Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. dens do in lid 2 vermelde gevallen. Ook buiten die gevallen kan weigering der toewijzing wenschelijk zijn. Zou het niet de voorkeur verdienen om aan Burgemeester en Wethouders in deze eene discre- tionnaire macht te verleenen, de bevoegdheid tot weigeren zonder opgaaf van redenen Men wenschte over deze vraag het oordeel van Burgemeester en Wethouders te vernemen. Dezelfde vraag is van belang bij uitgifte in koop het antwoord zal dus ook eventueel voor andore uitgiften van nut kunnen zijn. De meerderheid van Rapporteurs meent, dat de vraag ontkennend moet worden beantwoord en de hierna op lid 2, litt. cl gemaakte opmerking meer aan beveling verdient. Zij meenen dat moet worden voor geschreven mededeeling der redenen van weigering. Ook al werd in het algemeen het toekennen van eene ruimere bevoegdheid tot weigering niet wensche lijk geacht, dan meende men toch, ook met het oog op de onlangs bij de Kanaalpanden opgedane erva ring, dat Burgemeester en Wethouders het recht moeten hebben de uitgifte hetzij voor alle of voor bepaald aan te wijzen blokken of perceelen te schorsen. Dit kan te pas komen wanneer eene verhooging der waarde of andore verandering in de bij art. 2 bedoelde lijst in voorbereiding is. Art. 7, 2.b. In overweging werd gegeven, in plaats van „der te stichten gebouwen" te lezen„van hetgeen op het terrein zal worden aangelegd en gebouwd", zulks om overeenstemming te krijgen met de terminologie van art. 5. 3. Art. 7, 2c. Deze bepaling werd veel te eng geachtfeitelijk eischt zij. dat reeds te voren een erfpachtsrecht van den aanvrager is vervallen ver klaard. Zou het, zoo werd gevraagd, niet beter zijn, te lozen„vroegere handelingen van den aan vrager, die, zoo hij erfpachter ware geweest, tot vervallenverklaring van liet erfpachtsrecht aanleiding zouden hebben gegeven Art. 7, 2d. De opmerking werd gemaakt, dat zonder uitbreiding van de macht van Burgemeester en Wethouders, deze verplicht zijn een terrein pro visioneel toe te wijzen, wanneer maar geen van de in art. 7, 2e lid, genoemde gevallen aanwezig is. Men meende, dat er behalve de hier genoemde nog wel andere redenen kunnen zijn, waarom het ge- wenscht kan zijn, dat een terrein niet in erfpacht wordt gegeven, wanneer er een aanvrage is, en achtte het daarom gewenscht, dat een nieuw lid art. 7, 2 d. werd opgenomen, waarin aan Burge meester en Wethouders het recht werd toegekend om, om andere redenen dan de genoemde, mits zij natuurlijk zijn in het gemeentebelang, een provisio- neele toewijzing te weigeren. In al de gevallen, waarin door Burgemeester en Wethouders een provisioneele toewijzing wordt ge weigerd, wenschte men een verplichte opgave van de redenen van weigering te zien ingevoerd. Art. 8. Rapporteurs meenen te moeten vragen Aan wien behoort de waarborg? Aan den oorspron- kelijken contractant, of aan hem, die bij de afreke ning erfpachter is Hiervan hangt ook af, wie de waarborgsom zal moeten aanvullen. Art. 9, 2. Zie 8. Art. 10, 1. Hier ontbreekt de precisie van redactie, voor civielrechtelijke bepalingen vereischt. Is met de woorden „Het terrein wordt aanvaard" bedoeld: „Het erfpachtsrecht vangt aan", dan zou het aan beveling verdienen, dezen laatston term te gebruiken. Art. 11. Zie 3. De opmerking word gemaakt, dat de uitdrukking „het volle genot", behoorde te worden vervangen door „het rustig en vreedzaam bezit", omdat deze woorden in overeenstemming zijn met de termen der wet. Rapporteurs meenen, afgezien van de vraag, of de verwijzing naar de wet wel juist is, dat de bedoeling van dit artikel niet kan zijn, het volle genot te waarborgen bij stoornis van dat volle genot toch zal in den regel niet de gemeente, maar de erfpachter tot handhaving van zijn rechten moeten optreden. De gemeente zal niet anders hebben te waarborgen, dan dat ze eigenaar is van het terrein dat ze in erfpacht geeft, en dat ze dat zelfde terrein ook niet reeds aan een ander heelt afgestaan. Ai t. 12. Zie 1 en 3. Opgemerkt werd, dat de redactie van dit artikel behoorde te zijn „De terreinen worden in erfpacht uitgegeven, voorzoover" enz. Gevraagd werd, waar om gekozen is het instituut erfpacht en niet opstal. Art. 13, 1. „Aanvaarding" zie bij art. 10, 1. Art. 13, 2. Het eerste woord is onjuist. Te lezen „Hij" of „de canon". „Aanvaarding" zie bij art. 10, 1. Art. 13, 3. Op dit lid is door den heer G. W. Koopmans een amendement ingediend van den volgenden inhoud Aan dit lid worden toegevoegd de woordenter wijl hij afstand doet van het voor hem gunstig bepaalde bij art. 776 2e alinea van het Burgerlijk Wetboek. Men achtte dit amendement van weinig belang. