Bijlage no. 18. Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat partijen niet anders bedoelden dan eene regeling ook voor de toekomst te maken. Of echter de aangehaalde bepaling sterk genoeg is om daaruit op zich zelf eene blijvende verplichting der stad tot onderhoud der vaart af te leiden, is te betwijfelen. De slatting van 1759. Deze is eerst na 25 jaren van onderhandeling tusschen den Magistraat der stad en de voor de geïnteresseerde ingezetenen van Lekkum optredende grietsleden van Leeuwarderadeel tot stand gekomen. Aanvankelijk wilden de laatsten 1/3 deel der kosten betalen, terwijl de stad niet meer dan de helft voor hare rekening wilde nemen. De slatting geschiedde ingevolge conventie en accoord van 1759. Besloten wordt tot slatting der geheele vaart van de Dokkumer Ee tot de Hoogebrug. Leeuwarden zal slatten en betalen het eind van de Ee tot de Gasthuisplaats „gelijk in den jare 1688 is geschiedt", Leeuwarderadeel (of de belang hebbende ingezetenen van Lekkum) het volgende eind oostwaarts ter lengte van 218 roeden „inge volge de slatting in jare 1688 gedaan" en Leeuwarden het verdere eind tot de Hoogebrug. Verdere artikelen regelen eenige minder belang rijke punten, die hier kunnen worden voorbij gegaan. Van belang schijnen echter de artikelen 10 en 11 en hot slot, die daarom hier tekstueel worden over genomen. „10°. Dat wanneer (nadat het werk voltoijt sal „sijn) bij vervolg van tijd bevonden mogt worden, dat „voors. Bonke Vaart heckelen of klaren nodighadde, „sulks sal worden gedaan door het dorp Leckum „van de Ee af tot aan het Tolhuis toe en door de „stad Leeuwarden van het Tolhuis af tot aau de „Hooge brugge toe, en de vuiligheite of het soo- „genaamde heckelgoed daaruijt komende, op beide „wallen yder voor de helfte, gebragt worden, wor dende het afsnijden van de wallen, volgens costuum, „gelaten ten laste van de landen, aan de vaart „gelegen. „11°. Dat wanneer voors. heckeling of opklaringe „de eerste maal is gedaan, sal deselve alle twee jaren „moeten ivorden gecontinueerd en herhaalt, op verzoek „van de eene of andere Jurisdictie. „Aan welke Conventie en Accoort de contra- denten wederzijds genoegende, neomon aan en be- „looven, hen daarna nu en in H toeJcomende te sullen „reguleerenenz. In hoever valt nu uit deze conventie en accoord voor de stad de verplichting af te leiden om mede te dragen in de kosten van latere slattingen Die vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden. In den aanhef en in de artikelen 1 tot 9 komt niets voor, wat aan de vestiging eener zoodanige verplichting kan doen denken men heeft zich met de toekomst niet opzettelijk ingelaten, alleen het voor de hand liggende werk geregeld. Daarmede stemt de aanhef van art. 10 overeen. Doch artt. 10 en 11 regelen zeer bepaaldelijk het gewoon onderhoud (hekkelen of klaren en het af snijden der wallen) ook voor de toekomst en de even- gemelde clausule in het slot doet duidelijk blijken, dat partijen meenden, de zaak, zoowel wat het buitengewoon als wat het gewoon onderhoud betreft, nu geheel en voor goed te hebben geregeld. Er is wat voor te zeggen, dat zij dus moeten hebben be doeld, de voor deze eene slatting gemaakte regeling ook voorlatere slattingen te doen gelden. Of zouden zij hebben gemeend dat, indien maar volgens art. 11 de hekkeling verder geregeld plaats vond, slatting nooit weder noodig zou zijn?? De slatting van 1819. Deze is wederom door de stad Leeuwarden on de vertegenwoordigers van de belanghebbende ingezetenen van Lekkum en van het bestuur van Leeuwarderadeel gezamenlijk uitbesteed. De stad trad daarbij, blijkens het door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarderadeel opgemaakte historische relaas op „ten gevolge van het raads besluit van 5 Juli 1819 no. 14 en op grond der conventie van 2 November 1759P Ook blijkt uit de eindcijfers der rekening, dat Leeuwarden in de kosten ongeveer op denzelfden voet heeft gedoeld als in 1759. Onverschillig of men de verplichtingen der stad Leeuwarden, om ook voor het vervolg de slatting te verrichten op den voet, als waarop zij in 1759 ingevolge de conventie van dat jaar heeft plaats gehad, al of niet uit die conventie zelve meent te mogen afleiden, staat naar het oordeel Uwer Com missie volkomen vast, dat die verplichting op de stad rust sedert de slatting van 1819, daar immers bij de uitbesteding in dit jaar de stad zich uitdruk kelijk heeft geplaatst op het standpunt dier conventie en alzoo de daarbij gemaakte regeling als ook voor de toekomst bindend heeft erkend. De slatting van 1853. Uit het voorgaande