Bijlage No. 13.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1905. mji. 110.ló.
WIJZIGING der Verordening op het
gebruik en beheer van den Stads-
of Prinsentuin.
Aan den Raad.
Mijne Heer en
Gelijk door de Commissie, belast geweest met het onderzoek van de rekening en verantwoording van
den Prinsentuin over 1904 in haar rapport, uitgebracht in Uwe zitting van den 28 Maart 1.1. is opgemerkt,
zal, nu voortaan de inkomsten en uitgaven van den tuin over de gemeentebegrooting zullen loopen, wij
ziging der betredende verordening niet kunnen uitblijven.
Ter nadere toelichting tot die opmerking moge hier kortelijk de geschiedenis volgen, zooals deze zaak
sinds verleden jaar geloopen is.
Toen in l'we vergadering van den 10 Mei 1904 aan de orde was de behandeling van het Commissie
rapport aangaande de rekening en verantwoording van den Prinsentuin over 1903, werd door den heer
Koopmans in de omstandigheid, dat Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de gelden van den
tuin in rekening-courant stonden met de toen sinds kort getailleerde firma Gebrs. Gratama alhier, aan
leiding gevonden de volgende motie in te dienen
„de Baad van oordeel
dat de gelden in beheer bij Burgemeester en Wethouders ingevolge art. 8 der verordening omtrent
het beheer van den Prinsentuin, zooveel mogelijk worden gedeponeerd bij den Gemeenteontvanger;
gaat over tot de orde van den dag."
Na breedvoerige discussie werd de motie in de vergadering van den 26 Juli met 12 stemmen tegen 1,
die van den voorsteller, verworpen.
Evenmin mocht bovengenoemd raadslid zijne pogingen met succes bekroond zien, om art. 8 der verordening
op het gebruik en beheer van den Stads- ot' Prinsentuin door de Koningin te doen vernietigen. Gelijk
hem door Gedeputeerde Staten werd medegedeeld, was door hen aan den Minister afwijzend op zijti request
geadviseerd, omdat naar hun oordeel tusschen meergenoemd art. 8 en welke bepaling der Gemeentewet
ook, geen strijd kon worden gevonden. Zijn bezwaar, zoo schreven Gedeputeerde Staten verder, gold veeleer
de uitvoeringdie aan gemeld art. 8 werd gegeven, dat Burgemeester en Wethouders niet noopte de gelden
buiten de gemeentekas te houden en niet te doen loopen over de gemeentebegrooting en -rekening eene
praktijk intusschen het zij hier terloops aangemerkt, waarop tot dusver van de zijde van Gedeputeerde
Staten nimmer eeuige aanmerking was gemaakt. Bij de behandeling van de begrooting, gelijk hem voorts
werd te kennen gegeven, zou de heer Koopmans dus zijne bezwaren tegenover den Baad kunnen herhalen,
casu quo zich tot Gedeputeerde Staten of de Kroon kunnen wenden.
De heer Koopmans maakte van dezen wenk gebruik en vroeg, aangezien de begrooting reeds Uwen Baad
was gepasseerd, zonder dat het kwestieuze punt was aangeroerd, aan Gedeputeerde Staten de gemeentebe
grooting voor 1905 vooralsnog niet goed te keuren.
Dientengevolge werd de begrooting aan den Baad teruggezonden, met verzoek haar te wijzigen door
daarop aan te brengen alle inkomsten en uitgaven wegens het beheer van den Stads- of Prinsentuin.
Nadat aan dit verzoek was voldaan, volgde de goedkeuring.
Nu hiermede aan de jarenlang gevolgde en op historische gronden berustende wijze van beheer der l'rin-
sentuingelden een einde is gemaakt en daarmede tevens het voordeel voor de gemeente is vervallen, dat
geregeld van het saldo een niet onbelangrijke rente werd getrokken, zal de nieuwe praktijk op de ver
ordening dienen te berusten en deze mitsdien moeten worden gewijzigd.
In de eerste plaats zal daartoe het eerste lid van art. 8 kunnen laiden
„De abonnementsgelden en entree's worden -uoveel mogelijk aangewend:
tot" enz.
Toorts is, nu de inkomsten en uitgaven van den tuin voortaan over de gemeentebegrooting en-rekening
zullen loopen, art. 1U geheel overbodig geworden, zoodat dit zal kunnen worden ingetrokken.
Up grond van bovenstaande hebben wij mitsdien de eer U voor te stellen te besluiten
99