Bijlage no. 42,
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913.
Een lid kwam het tevens wenschelijk voor dat
de salarieering der tijdelijke onderwijzers gelijk wordt
gemaakt aan die der vaste onderwijzers.
Rapporteurs kunuen zich met de hier gemaakte
opmerkingen geheel vereenigen.
Door een lid van de le sectie werd gevraagd
wanneer Burgemeester en Wethouders de herziening
van de salarissen der onderwijzers aan de orde denken
te stellen. Hij betreurde het dat deze herziening
zoolang uitblijft. De onderwijzers hoopten, en te
recht, dat zij nog dit jaar van de verhoogingen
zouden genieten, vooral ook omdat het besluit tot
herziening al langen tijd geleden is genomen.
Volgno. 218. Naar de meening van een lid der
2e sectie waren de belooningen van de schoon
maaksters te laag. In verband daarmede stelde
bedoeld lid voor het uitgetrokken bedrag ad 5200.
met 1.te verhoogen, om daarmede Burge
meester en Wethouders te kennen te geven dat
de belooningen van de schoonmaaksters verhoogd
dienen te worden.
Voorts werd door een lid van die sectie gevraagd
of de belooning van den concierge van gemeente
school no. 12 wel voldoende is.
Volgno. 222. In de 2e sectie werd door een van
de leden een voorstel gedaan om den post van
60.voor het aanschaffen van exemplaren van
den liederbundel „Volkszang" te schrappen, zulks
in verband met den inhoud van enkele liederen,
die aan sommige ouders aanstoot zullen geven.
Volgno. 225. In de 2e sectie werd voorgesteld
dezen post te verhoogen tot 1000.
In aanmerking genomen dat het uitgetrokken
bedrag ad 450.in 1912 geheel is besteed ge
worden, komt het ook rapporteurs voor dat een
hooger bedrag disponibel gesteld dient te worden,
op grond waarvan zij tot verhooging van den post
tot 1000.adviseeren.
Volgno. 241, onderdeel g. Uit gelijke overwegingen
als vermeld bij volgno. 218, stelde het daar bedoelde
lid voor ook dezen post met ƒ1.te verhoogen.
Volgno. 249. Door een lid van de 2e sectie werd
gevraagd of het niet mogelijk is dat aan ver
pleegden eenige meerdere gelegenheid tot uitgaan
kan worden gegeven.
Volgno. 275. Gevraagd werd door een lid van de
le en eenige leden van de 2e sectie of de belooning
van de bedienden bij de telefoon in de beurs wel
voldoende is.
Volgno. 310. Een lid van de 2e sectie stelde
voor de belooning voor het luiden van de klokken
in de Oldehove te verhoogen met 25.en alzoo
op 50.te brengen.
Inkomsten.
Volgno. 26. In de 2e sectie werd gevraagd of het
hier bedoelde heffingsbesluit wel goed wordt toegepast.
Volgno. 35. Een lid van de le sectie vroeg of
het abonnementsgeld voor den Prinsentuin niet kan
worden verlaagd.
Rapporteurs hebben de eer U voor te stellen
de begrooting van baten en lasten ten behoeve
van het gemeentelijk electriciteit-bedrijf, voor het
jaar 1914, vast te stellen tot de voorgedragen som
men, tenzij mocht blijken dat naar aanleiding van
de opmerking, gemaakt bij de algemeene beschou
wingen, omtrent de optelling van het aantal K. W.U.
verandering moet worden gebracht in het eindcijfer
der baten, in welk geval de noodige wijziging aan
gebracht behoort te worden.
Met betrekking tot de begrootingen van de gas
fabriek en van de gemeente kunnen rapporteurs,
waar zij ten opzichte van verschillende posten tot
geen eenstemmigheid konden geraken, geene be-
bepaalde voorstellen tot vaststelling doen.
Leeuwarden, den 3 October 1913.
P. HIEMSTRA, Rapporteur van de le sectie,
G. W. KOOPMANS, 2e
tevens algemeen rapporteur.
304
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. no. 42.
JAARWEDDEREGELING van het personeel
bij het lager onderwijs.
Aan den Gemeenteraad.