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1907. Bijl. no. 37. Art. 13, 3 werd overbodig geacht als reeds vol gende uit art. 774 Burgerlijk Wetboek. Alleen de uitsluiting van beroep op de wet van 1870 dient te worden behouden. Art 14, „ten laste van den erfpachter". Beter werd geacht: „ten laste van hem, aan wien de uitgifte geschiedt". Immers deze bepaling behoort niet onder de voorwaarden van het erfpachts-contract. De erfpachter is misschien een latere verkrijger; dezen voor de betaling aansprakelijk te stollen, is vermoedelijk niet de bedoeling. Art. 15. Zie over inhoud en bedoeling 3. Art. 15, 2. Dit voorschrift laat ruimte voor de vraag, of de straf alleen slaat op overtreding van den inhoud van art. 16 of ook op die van het laatste lid van art. 5. Tevens werd de aandacht gevestigd op eene geheel andere strafbepaling, aan dit laatste voorschrift verbonden in art. 16a 1. Art. 16a 1. Zie bij art. 15, 2. Art 16a 2. Is de bedoeling, dat de ontheffing vóór de sluiting van het contract moet zijn ver leend, of dat zij ook daarna kan geschieden? In het laatste geval, als de nadere eischen dus niet in het erfpachts-contract staan, kan het misschien moeite opleveren, ze tegen latere opvolgers in het erfpachtsrecht te handhaven. Wellicht is hierin door redactiewijziging to voorzien. Alt. 16(7 2. Het woord „hun" in den derden regel van onder is onjuist. Art. 16e 6. Bedoeld is vermoedelijk: „Waarde terreinen grenzen aan onuitgegeven terreinen" enz. Ook de in erfpacht uitgegeven terreinen zijn, „eigen aan de gemeente". Art. 17. Over herziening van den canon zie 2 der algemeene beschouwingen. Art. 17, 3. De verwijzing naar het vorige lid zal wel moeten zijn naar het eerste of naar het eerste en tweede lid. Het voorschrift van het opmaken van eene akte werd niet duidelijk geacht. Wat voor akte is hier bedoeld Een nieuw contract Hoe zal het dan gaan, wanneer do erfpachter daartoe niet medewerkt In verband met het eerste lid, zooals dat is voor gesteld, zou het voldoende zijn, eenvoudig het raads besluit in de openbare registers over te schrijven. Misschien is dit zelfs niet eens noodig. Wordt echter de nieuwo waardebepaling aan des kundigen opgedragen, dan wordt de kwestie moei lijker en dient zij nader onder de oogen te worden gezien. Voor „ten koste" van den erfpachter zal wel moeten gelezen worden „op kosten". Art. 18. Gevraagd werd, waartoe deze kennis geving dient, zulks ook om te beoordeelen of de in art. 24 op overtreding gestelde sanctie niet te streng is. Hoe kan de nieuwe erfpachter kennis geven met betaling (d. i. met gelijktijdige betaling) van een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen bedrag? Die vaststelling zal toch vermoedelijk eerst naar aanleiding van en dus na de kennisgeving ge- O O O schieden. Tegen de hier en ook elders voorkomende vast stelling door Burgemeester en Wethouders werd bezwaar gemaakt, indien bedoeld is dat die vast stelling bindend zal zijn zoo, dat geene terugvor dering zal zijn toegelaten, ook al meent de erfpachter dat te veel van hem is geheven. Burgemeester en Wethouders zijn geen rechters en behooren ook niet in hoogste instantie over het bedrag van iemands schuld te beslissen. Of eene daartoe strekkende bepaling eventueel door den rechter zou worden geëerbiedigd, werd met het oog op art. 156 der grondwet betwijfeld. Men meende dat de bedoeling alleen inoet zijn om de vaststelling voovloopig door Burgemeester en Wethouders te doen geschieden en den erfpachter te verplichten om het aldus vastgestelde bedrag te betalen, echter onder erkenning van zijn recht om zoo hij meent te veel te hebben betaald, dit in rechte terug te vorderen. Hiermede zou ten minste vermeden worden het proces over de vraag, of terugvorde ring kan geschieden. De kennisgeving „ten genoege" van Burgemeester en Wethouders werd eveneens zonderling geacht. De erfpachter dient te woten waarmede hij kan volstaan. Wat bepaaldelijk dit artikel betreft, meende men dat aan den eisch der duidelijkheid beter zou worden voldaan, wanneer pertinent op den voorgrond werd gesteld dat iedere erfpachter aansprakelijk is voor al wat als gevolg van het erfpachtsrecht aan de gemeente verschuldigd is. Het slot van het artikel is zeker te ruim gesteld zooals het nu luidt, zou bijvoorbeeld de erfpachter ook aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het geen zijn voorganger wegens zijnen aanslag in de hondenbelasting aan de gemeente schuldig is. Het recht over in den eersten regel moet zijn het recht op. Art. 19. Is hier iets anders bedoeld dan hoofde lijke aansprakelijkheid? Zoo neen, dan zou het, meende men, de voorkeur verdienen, dien wette- lijken term te bezigen of wel aansluiting te zoeken 343

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1907 | | pagina 171