Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907.
opperd, don canon eenvoudig vast te stellen op een
bepaald bedrag per M-., waartegen werd opgemerkt,
dat bij do vaststelling van dat bedrag toch rente
voet en waarde van den grond in aanmerking komen.
Be meerderheid van de commissie van rapporteurs
is van meening, dat herziening van den canon om
de 25 jaar volstrekt niet die bezwaren zal hebben,
die men er zich van schijnt voor te stellen. Is
werkelijk do waarde van den grond reeds over 25
jaar meer of' minder aanzienlijk gestegen, dan zal
die stijging van grondwaarde evenredig zijn met de
stijging van de waarde van den opstal en met de
te bedingen huurprijzen. Voor de erfpachters zal
het bezwaar om van die vermeerdordo waarde
van de op erfpacht, gestichte huizen een betrekke
lijke klein gedeelte in den vorm van verhoogden
canon aan do gemeente af te staan, niet bijzonder
groot zijn. De waardebepaling van den grond dooi
den gemeenteraad die, door alle kiezers gekozen, in
openbare zitting de waarde van den grond bij her
ziening van den canon vaststelt, acht de meerder
heid van de commissie van rapporteurs voldoende
waarborgen te geven tegen een verkeorde of te
hooge taxatie.
3. Algemeene opmerkingen omtrent de indeeling
en de redactie.
In de twoede sectie werd bij art. 15, in de derde
sectio bij de algemeene beschouwingen van rechts
geleerde zijde bezwaar gemaakt tegen den gelioelen
opzet van het voorstel en tegen do redactie van
de bepalingen, die bestemd zijn de verhouding
tusschen de gemeente-eigenares der gronden en de
erfpachters te beheerschen. De commissie meent
deze zaak hier te moeten behandelen.
Men wees er op, dat het hier geldt eene te slui
ten overeenkomst van civielrechtelijkon aard, die
bestemd is voor een zeer lang tijdsverloop de ver
houding tusschen partijen, zijnde de gemeente oenor-
zijds en den erfpachter anderzijds, te regelen.
Wel is, nadat de overeenkomst eenmaal is ge
sloten en de erfpacht aangevangen, de feitelijke
verhouding rechtens niet die van hen, die partijen
zijn bij eene verbintenis, maar die tusschen den
eigenaar en den zakelijk rechthebbende, wat in
beginsel iets geheel anders is doch dit doet aan
het gezegde niet af, daar juist het erfpachtsrecht,
hoewel evenals de andere zakelijke rechten in de
wet in bijzonderheden geregeld, niettemin door de
bepaling van art. 782 Burgerlijk Wetboek
door partijen ook geheel anders kan worden ge
regeld, zoodat inderdaad de verhouding tusschen
eigenaar en erfpachter geheel afhangt van den
inhoud der bij de uitgifte gestelde erfpachts-
voorwaarden.
Art. 782 Burgerlijk Wetboek luidt: „Alle bij dezen titel
vastgestelde verordeningen zullen plaats grijpen, voor zoover
daarvan niet door de overeenkomsten der partijen is afgeweken".
Het voornaamste verschil met de verbintenis is
juist dit, dat de inhoud dier voorwaarden de rechts
verhouding regelt niet alleen tusschen de gemeente
en den oorspronkelijken erfpachter, maar ook tus
schen de gemeente en de latere opvolgers in het
erfpachtsrecht, hetzij het recht is overgegaan door
vererving, door vrij willigen verkoop, door verkoop
bij executie of op welke andere wijze ook. De
niouwo verimjger is van het oogenblik der ver
krijging af „de erfpachter", wiens recht gebonden
is aan de daaromtrent bij de eerste vestiging ge
stelde voorwaarden, en die tot naleving dier
voorwaarden tegenover den eigenaar dat is
in casu de gemeente verplicht is evenals had hij
zich daartoe zelf bij overeenkomst jegens haar ver
bonden.
