Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden.
S
S
3
a
op
"o
Hoofdstuk^
XI.
OMSCHRIJVING DER UITGAVEN.
Uitgegeven
BEDRAG
in 1904.
GERAAMD BEDRAG
voor
1905.
1906.
77
77
IX
77
2.
D
77
X
77
16. 11 en 12.
III
77
I
77
1—12.
77
71
77
II
77
1 en 3.
77
III
77
2, 3, 5 en 6.
71
77
IV
77
1.
77
77
V
77
2-5.
77
77
VI
77
2—5.
77
77
77
VII
77
1.
77
VIII
77
1.
77
77
IX
V
1 en 2.
IV
77
1.
V
77
1—8.
VI
77
I
77
1.
77
77
II
77
24, 6, 8 en 10.
77
77
III
77
1.
>7
77
IV
77
13 en 69.
VII
77
I
77
3, 4, 6—9, en 11.
77
77
II
77
1-8, 10-18, 23,26.
77
77
77
III
77
1 en 2.
77
IV
77
2-4,
77
77
V
77
2, 3 en 5.
77
77
VI
77
1—3.
77
77
VII
77
15 en 9.
77
77
IX
77
1—5.
VIII
77
I
77
1 en 2.
71
77
III
7?
1 en 2.
IX
77
III
77
1.
Zoomede ter bestrijding van onvoorziene uitgaven
van anderen aard, die niet op deze begrooting zijn
omschreven, onder inachtneming van het bepaalde
bij artt. 214 en 215 der gemeentewet
De stand der begrooting laat voor onvoorziene
uitgaven beschikbaar eene som van 10718.06.
Totaal van het Xlde hoofdstuk
VERZAMELING.
4043
4043
59
59
Totaal van het Iste
- Ilde
hoofdstuk
lilde
IVde
Vde
Vide
Vilde
VlIIste
IXde
Xde
Xlde
Totaal der uitgaven
77
71
77
77
77
10718
10718
06
06
Geraamd
bedrag.
39750
21318
460561
6896
9428
56280
340895
264454
5350
10718
1215651
47
50
50
11
06
64
BALANS.
Gemeente inkomsten
uitgaven
W a a r s c h ij n 1 ij k saldo
1215651
1215651
Nihil
64
64
64
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906. li Ijl, ïlO% 2.
Bijlage No, 2.
PENSIOENREGELING van het onder
wijzend personeel der middelbare
meisjesschool,
Aan den Raad.
Mijne Heeren
Do wet van 5 Juni 1905, Staatsblad no. 154, heeft
onder meer de directrice en de leeraressen aan de
Middelbare Meisjesscholen voor de toepassing der
wettelijke bepalingen omtrent pensioen, derhalve zoo
wel eigen als weduwen- en weezenpensioen, in den
kring der burgerlijke ambtenaren getrokken, doch
tegelijkertijd in art. 6 bepaald dat aan de bij het
in werking treden der wet (1 Januari 1906) in dienst
zijnde titularissen een termijn van drie maanden, te
rekenen van dat tijdstip, zou worden gegeven om zich
tegenover liet Departement van Binnenlandsche Zaken
te verklaren of zij al of niet in den bovenomschreven
zin als burgerlijke ambtenaren zouden wenschen te
worden aangemerkt.
Up verzoek van Ged. Staten dezer provincie, die
daartoe van den Minister van Binnenlandsche Zaken
eene uitnoodiging hadden ontvangen, werden belang
hebbenden door ons op de nieuwe voorschriften ge
wezen en bepaaldelijk, in verband met de uitdrukking
des Ministers, „dat gegadigden, voor zoover zij thans
in een gemeentelijke pensioenregeling zijn opgenomen,
tijdig een parallel (moesten) kunnen trekken tusschen
de dai iraan verbonden voordeelen en die welke de
rijksregeling biedt", hare aandacht gevestigd op art.
