Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913.
pensioen gedurende 40 jaren te betalen eene annuïteit
groot f 11.250.van f 240.000.als bij
drage voor eigen pensioen 21.000.per jaar en
als bijdrage voor weduwen en weezenpensioen
12.500.per jaar of in totaal rond 45.000.
waarvan ten hoogste gedurende de eerste 10 jaren
30.500.op de ambtenaren mocht worden verhaald
en in volgende jaren f 21.500.zoodat, werd
de volle bijdrage van de ambtenaren gevorderd, wat
echter practisch onmogelijk zou blijken, de finan-
cieele last voor de gemeente zou worden gedurende
de eerste 10 jaren 14.500.en de volgende jaren
23.500.daar meenen wij goed te doen U voor
te stellen van bedoelde uitzonderingsbepaling gebruik
te maken.
Wordt op dit voorstel ingegaan, dan zal worden
voorkomen dat het budget der gemeente plotseling
met den vollen pensioenlast wordt bezwaard en zal
dit zeer geleidelijk geschieden. Naast het stelsel van
uitgestelde betaling wordt dan het premiestelsel
ingevoerd, zoodat kan worden aangenomen dat
de gemeente over 40 jaren het hoogste punt van den
pensioenslast zal hebben bereikt. Langzamerhand,
door het overlijden van gepensionneerden, valt dan
de uitgestelde betaling weg en maakt ten slotte
plaats voor het premiestelsel.
Wat de bijdrage der ambtenaren voor eigen en
weduwenpensioen betreft, stellen wij U voor een
onderscheid te maken tusschen hen, die in dienst
waren op 1 Mei van dit jaar en hen, die sedert in dienst
zijn getreden. Eerstgenoemden zijn aangesteld met
het vooruitzicht op eigen pensioen zonder of tegen
een geringe bijdrage hunnerzijds. Zal men dezen
de volle bijdrage voor weduwenpensioen, d.i. 5
voor mannelijke, 1 °/0 voor vrouwelijke ambtenaren,
laten betalen, dan valt veel aan te voeren voor
vrijstelling van bijdrage voor eigen pensioen. De
last, die hun anders op eens werd opgelegd, zou
te zwaar worden. De bijdrage voor weduwenpensioen
mag dan echter ook van hen worden gevorderd.
Groote offers worden van Rijk en gemeente gevraagd
ten behoeve van hun pensionneeringde gemeente
neemt voor hare rekening, door aan het pensioen
fonds de hun later uit te keeren pensioenen te ver
goeden, een bedrag dat door den wetgever wordt
gesteld op 8 van al wat zij in dienst der ge
meente hebben genoten en 7 °/0 van wat zij voortaan
zullen genieten het Rijk betaalt den geheelen inkoop
voor hun weduwenpensioen. Nu bovendien hun
aanspraken verbeteren (o.a. hierdoor dat het pensioen
over de laatst verloopen 5 jaren wordt berekend in
plaats van over 15 jaren, zooals geldt volgens de
pensioenverordening), daar is het billijk dat zij van
1 October af hun volle bijdrage voor het weduwen
pensioen betalen.
Anders ligt de zaak ten opzichte van hen, die 2
Mei of later in dienst zijn getreden. Yoor dezen geldt
niet, wat voor de oudere ambtenaren een bezwaar
tegen hooge bijdragen was, dat zij namelijk gewend
zijn aan een zeker inkomen en daarnaar hun uitgaven
hebben geregeld. Ook hebben zij geweten dat een
bijdrage van hen Icon worden gevorderd. In het
algemeen achten wij het beter dat de ambtenaren
voor de pensionneering bijdragen. Blijkt het wettelijke
bedrag voor enkele groepen te hoog, dan zouden wij
hier liever in voorzien door wedde-verhooging dan
het beginsel der eigen bijdrage prijsgeven. Echter
wenschen wij voor hen, die in functie zijn getreden
tusschen 2 Mei en 1 October 1913, nog eene uit
zondering te maken en de korting ad 3 °/0 voor
eigen pensioen, die van hen kan worden geïnd, eerst
toe te passen bij verhooging van de wedde, doch mits
zij een verklaring hebben onderteekend, dat zij bij
het verlaten van den gemeentedienst anders dan met
pensioen de niet gevorderde bijdrage alsnog zullen
betalen. De ambtenaren op of na 1 October 1913
in dienst getreden, kunnen dan met de volle kor
ting belast worden, zoodat van hen zal worden
ingehouden 3 °/o voor eigen pensioen en 5 °/0
(vrouwelijke 1 °/0) voor weduwen- en weezen
pensioen.