Bij raadsbesluit van 13 Februari 1912 zijn Burge
meester en "Wethouders uitgenoodigd in 1913 eene
herziening der jaarwedderegeling voor het onder
wijzend personeel der lagere scholen bij den Raad
aanhangig te maken. Reeds den 11 Januari van
dit jaar hebben wij aan de Commissie van Toezicht
om advies ter zake verzocht. Met haar rapport,
dat van 27 Mei dateert, kunnen wij in het algemeen
medegaan. Het voorstel dat, als vrucht van dat
overleg, hieronder wordt aangeboden, staat op het
standpunt, waaraan trouwens onzerzijds reeds meer
malen in den laatsten tijd uitdrukking gegeven is,
dat eenige verbetering, volstrekt zoowel als
betrekkelijk, wel gewenscht is. Volstrekt, omdat
de hoogere levensstandaard, waarmede ook reeds
de toeslagwet van 6 Juni 1913, Staatsblad no. 239,
rekening heeft gehouden, hier niet buiten invloed
is. Betrekkelijk, omdat eenige aansluiting aan de
regelingen van steden van gelijke positie als de
onze, met het oog op het onderwijsbelang, evenmin
moet teloor gaan, al wordt hier dadelijk tegen de
overdreven beteekenis gewaarschuwd, die sommige
vakvereenigingen uit de onderwijzerskringen aan
dergelijke vergelijkingen plegen toe te kennen. Ook
in het advies der Commissie worden vergelijkingen
getrokken. Om ons tot die met de ambtenaren ter
secretarie te bepalen, merken wij op, dat de onder
wijzer, wiens dagelijksche diensttijd, de vrije mid
dagen nog buiten rekening gelaten, loopt van 912
en van 24 uur, dat is 5 uur, en met zijn lange
vacanties (6 weken of langer in het jaar) ver vooruit
is bij vele anderen. De ovengenoemde secretarie
ambtenaren hebben b.v. dagelijks 7 bureau-uren met
een jaarlijksch verlof van 2 a 3 weken. In beide ge
vallen laten wij den avondarbeid buiten beschouwing.
Hieruit blijkt wel opnieuw de juistheid van het oude
gezegde omtrent den minder geregelden gang van
vergelijkingen. Ons bedunkens zal men goed doen met
de onderwijzers niet alleen daarom als minimumlijders
te beschouwen, omdat in eigen en sommige andere
kringen de drang naar positieverbetering der onder
wijzers veelal zoo sterk is. Van een meer onbe-
vooroordeelden kijk geeft, vleien wij ons, ten aanzien
van dit punt het hieronder volgend voorstel blijk.
Daarbij is uitgegaan van het oordeel dat verbetering
der salarissen niet moet worden gezocht in een
verhooging van het minimum, maar meer in het
uitzicht op snellere opklimming en op een betere
maximum-jaarwedde, in de jaren dus dat het
leven aan den gehuwden onderwijzer verplichtingen
oplegt, waaraan, gaat hij als achttienjarig jongeling
de praktijk in, nog geen gedachte is. Deze
redeneering gaat niet op voor de hoofden, die
pas op rijperen leeftijd tot hun verantwoordelijke
betrekking komen. Het minimum wordt daar dus
direct in dezelfde mate verbeterd als de bedragen
der periodieke verhoogingen, waarvan overigens de
termijnen gelijk gebleven zijn. Mede is bij het
voorstel in het oog gehouden het verschil van
200.dat ook in de thans bestaande verordening
tusschen de wedden van de hoofden der eerste klasse
scholen en die der andere klassen bestaat. Alleen
is dit verschil eenigszins verminderd voor het hoofd
der meisjesschool, aan wie gewoonlijk de huishou
ding en zeker het pensioen minder hooge eischen
stellen dan aan hare mannelijke collega's.
Voor de onderwijzers van bijstand zal overal het
maximum in 16, nu 20, jaar bereikt zijn. De wedden
loopen voor de onderwijzers zonder hoofdakte van
625.— tot 1100.— (nu 625.— tot 1000.—
in 20 jaar)voor hen die de hoofdakte bezitten van
775.tot ƒ1300.(nu van 725.tot 1125.
eveneens in 20 jaar). Voor de onderwijzeressen is
de wedde overal 25.lager, evenals nu. Wij wen-
schen hierin geen verandering te brengen dat er
met het oog op de verschillende pensioenstortingen
eenig verschil zij, is de uiting van een standpunt,
dat door den Raad tot dusver steeds is gedeeld.
Voor de school der vierde klasse geldt het boven
staande niet, het personeel aan die inrichting wordt
in het voorstel overal op gelijken voet bezoldigd
als in de bestaande verordening, zulks in afwach
ting van mogelijke wijziging in den opzet dezer
school.
Op een drietal punten, waarop het aangeboden
voorstel van de thans vigeerende verordening ver
schilt, moet nog even de aandacht gevestigd worden.
De beide eerste betreffen hen, die met ziekte
verlof afwezig zijn.
Het is onlangs voorgekomen dat gedurende een
zoodanig verlof de termijn verstreek, na afloop
waarvan aanspraak op eene periodieke verhooging
kon worden gemaakt. De vraag rees toen of het
wel billijk was den tijd, buiten school wegens ziekte
doorgebracht, in aanmerking te nemen als ware
de onderwijzer in dienst geweest en hem, wien deze
gedwongen afwezigheid toch reeds als onderwijzer
had achteruitgezet, bovendien nog to bevoordeelen
boven zijn gezonden ambtgenoot, die al dien tijd de
gelegenheid had gehad, wegens het ontbreken van de
voor de verhooging vereischte goede eigenschappen,
deze te verspelen. Deze gelijkstelling is niet
billijk en, ten einde hieraan tegemoet te komen,
is aan artikel 3 een nieuwe bepaling toegevoegd.
Evenmin bevredigend werkt de regeling van de
geldelijke gevolgen van het ziekteverlof (artikel 11
der bestaande verordening), die thans zoo getroffen
is, dat de onderwijzer, die met ziekteverlof afwezig
is, na het tweede jaar van zijn verlof onbeperkt zijn
305