2 der pensioensverordening 1893 (Gem.bl. no. 32) en
3 en 11 van die van 1899 (Gem.bl. no. 12). Deze
artikelen bepalen, dat geen gemeente-pensioen wordt
verleend, indien aan de betrekking rijks-pensioen
wordt verbonden en dat geval ook niet behoort tot
die, waarin teruggave van c. q. gedane stortingen
plaats heeft.
Art. 2 dor verordening van 1898
Indien aan eenige betrekking, in het vorig artikel genoemd, rijks-
pensioen wordt verbonden, wordt geen gemeente-pensioen verleend.
Art. 8 der verordening van 1S99
Indien aan eenige betrekking, in liet vorig artikel genoemd, rijks
pensioen wordt verbonden, wordt geen gemeente-pensioen verleend.
Ambtenaren, die eene dergelijke betrekking vervullen, zijn niet ver
plicht tot de bijdragen, bedoeld in art. 10.
Art. 11
Teruggave van betaalde pensioen-bijdragen wordt alléén verleend
aan den ambtenaar, bediende of werkman, die wegens ziels- of
Gevolg van onze voormelde missive zijn de drie
hierbij teruggaande adressen aan Uwe Vergadering
gericht en bij haar besluit van den 12 December in
onze handen om prae-advies gesteld.
De adressen splitsen het personeel in even zoovele
categorieën ten aanzien der verlangde pensioenregeling,
t. w.
lo. zij, die vallen onder de verordening van 1893
no. 32 (gemeentelijk invaliditeits-pensioen zonder
premiebetaling) en buiten dè rijksregeling wenschen
te blijven
2o. zij, die eveneens onder de verordening van 1893
vallen, doch haar voor het rijkspensioen wenschen te
verlaten
3o. zij, op wie de verordening van 1899 no. 12
(ouderdoms- en invaliditeitspensioen ■met premiebetaling)
toepasselijk is en die aan liet rijkspensioen de voor
keur geven.
Al dadelijk zjj op den voorgrond gesteld, dat de
adressen alle uitgaan van eene onjuiste praemisse,
als zouden nl. betrokkenen de keuze hebben tusschen
de rijks- en de gemeente-pensioen-regeling.
Die keuze hebben zij beslist niet. De zooeven aan
gehaalde artikelen uit de gemeentelijke pensioen
verordeningen luiden pertinent en laten geene andere
uitlegging toe dan dat na 1 Januari 1906 elke aan
spraak op pensioen uit de gemeentekas voor de direc
trice en leeraressen der meisjesschool is vervallen,
waartegenover door haar, die onder de regeling van
1899 vulleu, geene storting meer zal behoeven te
geschieden. M. a. w. de wet van 5 Juni 1905,
Stbl. 154, heeft deze ambtenaren volkomen gelicht
uit de gemeentelijke pensioenregelingdeze bestaat
niet meer voor haar, onverschillig of zij al of niet
de in art. 6 dier wet bedoelde verklaring afleggen.
Wij zijn intusschen tot deze meening niet gekomen
dan na aandachtig te hebben nagelezen wat omtrjnt
deze wet in de gewisselde stukken en in de parlemen
taire debatten is te vinden, in verband met de boven
aangehaalde uitdrukking in de circulaire van den
tegenwoordigen Minister van Binnenlandsche Zaken.
De vraag mocht dan worden gesteld, of bjj eene
uitlating van den Minister in de Vergadering
der Tweede Kamer van 17 Maart 1905 (Hande
lingen, blz. 1394) als dezebij het
brengen van overeenstemming tusschen de gemeente
verordeningen en de Rijksregeling zal er op zijn te
letten, dat verkregen rechten worden gewaarborgd,
zoodat zij, die thans volgens de gemeentelijke regeling
pensioengerechtigd zijn, nooit van slechter conditie
kunnen worden. Die waarborgen moeten echter inde
gemeentelijke regeling, niet in de Rijkswet worden
lichaamsgebreken eervol is ontslagen, doch vvcgeus te korten diensttijd
geen aanspraak op pensioen kan doen gelden en niet voor toekenning
van pensioen, ingevolge art. 4, laatste lid of van eene rente ingevolge
de bepalingen der „Ongevallenwet 1901" in aanmerking komt.