Mede wenschen wij de ambtenaren, die reeds in
dienst van een andere gemeente zijn overgegaan of,
na het verlaten van den dienst der gemeente, als
burgerlijk ambtenaar zijn aangemerkt of als ge
meenteambtenaar zijn herplaatst, alsmede hen, die
na 1 October 1913 in een van die gevallen komen
te verkeeren, met de volle korting te belasten, die
de wet toelaat en wel de eerstbedoelden met 3 °/0
van het totaal der in de gemeente Leeuwarden ont
vangen belooningen en de laatstbedoelden met 3 °/0
van het totaal der belooningen, genoten vóór 1
October 1913 en met 4 °/0 van het totaal der be
looningen na dien tijd. Yoor de tijdelijke diensten
na 1 October 1913 mag 2 °/0 van de totaalsom der
belooningen als tijdelijk ambtenaar worden gekort
met een maximum van 20 °/0 van de gemiddeld per
jaar genoten belooning. Ook deze korting kan naar
onze meening ten volle worden toegepast.
Vervallen kan artikel 10 van het Werkliedenregle
ment, luidende als volgt
„1. Indien hij, die tot vasten werkman wordt
aangesteld ouder is dan 32 jaar, geschiedt de aan
stelling slechts onder voorwaarde, dat hij gedurende
zoovele jaren, als hij ouder is dan 32 jaar, als pensioen
bijdrage het dubbele stort van het als zoodanig vol
gens de betrekkelijke verordening verschuldigde
bedrag.
2. Bij de berekening van zijn pensioen wordt
zijn dienst geacht met zijn 33e levensjaar te zijn
ingegaan."
Nu voorgesteld wordt, dat de op 1 Mei 1.1. aanwezige
ambtenaren niet en de na dien datum en vóór 1
October 1913 in dienst getredenen, voorshands niet
voor eigen pensioen zullen bijdragen, is het
le lid van dit artikel overbodig geworden, terwijl
294
Bijlage tot het verslag der handolingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. no. 39.
de bepaling in het 2e lid, tengevolge van de tot
standkoming der Pensioenwet voor de gemeente
ambtenaren 1913, die voor het vervolg het pensioen
regelt, is vervallen.
In de in ontwerp hierbij gevoegde verordening
is voor de onder het Werkliedenreglement boven
den leeftijd van 32 jaar aangestelde werklieden, in
verband met het 2e lid van gemeld artikel 10 van
dat reglement eene overgangsbepaling opgenomen.
Mede hebben wij een overgangsbepaling ontwor
pen voor de leeraressen aan de middelbare meis
jesschool, die na de wet van 5 Juni 1905 (Staats
blad no. 154) onder do gemeentelijke pensioenver
ordening zijn blijven vallen, aan welke zij, volgens
het toenmalige oordeel Uwer Vergadering, pensioens
aanspraken konden blijven ontleenen (zie 's Raads
handelingen 1906, blz. 32, 33, 54, 67 en 68 en de
bijlagen nos. 2 en 10 van dat jaar). Krachtens
artikel 32 der wet tot regeling van het mid
delbaar onderwijs, zooals die bij ovengenoemde
wet is gewijzigd, worden toch de directeuren en
leeraren o.m. der gemeentelijke middelbare scholen
voor meisjes voor de toepassing der bepalingen
omtrent pensioen als burgerlijke ambtenaren be
schouwd. Dat nu vorenbedoelde leeraressen aan de
meisjesschool dezer gemeente zich aan de toepassing
van die bepalingen hebben onttrokken door indertijd
een daartoe strekkende verklaring af te leggen,
brengt niet mede, dat zij ten aanzien van de pen
sioenbepalingen het karakter van burgerlijk ambtenaar
hebben verloren. Zij hebben door die verklaring in
te zenden slechts afstand gedaan van de rechten en
verplichtingen, welke het zijn van burgerlijk ambte
naar haar zou hebben toegekend of opgelegd. Als
gemeente-ambtenaar in den zin van de Pensioen
wet voor de gemeenteambtenaren 1913 kunnen zij
daarom niet worden aangemerkt. Waar tengevolge
van deze wet krachtens artikel 151 der Gemeentewet
de gemeentelijke pensioenverordoningen vervallen,
behooren thans maatregelen te worden genomen om
aan die leeraressen dezelfde rechten in uitzicht te
stellen als de pensioenverordening deed.
