no. 2i
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908.
Litt. B.
Voorstel van dén heer Oosterhoff.
Aan Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden.
Nadat in de vergadering van den Gemeenteraad
van 11 Februari dezes jaars eene door den heer
van Ketwich Verschuur voorgestelde motie van
den volgenden inhoud„de Raad besluite de plannen
van den heer Oosterhoff af te wachten en Burge
meester en Wethouders te verzoeken, daarna over
beide alsdan aanhangige voorstellen den Raad van
advies te dienen en tot dien tijd deze zaak van
de agenda af te voeren", met algemeene stemmen
was aangenomen, heb ik de bij mij reeds in grove
trekken bestaande plannen tot verbetering van het
tegenwoordige aschland en de daar gevolgde wijze
van behandeling der verzamelde vuilnis in overleg
met den Directeur der Gemeentelijke Reiniging
nader uitgewerkt, welke plannen ik hierbij de eer
heb aan het oordeel van Uw college te onderwerpen.
Dat hiervoor eene tijdruimte van circa zeven
maanden noodig is geweest, vindt zijne oorzaak in
het feit, dat naar mijne overtuiging in deze zoo
hoogst belangrijke kwestie, niet alleen met het doen
van een voorstel kon worden volstaan, eene over
tuiging, die blijkens haar schrijven van den 6en
November 1907 (Bijlage No. 41) ook door de
Gezondheidscommissie voor onze gemeente wordt
gedeeld. Waar dus de Commissie ad hoe tot ver
plaatsing van het aschland op grond van de haar
indertijd verstrekte opdracht gemeend heeft zich
te kunnen onthouden van eene nadere bespreking
van de vraag of voor eene voldoende oplossing
van dit steeds moeilijker wordend vraagstuk, in
verband met de financiëele draagkracht dezer ge
meente, verplaatsing van het aschland inderdaad
noodzakelijk of wenschelijk was, daar diende naar
mijne meening eene nadere beschouwing dezer
kwestie in eene korte uiteenzetting en beoordeeling
van andere methoden van vuilnis-behandeling, dan
de hier tot nu gevolgde, aan het doen van eenig
voorstel vooraf te gaan, te meer nu sinds het ver
strekken van die opdracht (20 October 1903) ge-
ruimen tijd verloopen en de samenstelling van den
raad geheel gewijzigd is.
De redenen, waarom de Commissie zonder over
weging van andere mogelijkheden, tot verplaatsing
van het aschland concludeert, zijn de hinder, die
de omwonenden in zeer ruimen kring, van het
tegenwoordige aschland ondervinden en het feit,
dat de bestaande inrichting door de uitbreiding
der stad te klein is geworden.
Wat het eerste bezwaar aangaat, meen ik te
moeten opmerken, ofschoon ik geenszins wil ont
kennen, dat de nabijheid van een vuilnisbelt voor
de omwonenden nimmer aangenaam kan zijn, al
was het alleen maar uit een esthetisch oogpunt,
dat de omvang van dien hinder dikwijls schromelijk
wordt overdreven. Hoe toch laat het zich anders
verklaren, dat, niettegenstaande de aanwezigheid
van het aschland, in vroegere jaren, toen de be
handeling van de verzamelde vuilnis veel meer
stank veroorzaakte dan tegenwoordig, juist daar een
der aanzienlijkste stadswijken verrees, waarvan de
verschillende panden nog steeds tot de meest ge
zochte in Leeuwarden behooren, terwijl in later
jaren daar geheele arbeidersbuurten zijn aange
bouwd. Bovendien mag nimmer uit het oog worden
verloren, dat veel van den hinder, die aan het
aschland wordt geweten, moet worden toegeschreven
aan geheel andere oorzaken, namelijk aan de stroo-
cartonfabriek en in nog veel sterkere mate aan de
slecht werkende septic-tank. En dat dit laatste
niet denkbeeldig is blijkt afdoende uit het feit, dat
de bewoners van het Nieuwe Kanaal juist bij zuide-
wind den meesten last van stank ondervinden, bij
welke windrichting het aschland daaraan onmogelijk
schuld kan hebben. Tevens zij er hier op gewezen,
hetgeen toch waarlijk van geen geringe beteekenis
mag worden geacht, dat naar het oordeel van de
Gezondheidscommissie, neergelegd in haar advies
van den 6en November 1907, „geen directe infecties
of andere benadeeling der volksgezondheid door
het tegenwoordige aschland konden worden aan
gewezen."