blijkt, dat in 1839 en 1850 terecht door de gemeente Leeuwarderadeel op den legger van onderhoudsplichtigen de gemeente Leeu warden is vermeld als deels onderhoudsplichtig ten aanzien van de Bonkevaart en dat de onderhouds plicht volkomen juist op dien legger is omschreven (zie de omschrijving in do Nota van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden van 2 November 1853), als voortvloeiende uit de conventie van 1759. En door niet tijdig tegen dien legger in verzet te komen, moet Leeuwarden worden geacht, al weder, en volkomen terecht, haar onderhoudsplicht in dien zin te hebben erkend. Dit is dan ook geheel het standpunt, door het gemeentebestuur van Leeuwarden ingenomen bij de slatting van 1853, toen het, wel is waar, tegen den beweerden onderhoudsplicht heeft geprotesteerd, doch enkel en alleen op grond, dat in den vroegeren 242 Bijlage tot het verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908. Bijl. HO. IS VERHOOGING van het maximum van den hoofdelijken omslag. Aan den Gemeenteraad. De gemeentebegrooting voor 1909 is niet sluitende te krijgen zonder belastingverhooging. Uwe Ver gadering zal met ons van meening zijn dat de hoofdelijke omslag naar het inkomen de heffing is die voor de gezochte verruiming der middelen in de eerste plaats is aangewezen. De betrekkelijke verordening geeft evenwel geen bevoegdheid deze heffing tot een hooger bedrag te doen geschieden dan, wat het primitieve kohier betreft, tot ƒ260,000. een opbrengst die, na aftrek van wat door onthef fing, reclame, oninvorderbaarheid moet worden afge schreven, ook reeds vorige jaren is geraamd. Wordt deze ontheffing, naar het gemiddelde der laatste jaren, voor 1909 op 8850.en het vermoedelijk bedrag der suppletoire kohieren naar denzelfden maatstaf op 7600.gesteld, dan zal, waar de totaal opbrengst der inkomstenbelasting, met inbe grip alzoo der suppletoire kohieren, op 280,000. is begroot, het primitieve kohier bruto ƒ281,250. moeten opleveren, zoodat als het totaalcijfer van aanslag op 7,500,000 wordt geraamd (1907 7394326; 1908: 7603379), het heffingspercentage over 1909 moet worden 3.75 of 0.05 hooger dan over 1907 en 1908. Na aftrek der ontheffingen tot het boven vermelde bedrag ad 8850.is de netto opbrengst mitsdien 272,400. Wijziging van het in de verordening neergelegde evengenoemde maximum van/260,000.bovendien reeds vereischt omdat dat bedrag een vijftal jaren geleden in verband met het toenmalig lager zielen aantal der gemeente is vastgesteld, is dus noodig. Voorgesteld wordt het op te voeren tot ƒ300,000. ten einde, met het oog op den bevolkingsaanwas, voor geruimen tijd in de gelegenheid te zijn, de uit gaven, die daarenboven vooral in de laatste jaren eene geregelde neiging tot expansie vertoonen, door een verhoogde heffing der inkomstenbelasting te kun nen bestrijden. Tot toelichting waarom de opbrengst dier be lasting, primitieve en suppletoire kohieren, bij de begrooting over 1909 op 280,000.is geraamd, terwijl toch de post „Onvoorzien" aanmerkelijk hooger is, dan wat andere jaren voor inderdaad niet voor ziene uitgaven beschikbaar bleef, diene dat de ge meente in 1909 zeer waarschijnlijk zal worden geplaatst voor kosten die in de begrooting zelve hare omschrijving en preciseering nog niet kunnen vinden, zooals die verbonden aan de vermoedelijke invoering van het werkliedenreglemont, der werke loosheidverzekering en de daaraan te verbinden stichting eener arbeidsbeurs, aan de oprichting van een keuringsdienst voor voedingsmiddelen enz. Naar aanleiding van het vorenstaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten overeenkomstig het hieronder volgend ontwerp. Leeuwarden, ^bAugustus 2 September Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, T. KOMTER, L. Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; Overwegende, dat het noodzakelijk is het maximum, tot hetwelk de hoofdelijke omslag naar het inkomen ten behoeve dezer gemeente kan worden geheven, te verhoogen Besluit: I. in art. 1 der verordening tot het heffen van een hoofdelijken omslag naar het inkomen, vastge steld bij raadsbesluit van 2 April 1901 (Gem.blad no. 17 van 1901), gewijzigd bij raadsbesluit van 27 October 1903 (Gem.blad no. 1 van 1904) en goedge keurd bij Koninklijke besluiten onderscheidenlijk van 23 September 1901 no. 11 en 31 December 1903 no. 76, het cijfer f 260,000.te vervangen door 300,000.— II. te bepalen, dat dit besluit in werking zal treden den 1 Januari 1909. Leeuwarden, den 190 De Raad voornoemd 239

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1908 | | pagina 121