Hierin ligt een groot verschil met de gevallen,
waarin grond in koop wordt uitgegeven. Daar is
de latere eigenaar tegenover de gemeente door
gcenen band hoegenaamd gebonden. Hier is en
blijft die band steeds vanzelf tegenover alle opvol
gende erfpachters aanwezig. Het arrest van den
Hoogcn Raad over art. 1354 Burgerlijk Wetboek,
dat bij verkoop zooveel last en moeite geeft, is
hier volkomen onschadelijk en hier behoeft niet als
daar to worden beproefd, de naleving van zokere
bepalingen door strafbedreiging te verzekeren, mits
maar worde gezorgd, dat geen twijfel kan rijzen of
die bepalingen behooren inderdaad tot de voor
waarden van het zakelijk recht, niet enkel tot de
uitgifte, dat is de voorbereiding tot de vestiging
van dat recht..
Nu zijn de voorgestelde bepalingen in hoofdzaak
gevolgd naar die omtrent de uitgifte der terreinen
aan het Nieuwe Kanaal en daarin ligt, volgens de
leden die deze kwestie ter sprake brachten, eene
principiëele misvatting.
Dit spreekt zich al dadelijk uit in het slot van
art. 5, 3e lid. Daar toch is bepaald dat van de in
de aanvrage opgegeven aard en bestemming niet
zonder toestemming van Burgemeester en Wethou
ders mag worden afgeweken. Beter ware het, onder
do erfpachtsvoorwaarden op te nemen dat van de
in het erfpachtscontract op te nemen bestemming
niet mag worden afgeweken zonder vergunning van
Burgemeester en Wethouders. Dan zou duidelijk
uitkomen dat de bepaling deel uitmaakt van de
erfpachtsvoonvaardendie zooals gezegd ook zonder
nadere bepaling olken erfpachter, ook den lateren
verkrijger van het recht, vanzelf en zonder nadere
overeenkomst binden. Staat, zooals in den voorge
stelden tekst, de bepaling onder die betreffende
de aanvragedan zou minstens twijfel kunnen rijzen,
of zij voor zoodanigen verkrijger wel verbindend was.
Bepaald foutief is in dit verband art. 15. De
daarbedoelde verplichtingen om zekere bepalingen
bij overdracht van het recht in de akte van over
dracht op te nemen, heeft in het geheel geen zin,
340
Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl, 110. S i
daar, zooals hierboven reeds is gezegd, de voor
waarden waaraan het erfpachtsrecht bij zijne ves
tiging verbonden is, vanzelf en zonder eenige
nadere bepaling eiken erfpachter, ook den lateren
vei-krijger, binden. Feitelijk legt het artikel dus
eene totaal onnoodige verplichting op en dat nog
wel onder bedreiging van boete
Naar het oordeel van de leden, hier aan het
woord, zou het alleszins aanbeveling verdienen, uit
de voorgestelde „bepalingen omtrent de uitgifte"
alles te lichten, wat niet de uitgifte zelve, dat is
de overeenkomst tusschen de gemeente en den
eersten erfpachter, alsmede de daaraan voorafgaande
handelingen betreft, doch beter geregeld wordt als
blijvende voorwaarde van het erfpachtsrecht. Dit
alles, dat is in hoofdzaak de inhoud van de arti
kelen 16 tot en met 37, benevens het slotvoor-
sohrift van art. 5, het tweede lid van art. 9, artt.
12 en 13 en wellicht art. 11 (althans ten deele, met
de boetebepaling van art. 15, zou tot een afzon
derlijk geheel als „Algemeene voorwaarden voor
door de gemeente Leeuwarden uitgegeven erfpachts
rechten" samengevoegd en als zoodanig aan het
raadsbesluit toegevoegd moeten worden.
Wellicht zou het practisch zijn, die „Algemeene
voorwaarden" afzonderlijk in de openbare registers
te doen overschrijven en in ieder erfpachtscontract
daarnaar te verwijzen. De contracten zouden daar
door zeer eenvoudig naar vorm en inhoud kunnen
worden.