En wat het tweede bezwaar aangaat, vestig ik
er Uwe aandacht op, dat in de onmiddellijke nabij
heid van het aschland aan de overzijde der Potmarge
een stuk land gelegen is, dat aan de Gemeente in
eigendom toebehoort en waarvan voor eene even-
tueele uitbreiding een nuttig gebruik zou kunnen
worden gemaakt.
Ofschoon beide genoemde bezwaren bij mij dus
minder gewicht in de schaal leggen, dan dit klaar
blijkelijk bij de Commissie het geval is, stem ik
toch volgaarne toe, dat eene oplossing der kwestie
in deze richting eerst mag worden aanvaard, wan
neer vaststaat, dat andere oplossingen uit een tech
nisch of een financieel oogpunt onaannemelijk blij
ken. Ten einde hierover een juist oordeel te kunnen
uitspreken, wil ik achtereenvolgens de verschillende
denkbeelden, die bij anderen en mij zijn gerezen
aan een nader onderzoek onderwerpen.
In de eerste plaats dan het plan van de Com
missie ad hoe om het aschland te verplaatsen naar
een terrein aan de Boxumervaart in de onmid
dellijke nabijheid van den spoorweg Leeuwarden
Stavoren. Zooals mij bij nadere bestudeering van
dit ontwerp bleek, kunnen daartegen, ook volgens
de meening van den Directeur van den Gemeen
telijken Reinigingsdienst, mét wien ik daarover
uitvoerige besprekingen hield, geene ernstige tech
nische bezwaren worden ingebracht. De keuze van
306
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1908.
het terrein mag om zijne ligging aan het vaarwater
en de spoorlijn alleszins gelukkig genoemd wor
den en door de voorgestelde maatregelen is een
geregelde gang van den dienst vrijwel verzekerd.
De eenige opmerkingen, waartoe dit plan mij dan
ook aanleiding geeft zijn deze, dat daarbij niet
gerekend is op eene geschikte localiteit voor het
sorteeren van het verzamelde vuil, een eisch, die
mijns inziens bij iedere wijziging .van het aschland
gesteld moet worden en dan dat men zich wel
wat al te gemakkelijk heeft afgemaakt van de be
antwoording der juist zoo lastige vraag, op welke
wijze gedurende de tijden van dicht water, het
laden der wagons hier zal plaats hebben.
Het ligt immers voor de hand, dat waar de
Raad van Toezicht op de spoorwegen zich nu reeds
verzet heeft tegen het laden van een gering aantal
wagons turfstrooiselmest, hij zich zeer zeker met
kracht zal kanten tegen het dagelijks wederkeerend
laden van al den afval dezer gemeente op eene
der bestaande laadplaatsen. Daarvoor zou dus eene
afzonderlijke gelegenheid gemaakt moeten worden,
wat, gelijk wij later zullen zien, aanmerkelijke
kosten met zich zou brengen.
Wat dit plan echter naar mijne meening voor
de gemeente ten eenenmale onaannemelijk maakt
zijn de buitensporig groote financiëele groote las
ten die daardoor op hare schouders worden ge
legd en die volgens eene ruwe raming op circa
23000.-— per jaar moeten worden gesteld, waar
door het jaarlijksch tekort van den reinigingsdienst
tot 64000.zou stijgen.
Tot het eerstgenoemde bedrag komt men door
de navolgende becijfering
Oprichtingskosten van het nieuwe aschland
(Zie begrooting van den Directeur van
Gemeentewerken)221000.