Eindelijk dienen nog ingetrokken te worden de
raadsbesluiten, waarbij aan de weduwen van amb
tenaren, bedienden en van werklieden, niet onder
het Werkliedenreglement vallende, de uitkeering van
nog zes weken loon werd in uitzicht gesteld.
De geldelijke gevolgen van een en ander voor de
gemeente zijn niet geheel bekend, omdat vooralsnog
geen voldoende gegevens bestaan omtrent de oud
ambtenaren, voor wie de gemeente moet betalen
over den tijd, dien zij in dienst der gemeente zijn
geweest. Voor dezen moet de gemeente betalen
8 van hetgeen zij genoten hebben, waarvan zij
op de betrokkenen kan verhalen 3 %i verminderd
met hetgeen zij volgens de pensioenverordening
mochten hebben bijgedragen (ten hoogste 21/2 °/0).
Deze bedragen behoeven eerst met ingang van 31
December 1915 te worden gestort (artikel 64 der wet).
De in dienst zijnde ambtenaren kosten de gemeente,
zooals boven word opgemerkt, voor inkoop
240.000.en voortaan jaarlijks ƒ21.000.(7
van 300.000.Bovendien derft de gemeente
voortaan de 1 tot 21/2 die de ambtenaren van
na 1 Juli 1899 bijdroegen op hen en op alle overige op
1 Mei 1913 in dienst der gemeente zijnde ambtenaren
wordt immers voor eigen pensioen voortaan geen
bijdrage verhaald.
Yoor alle nieuwe ambtenaren moet de gemeente
in het vervolg 4 °/0 hunner bezoldiging betalen,
zijnde de aan het Rijk door de gemeente verschul
digde 7 verminderd met de 3 welke op de
ambtenaren verhaald kan worden.
Bij een en ander dient echter te worden opgemerkt,
dat de ambtenaren, die onder de werking van de nieuwe
pensioenwet niet meer voor pensioen zullen behoeven
bij te dragen dan zij krachtens de gemeentelijke
pensioenregeling zouden moeten doen, zich aan de
toepassing van de wet kunnen onttrekken door een
daartoe strekkende verklaring vóór 1 Januari 19l4
aan den Minister van Financiën te zenden. Voorde
in dienst dezer gemeente zijnde ambtenaren heeft
die bepaling alleen belang, zoo zij na 1 Mei en vóór 1
October 1913 in dienst dezer gemeente zijn getreden,
omdat te hunnen aanzien de gemeente geen gebruik
kan maken van de haar bij art. 68 der wet toege
kende bevoegdheid.
Tegenover de boven aangegeven uitgaven wordt
de gemeente ontlast van de pensioenen, zooals die
volgens de bestaande verordeningen zouden zijn
uitgekeerd.
Op grond van het bovenstaando hebben wij de
eer U voor te stellen het in ontwerp hierbij over
gelegde besluit vast te stellen.
Leeuwarden, 25 Augustus 1913.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. PATIJN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden
gelet op het bepaalde bij de Pensioenwet voor
de gemeenteambtenaren 1913 en op het bepaalde
bij de Woduwonwot voor de gemeenteambtenaren
1913
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
295