Een nieuw artikel in de „bepalingen omtrent de
uitgifte", wellicht samen te smelten met het eerste
lid van art. 9, zou moeten bepalen dat in de akte
van erfpacht naar de „Algemeene voorwaarden"
moet worden verwezen en dat daarin tevens moeten
worden vermeld, de „Bijzondere voorwaarden", over
eenkomstig art. 39 voor eenig geval gesteld.
Natuurlijk moeten hiervoor talrijke redactiewijzi
gingen worden aangebracht en zal nauwkeurig
moeten worden nagegaan of in de artt. 16 tot en met
37 ook het een en ander voorkomt, dat niet in de
voorwaarden van het erfpachtsrecht, doch in de be
palingen omtrent de uitgifte thuis behoort.
Feitelijk is geheele herziening uit het oogpunt
van redactie een vereischte.
Maar juist ook in verband met het voorgaande
werd opgemerkt, dat zoodanige herziening, althans
van die bepalingen, die bestemd zijn om op den
duur de verhouding tusschen de gemeente-eigenares
en de erfpachters te regelen, bovendien dringend
noodig is. Het geldt hier, zooals reeds is opge
merkt, eene uiterst ingewikkelde civiel-rechtelijke
verhouding, die over een zeer lang tijdsverloop moet
werken.
Bij de redactie van bepalingen, die eene dergelijke
verhouding moeten beheerschen, kan niet te zorg
vuldig worden te werk gegaan, zeer nauwkeurige
en uiterst consequent volgehouden terminologie,
strikt logische en overzichtelijke opzet van het
geheele samenstel van bepalingen, zorgvuldige ver
mijding van ware of schijnbare tegenspraak, van
onduidelijkheid en van onnoodige of onuitvoerbare
bepalingen is hier een absoluut vereischte, wil men
niet in den loop der tijden komen te staan voor
de grootste moeilijkheden, voor de ingewikkeldste
processen.
En volgens de leden, hier aan het woord, is in
de voorgestelde bepalingen aan geen dezer eischen
voldaan, zooals naar hunne meening blijkt uit eenige
door hen bij de afzonderlijke artikelen gemaakte en
hieronder op die artikelen vermelde opmerkingen.
Zij schreven dit gebrek toe aan het feit, dat de
bepalingen niet in haar geheel aan herziening door
een jurist, in de civiele praktijk doorkneed, onder
worpen schijnen te zijn geweest en achtten het van
het hoogste belang, dat dit alsnog zoude geschieden
zoo, dat de te raadplegen rechtsgeleerde ten slotte
het geheel der erfpachtsvoorwaarden voor zijne ver
antwoording zou kunnen nemen. Wellicht, zoo
voegden zij er bij, zou dit het best kunnen geschie
den, nadat vooraf de Raad over den inhoud der
bepalingen in eerste lezing zoude hebben beslist,
daar anders het complex van bepalingen gevaar
loopt door amendeering weder in samenhang te
verliezen.
De andere leden, deel uitmakende van de sectiën,
waar de in deze paragraaf behandelde opmerkingen
werden te borde gebracht, behielden zich hun
oordeel daaromtrent voor.
4. De artikelen van het ontwerp.
Thans rest ons nog de verschillende opmerkingen
weer te geven, die bij de artikelen van het ontwerp
gemaakt zijn. Zijn die opmerkingen reeds in de
vorige paragrafen vermeld, dan zullen rapporteurs
daarnaar verwijzen.
Rapporteurs geven bij dezen alleen een verslag
van hetgeen ter sprake is gebracht; wanneer er
van hun zijde geen opmerkingen aan worden toe
gevoegd, wil dat dus niet zeggen, dat zij met het
gesprokene instemmen.
Art. 2. Zie over percentage en bepaling canon
2.
Art. 5, 3. Zie 3.
Art. 6. Gevraagd werd of het geen aanbeveling
verdient voor te schrijven dat in dit geval aan
beide aanvragers binnen een bepaalden termijn
moet worden kennis gegeven, dat er meerdere
aanvragen tot denzelfden prijs zijn.
Art. 7. De vraag werd gesteld, of het wel ge-
wenscht is om, zooals hier geschiedt, Burgemeester
en Wethouders te verplichten tot toewijzing behou-