70
Bijlaqe no. 5
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1906.
Art. 28.
Indien het ongeluk tengevolge heeft, dat debetrok
ken persoon geheel ongeschikt is geworden om zijn
gewoon bedrijf of betrekking te blijven uitoefenen,
dan wordt hem van wege de gemeente een jaar- of
weekgeld toegekend tot een bedrag, door den raad
naar omstandigheden te bepalen.
Art. 29.
Indien het ongeluk den dood tengevolge heeft en
de betrokken persoon eene weduwe of minderjarige
kinderen nalaat, wordt aan dozen een jaar- of week
geld toegekend, waarvan het bedrag en de duur door
den raad naar omstandigheden worden vastgesteld.
Betreft het een brandmeester, dan heeft zijne we
duwe, zoolang zij niet hertrouwt, aanspraak op een
jaargeld van 50Ü voor zich. Be raad beslist ot, en
zoo ja, tot welk bedrag en voor welk tijdvak boven
dien een jaar- of weekgeld aan de minderjarige kin
deren zal worden toegekend.
Laat een brandmeester alleen minderjarige kinderen
achter, dan hebben deze tot hunne meerderjarigheid
aanspraak op een jaargeld tot een bedrag van ten
minste ƒ300 voor één kind en voor elk kind daar
boven van ƒ100.
Art. 28.
Indien het ongeval tengevolge heeft, dat de betrok
ken persoon geheel ongeschikt is geworden om zijn
gewoon bedrijf of betrekking te blijven uitoefenen,
dan wordt hem van wege de gemeente een jaar- of
weekgeld toegekend tot een bedrag, door den raad
naar omstandigheden te bepalen.
Art. 29.
Indien het ongeval den dood tengevolge heeft en
de betrokken persoon eene weduwe of minderjarige
kinderen nalaat, wordt aan dezen een jaar- of week
geld toegekend, waarvan het bedrag en de duur door
den raad naar omstandigheden worden vastgesteld.
Betreft liet een brandmeester, dan heeft zijne we
duwe, zoo lang zij niet hertrouwt, aanspraak op een
jaargeld van 500 voor zich.
De raad beslist naar omstandigheden of, en zoo ja,
tot welk bedrag en voor welk tijdvak bovendien een
jaar- of weekgeld aan de minderjarige kinderen zal
worden toegekend.
Laat een brandmeester alleen minderjarige kinderen
achter, dan hebben dezle tot hunne meerderjarigheid
aanspraak op een jaargeld tot een bedrag van ten
minste 300 voor één kind en voor elk kind daar
boven van 100.
Bij het in acht nemen der in dit en in de beide vorige
artikelen genoemde omstandigheden zal in de eerste
plaats rekening worden gehouden met de krachtens
de artt. 19 21, 23 en 67 der Ongeva'lenwet 1901 toege
kende uitkeeringen, renten of schadeloosstellingen.
Van het in het 2e en 4e lid van dit artikel be
doelde jaargeld zal in mindering worden gebracht de
aan den betrokkene ingevolge art. 23 der Ongevallen
wet 1901 toegekende schadeloosstelling.
Leeuwarden, 30 December 1905.
Burgemeester en Wethouders run Leeuwarden
ZIMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den g
WIJZIGING der verordening op de school-
geldheffing voor het lager onderwijs.
Aan den Baad.
Mijne Heeren
De regeling volgens art. 3 der schoolgeldverorde
ning, zooals die bij Lw besluit van 19 September 1905
gewijzigd is, dat voor „kinderen en onvermogende
pupillen van on vermogenden" en voor „kinderen en
minvermogende pupillen van minvermogenden" in het
geheel geenrespect, slechts verminderd schoolgeld
verschuldigd kan zijn, heeft den Minister van Binnen-
landsche Zaken aanleiding gegeven tot de opmerking,
of hieruit volgt, dat nu voor min- en onvermogende
pupillen van vermogenden het volle schoolgeld moet
worden betaald.
Inderdaad schijnt er reden tot die vraagdoch de
bovenstaande uitdrukkingen zijn bij de herziening van
19 September 1.1. onveranderd uit de bestaande ver
ordening overgenomen, juist omdat zij bij de wijziging
in 1897, op verlangen van den toenmaligen Minister,
in plaats van „kinderen of pupillen van on(min)ver-
niogenden" in de verordening waren gebracht.
Aan de thans gemaakte bedenking zal o.i. tegemoet
kunnen worden gekomen door te lezen„kinderen
van on(min)vermogenden en on(min)vermogende pu
pillen." Alsdan zal, ingevolge 's Ministers wensch,
boven twijfel zijn verheven, dat bij ouderlooze leer
lingen het schoolgeld zal worden geregeld naar hun
emeenteraad van Leeuwarden 1906. Bijl. no
eigen financieelen toestand en niet naar dien hunner
voogden of verzorgers.
Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen te
besluiten
I. met wijziging van Uw besluit van den 19
September 1905 no. 187/?/124, art. 3, eerste en tweede
lid, der verordening tot het heffen van schoolgelden
voor het openbaar lager onderwijs (gemeenteblad no.
23 van 1904) te lezen als volgt:
„Kinderen van on vermogenden en onvermogende
„pupillen kunnen zonder betaling van schoolgeld op
„de scholen der eerste klasse, der tweede klasse a, der
„vierde klasse en op de herhalingsschool (vervolg
cursus op de school der vierde klasse) worden too-
gelaten.
„Voor de kinderen van minvermogenden en voor
„minvermogende pupillen bedraagt het schoolgeld op
„de scholen der eerste klasse, op de school der tweede
„klasse a en op de herhalingsschool, bedoeld in het
„eerste lid, de helft, op de school der vierde klasse
„één vijfde gedeelte van de bedragen in artt. 1 en 2
„bepaald".
II. liet sub I bedoelde besluit tot wijziging van
de artikelen 1, 2 en 3 der verordening tot het heffen
van schoolgelden voor het openbaar lager onderwijs en
van artikel 1 der verordening op de invordering van
de schoolgelden voor het openbaar lager onderwijs
(gemeenteblad 1904 no. 23) van den nieuwen datum
van vaststelling te voorzien.
Leeuwarden, 13 Januari 1906.
Burgemeester en Wethouders
Z1MMERMAN Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
71