Bijlage no. 14.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. no. 14.
VASTSTELLING van verordeningen tot heffing
en op de invordering eener bijzondere
belasting wegens aanleg van riolen
(rioleeringsbelasting).
Aan den Gemeenteraad.
Artikel 38 der Bouwverordening schrijft voor dat
elke woning, behoudens vrijstelling voor afgelegen
perceelen, moet voorzien zijn van een volkomen
waterdichte leiding tot afvoer van spoelwater,
die aan het gemeentolijke riool aangesloten of in
een openbaar water loozend gemaakt moet worden.
Daar onder afgelegen woningen in het algemeen
slechts kunnen worden verstaan niet aan den open
baren weg liggende losse woningen, zooals boere-
hofsteden en spoorwachtershuisjes, of ook gebouwen,
die, hoewel aan een weg gelegen, niettemin door
een belangrijken afstand van de meest nabijzijnde
huizen gescheiden worden, is het duidelijk dat aan
de buitenwegen en hieronder zijn voornamelijk
de Stienserweg, de Groningerstraatweg met Kalver-
dijkje en de Harlingerstraatweg begrepen in
aansluiting aan de grens der stedelijke bebouwing
niet anders kan worden gebouwd dan wanneer ter
plaatse de weg is gerioleerd, voor zoover althans
een openbaar water, en dit is meestal niet het geval,
niet in de nabijheid is.
Dit houdt de uitbreiding der bebouwde kom tegen
en in de praktijk is het dan ook reeds meer dan
eens voorgekomen, dat om de bovenaangegeven
reden bouwaanvragen door ons college moesten
worden geweigerd. Een normale toestand, het be
hoeft geen betoog, is dit niet en toch kan het
want het voorschrift zelf kan, gelijk zich laat hooren,
niet worden gemist ook niet op den weg der
gemeente gelegen zijn direct klaar te staan met het
doen van de belangrijke uitgaven, gepaard met den
aanleg eener rioleering van vaak een niet onaan
zienlijke lengte, zoodra aanvragen om bouwver
gunning als de bovenbedoelde ons college bereiken.
Het billijkheidsgevoel eischt dat van de kosten
van eene dergelijke rioleering in de eerste en voor
naamste plaats de eigenaar van den grond het
leeuwenaandeel draagt, omdat de grondwaarde door
het gemeentewerk is gestegen.
Er is dus naar een middel omgezien om hem,
die aldus gebaat wordt, ook allereerst in de kosten
te laten dragen en den daarvoor aangewezen weg
doet, gelijk reeds den eersten keer is toegelicht,
dat dit artikel in toepassing kwam (stratenplan Bos
c.s. blz. 167 van bijlage 1912 no. 24) artikel 240
der Gemeentewet aan de hand. Dit ai'tikel toch
maakt het sub litt. j mogelijk bijzondere belas
tingen te heffen wegens gebouwde eigendommen
en hunne aanhoorigheden, die gelegen zijn in be
paalde gedeelten der gemeente, zulks naar grond
slagen, volgens welke van de belastingschuldigen
in billijke evenredigheid een bijdrage gevorderd
wordt in de kosten ten laste der gemeente komende
ten behoeve van, na de invoering der belasting tot
standgekomen, aanbouw in de aldaar bedoelde ge
deelten. Deze gedachtengang ligt aan het ontwerp,
dat wij U hierbij aanbieden, ten grondslag.
Als maatstaf van de verschuldigde belasting
wordt genomen de lengte van het perceel, d. i. het
gebouw met de aanhoorigheid, strekkende laDgs
het riool. Zoodoende toch wordt de bijdrage zooveel
mogelijk over den geheelen aanleg van het riool
betaald, welks lengte ook afhankelijk is van de lengte
der perceelen waarlangs het loopt. Waarom de kada
strale huurwaarde niet als maatstaf kan gelden, werd
reeds in bijlage no. 24 van 1912 uiteengezet. Zoodra
nu een wegvak gerioleerd is, aldus verder het ontwerp,
stelt de Raad daarvan de bouwrekening vast, waarbij
o. a. ook in aanmerking komt een naar den rente
voet 4 x/2 gekapitaliseerd bedrag van de geschatte
jaarlijksche kosten van onderhoud. Daar ter weers
zijden van den weg kan worden gebouwd, draagt
elke zijde gelijkelijk in de kosten van het werk bij
het is echter billijk deze helft der kosten te ver-
hoogen tot 60 °/0, omdat de gemeente altijd de vrij
groote risico loopt dat zij hare bijdrage niet of naar
een kleiner verhouding ontvangt, b. v. daar waar
reeds vroeger vóór den rioolaanleg gebouwd was
waar zijwegen op den weg uitmonden of waar tuinen
worden aangelegdook wanneer na verloop van
zóóveel jaren gebouwd wordtdat de bijdrage, gelijk
nader zal worden toegelicht, niet meer stijgt, terwijl
voor het aanlegkapitaal nog rente verschuldigd is.
Om dus te vinden hoe in de belasting moet worden
bijgedragen, wordt 60 °/o ^er bouwrekening gedeeld
door het cijfer dat het getal strekkende meters van
het riool uitdrukt en dit quotient vermenigvuldigd
met het aantal meters van het perceel langs den
6 cc z
weg, of naar de formule waarin x de
10 ij 1
aanlegkosten van het riool, ij de lengte van
het riool en z de lengte van het perceel voorstelt.
Het aldus gevonden cijfer echter kan alleen dienen
voor gebouwen, dadelijk na den rioolaanleg gesticht
het in do rioleering gestoken kapitaal ligt renteloos
als later wordt gebouwd. Er worde dus, in afwijking
van wat bij de verordening geldt, waarvan het
ontwerp in bijlage 24 van 1912 is opgenomen,
in artikel 4, eerste lid bbepaald dat ook die rente
wordt gedragen door eigenaren die later bouwen,
doch om de bijdrage niet onbegrensd te laten stijgen,
wordt deze niet hooger opgevoerd dan tot tweemaal
het bedrag dat de uitkomst is der bovengegeven
formule.
Het gekozen percentage (60) is natuurlijk eenigszins
willekeurig en het kan, boven 50, grooter of kleiner
worden genomen, maar het mag niet zoo hoog worden
121