Uitbreiding van het materiaal
(Zie begrooting van den Directeur der
Reiniging)15800.
236800.-
Rente a 4 °/0 van bovengenoemd ka
pitaal 9472.
Aflossing 5 van 33732.— 1686 60
21/2% 203068.— 5076.40
6763.-
Vermeerdering exploitatiekosten 3000.
Voor gesloten water gedurende 4 weken
(24 dagen)2400.
Hoogere salarissen en loonen (meester
knecht) 1300.
Totaal 22935.—
Hierbij zou dan eigenlijk nog gevoegd moeten
worden rente en afschrijving van het kapitaal,
bonoodigd voor den bouw van een sorteer-lokaal
en eene laadplaats in de stad.
Is men het er over eens, dat de gemeente bij
den tegenwo ordigen stand harer geldmiddelen en
met het oog op de vele groote uitgaven voor ver
schillende instellingen, waartoe de Raad in be
ginsel reeds heeft besloten, zulk een offer toch
eigenlijk niet mag brengen, dan volgt als vanzelf
de vraag, of geen andere middelen gevonden kun
nen worden om op even afdoende, maar minder
kostbare wijze, aan de bezwaren van het tegen
woordige aschland tegemoet te komen.
En even als. door mij, zal dan ook wel door U
terstond gedacht worden aan het systeem, dat in
Engeland vrij algemeen, maar ook op het vaste
land reeds in verschillende steden wordt toege
past, n.l. de verbranding van het straat- en huis
vuil.
Ik heb mij, ten einde U omtrent dit systeem
met eenige meerdere zekerheid iets te kunnen
mededeelen, tot een paar firma's gewend, die zich
speciaal met het bouwen van de daarvoor bestemde
verbrandingsovens bezig houden. Van de van hen
ontvangen inlichtingen meen ik het volgende onder
Uwe aandacht te moeten brengen. De nieuwere
uitvindingen op het gebied der vuilnisverbrandiug
gedaan, maken het mogelijk alle straat- en huisvuil,
dus ook dat van Leeuwarden, zonder bijvoeging
van steenkool te verbranden. Deze uitspraak werd
nog onlangs bevestigd op het van 21 tot 28 Juli
dezes jaars te Lausanne en Genève gehouden con
gres van gemeentelijke ingenieurs en hygiënisten.
Verbranding van faecaliën schijnt tot heden nog
niet voor te komen. Wel werd mij medegedeeld,
dat eene inrichting daarvoor te Wiesbaden bestond,
maar in de mij ten dienste staande litteratuur over
dit onderwerp, waartoe ook eene beschrijving van
de Wiesbadener inrichting behoort, wordt daarvan
geen melding gemaakt. In elk geval echter zou do
ingezamelde beer vooraf in een soortgelijk toestel,
als waarin nu de rioolmodder van het overtollige
water wordt ontdaan, moeten worden gecentrifu
geerd, wat tengevolge heeft, dat men toch weder
met de ier blijft zitten. Voor Leeuwarden wil dat
zeggen, dat van de jaarlijks ingezamelde hoeveel
heid van 14.000.000 L. faecaliën, slechts circa 10
of 1.400.000 L. verbrandbaar zou zijn. De voor de
de hand liggende vraag of het vloeibaar gedeelte
niet in zijn geheel tot turfstrooiselmest zou zijn te
verwerken moet reeds terstond beantwoord worden
met de opmerking, dat voor eene zoo groote hoe
veelheid van genoemde meststof (ongeveer 3 maal
zooveel als thans gemaakt wordt) geen afzet-gebied
zou zijn te vinden, temeer waar de kwaliteit, door
het geheel daarin ontbreken van beer, aanmerke
lijk minder zou worden. In deze overtuiging
werd ik nog versterkt door de meening van
een paar bij uitstek deskundigen, dat deze
mest wel geschikt is voor den tuinbouw, maar
in veel mindere mate voor den eigenlijken land-
1 bouw.
307