mr. J. Dirks en ondergeteekende als rapporteur.
Ondergeteekende meent, om de bedoelde beteekenis
te doen kennen, niet beter te kunnen doen, dan hier te
laten volgen wat de commissie in haar ter raadsver
gadering van 9 November 1882 uitgebracht rapport er
over schreef:
„Blijkens de geschiedenis van de vaststelling van
het provinciaal reglement is de staat slechts een maat
regel van orde, een middel, om het willekeurig
onttrekken van voorwerpen aan den publieken dienst,
het feitelijk doen vervallen van de bestemming tot
dien dienst in vele gevallen te beter te keer te kun
nen gaan. Ter uitoefening van het bij artt. 192 der
grondwet en art. 137 der provinciale wet aan de
Staten opgedragen toezicht, werd, naar het oordeel
der Staten van Friesland, gevorderd de vaststelling
yan algemeene voorschriften, welke de instandhouding
en bruikbaarheid van publieke wegen, voetpaden, vaar
ten, waterlossingen en van alle daarbij betrokken
kunstwerken verzekeren, voor zoover het onderhoud
niet behoort aan het Rijk, de Provincie of Water
schappen. Daartoe werd het provinciaal reglement
in het leven geroepen".
En in de Memorie van toelichting, waarvan het eerste
ontwerp-reglement vergezeld ging werd geschreven,
„dat het noodig was, de, tot toen, in genoemd opzicht
bestaande leemte aan te vullen en zorg tc dragen, dat
de werken en voorwerpen, waarover der Staten toezicht
zich uitstrekt, voortaan met name uit authenthieke,
daartoe strekkende bescheiden zouden zijn aan te
wijzen, en dat daaraan alleen de Gemeentebesturen
en de Staten het vermogen ontleenen, om te waken,
dat voor den publieken dienst bestemd blijft, wat
eenmaal die bestemmimj heeft".
Ondergeteekende vleit zich, geen tegenspraak te
zullen ondervinden, als hij stelt, dat de beteekenis
van den staat, met het oog op de aangehaalde woor
den, daarom niets anders is dan het constateer en van
bestaande toestanden.
Toestanden, die er nog niet zijn, die alleen nog
maar op het papier bestaan, werken, die, om het
woord van Burgemeester en Wethouders zelveu te
gebruiken, nog slechts geprojecteerd zijn, gelijk met
den in de Potmarge te leggen dam het geval is, kun
nen daarom onmogelijk op den staat gebracht en, ge
lijk art. 2 van het provinciaal reglement uitdrukkelijk
voorschrijft, duidelijk omschreven worden.
Trouwens, zoolang hot provinciaal reglement bestaat,
werd in deze gemeente nooit in anderen zin gehandeld.
Hoe vele werken in den loop der jaren na liet bestaan
van het reglement ook werden gemaakt, nooit werden
ze eerder op een supplctoiren staat gebracht, dan nadat
ze geheel voltooid en aan hun bestemming overgeleverd
waren, en dan met de „gevorderde duidelijke omschrij
ving". De staat was daardoor geworden, gelijk liet
wel eens werd genoemd, de fotografie van den bestaan-
den toestand. In het omgekeerde geval, als namelijk
het een of ander waterstaatswerk aan den openbaren
dienst onttrokken of weggeruimd was, werd de staat
dienovereenkomstig gewijzigd. Het laatste geval van
dezen aard betrof de zoogenaamde Ilooge- of Trapjes-
brug op de Tuinen, die van den staat werd afgevoerd
niet reeds na liet nemen van het raadsbesluit, om
haar af te breken (in 1893), maar eerst nadat zjj
werkelijk was afgebroken.
Ondergeteekende vleit zich, den Raad te hebben
overtuigd, dat het provinciaal reglement zich verzet
legen het vaststellen van den door Burgemeester en
Wethouders daartoe aangeboden staat en, bij gevolg,
mede tegen het in overweging nemen van de tegen
dien staat ingediende bezwaarschriften.
Tenzij Burgemeester en Wethouders, na kennisne
ming van den inhoud dezer Nota, reeds tot deze over
tuiging mochten zijn gekomen en daarom hun voorstel
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1905- Hfjl.ïlO»9.
zullen willen terugnemen, heeft ondergeteekende de waterstaatswerken vast te stellen, als om op de daartegen
eer, den Raad voor te stellen ingediende bezwaarschriften een beslissing te nemen.
lo. Aan Burgemeester en Wethouders te kennen 2e. Deze stukken mitsdien aan Burgemeester en
te geven, dat de Raad, op de door ondergeteekende Wethouders terug te zenden,
aangevoerde gronden, zich onbevoegd acht, zoowel Leeuwarden> 3 April 1905.
om den door hen aangeboden suppletoiren staat van
A. DUPARC.
91