Bijlage no. 54.
PENSIONNEERING van de Wet
houders.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913.
voor den verderen dienst in het gemeentehuis te
wijzigen als volgt
Art. I.
Art. 1 wordt gelezen
Ten behoeve van de afdeelingen, waarin de
secretarie der gemeente Leeuwarden is verdeeld bij
de Instructie voor de ambtenaren ter secretarie,
kunnen worden aangesteld
a Aan de afdeelingen A, B en C
1 commies-redacteur op een jaarwedde van/1700.
tot 2-200.—
1 controleur der gemeentebelastingen op een jaar
wedde van 1800.tot 2400.
3 commiezen op een jaarwedde van 1500.tot
2000.—
4 adjunct-commiezen le klasse op een jaarwedde
van 1000.tot 1400.
4 adjunct-commiezen 2e klasse op een jaarwedde
van 750.tot 950.
1 verificateur der bedrijven op een jaarwedde van
f 200.—
4 klerken op een jaarwedde van ƒ500.tot 700.
b. Aan de afdeeling Burgerlijke Stand en Bevolking
1 commies op een jaarwedde van 1500.tot
2000.—
1 adjunct-commies le klasse op een jaarwedde van
1000 tot 1400.—
1 adjunct-commies 2e klasse op een jaarwede van
750.tot 950.
3 bevolkingsagenten op een jaarwedde van 750.
tot 950.
1 klerk op een jaarwedde van ƒ500.tot/700.
c. Op het gemeente-archief
.1 archivaris op een jaarwedde van 1000'tot
1400.—.
Burgemeester en Wethouders kunnen, waar de
omstandigheden dit noodig maken, van de formatie
als in het vorig lid omschreven, afwijken door bij
vacatures, hetzij tijdelijk niet tot bevordering over
te gaan, hetzij daarin tijdelijk door de aanstelling
van een ambtenaar van lageren rang te voorzien
zij kunnen mede tijdelijk personeel aanstellen.
De nadere bepaling van het bedrag der jaarwed
den geschiedt door Burgemeester en Wethouders met
dien verstande, dat in den regel en in elk geval voor
zoover de ijver en de geschiktheid van den ambtenaar
niet te wenschen overlaten, telkens na drie jaren
diensttijd binnen de in hot eerste lid gestelde
grenzen verhooging van wedde plaats vindt van ten
minste 100.
Art. II.
In het eerste lid van art. 4 wordt gelezen in
plaats van ƒ600.tot ƒ700. „ƒ650.tot ƒ750.
B. te bepalen dat deze wijziging in werking
treedt den 1 Januari 1914.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd
338
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. 710. 54.
Aan den Gemeenteraad.
Door de pensioenwetten voor de gemeenteamb
tenaren is de aandacht opnieuw gevestigd op het
vraagstuk van de pensionneering der wethouders,
van hun weduwen en weezen. De bevoegdheid tot
het vaststellen van bepalingen dienaangaande, vroe
ger wel in strijd geacht met de gemeentewet (art.
94, laatste lid), is bij die wetten (Pensioenwet art.
72, Weduwenwet art. 48) den gemeentebesturen
uitdrukkelijk toegekend.
Naar mijne meening behoort van deze bevoegd
heid gebruik te worden gemaakt. In een gemeente
als de onze stelt het wethouderschap aan hen, die
het bekleeden, niet geringe eischen. Ik meen dit
bij den Raad als bekend te mogen veronderstellen.
De tijd is voorbij dat het met een drukken werk
kring uit anderen hoofde kon worden vereenigd.
Hieruit vloeit voort dat de bekleeding dikwijls ge
paard zal moeten gaan met de opoffering van een
deel van anderen werkkring of een belemmering
zal zijn voor de uitbreiding hiervan. De bezoldiging
voorziet hierin niet, omdat het behoud der betrek
king, en daarmede van de bezoldiging, uit den aard
der zaak wisselvallig is. Zullen deze omstandigheden
menigeen weerhouden zich voor het wethouderschap
beschikbaar te stellen, in het bijzonder geldt dit voor
hen die van kleine verdiensten moeten leven. Er
moet dus in voorzien worden, dat zij, die onvrijwillig
als wethouder aftreden, een geldelijke tegemoet
koming krijgen voor de verdiensten, die zij wegens
het wethouderschap hebben moeten opgeven.
Behalve deze voor een wethouderspensioen gel
dende gronden, die een afzonderlijke regeling daarvan
vereischen, valt voor een pensioen op hoogen leef
tijd of bij tijdens het wethouderschap zich open
barende ziels- of lichaamsgebreken of bij overlijden
hetzelfde aan te voeren als voor de pensionneering
van gemeenteambtenaren en hun weduwen en weezen.
Een voorstel voor een regeling, als hier bedoeld,
kon moeielijk door hen, van wie in gewone om
standigheden voorstellen aan den Raad uitgaan,
worden gedaan. Al moge het denkbeeld zakelijk,
dus afgescheiden van de personen der tegenwoor
dige wethouders, kunnen moeten worden beschouwd,
zoo vertrouw ik dat Uw Raad met mij van oor
deel zal zijn dat de wethouders niettemin aan het
voorstel vreemd moesten zijn, zoodat ik hen daar
mede niet eerder in kennis heb gesteld dan toen
het voornemen mijnerzijds daartoe over te gaan, bij
mij vaststond. Maar ook mijn voorstel zal zich, meen
ik, moeten beperken tot het uitlokken van een
beginselbesluit van den Raad. Heeft de Raad zich
daarvoor uitgesproken, dan geschiedt het ontwerpen
van een regeling, die meer of minder vrijgevig kan
zijn en waarbij zich velerlei vragen voordoen, beter
dan door mij alleen, door een commissie uit den
Raad.
Mitsdien heb ik de eer U voor te stellen te
besluiten
1. bepalingen vast te stellen ten aanzien van
de pensionneering van de wethouders en van de
weduwen en weezen van overleden wethouders
2. voor het ontwerpen van zoodanige bepalingen
een commissie van drie leden te benoemen, als be
doeld bij artikel 57 der Gemeentewet.
Leeuwarden, 11 December 1913.
De burgemeester van Leeuwarden,
J. PATIJN.
339