130 131 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bestaande verordening. Art. 1. (Ongewijzigdin het derde lid is het woord „vijfden" in de nieuw voorgedragen redactie echter vervangen door „tienden)". Art. 2. De betaling der in het heffingsbesluit vermelde rechten moet plaats hebben die, genoemd in artikel 2 bij de intrede in het waaggebouw die, genoemd in artikel 4 nadat de weging heeft plaat gehad die, genoemd in art. 5 zoodra de waren zijn ge plaatst die, genoemd in art. 7 bij de afgifte der biljetten 8 na het eindigen van het tijdvak in gemeld artikel bepaald die, genoemd in artikel 9 vóór dat van de stand plaatsen gebruik wordt gemaakt die, genoemd in artikel 10 vóór dat van de aan plakborden en muurvlakten gebruik wordt gemaakt. Art. 3. (Ongewijzigd.) Art. 4. (Ongewijzigd.) B. VERORDENING op de invordering der waagrechten. Art. 1. De inning der waagrechten geschiedt namens den gemeente-ontvanger, door den waagmeester. Het entreegeld volgens artikel 2 van het heffings besluit kan echter, namens den gemeente-ontvanger ook worden geïnd door een of meer door den waag meester daartoe onder zijne verantwoordelijkheid aan gestelde personen. De geïnde rechten worden door den waagmeester vóór den tienden dag van iedere maand in de gemeen tekas gestort. In de maand Januari echter wordt door hem eiken Zaterdagmorgen ten kantore van den gemeente-ontvanger afgedragen de op den vorigen dag geïnde abonnementsgelden. Art. 2. De betaling der in het heffingsbesluit vermelde rechten moet plaats hebben die, genoemd in artikel 2 bij de intrede in hot waaggebouw die, genoemd in artikel 4 nadat de weging heeft plaats gehad die, genoemd in artikel 5 zoodra de plaatsing is geschied die, genoemd in artikel 7 bij de afgifte der biljetton 8 na het eindigen van het tijdvak in gemeld artikel bepaald die, genoemd in artikel 9 vóór dat van de stand plaatsen gebruik wordt gemaakt die, genoemd in artikel 10 vóór dat van de aan plakborden en muurvlakten gebruik wordt gemaakt. Art. 3. Ingeval van verschil over het bedrag der verschul digde rechten, is de schuldenaar niettemin verplicht, het gevorderde bedrag dadelijk te voldoen, behoudens beroep op Burgemeester en Wethouders, die ten deze in het hoogste ressort beslissen, en, indien zij het beroep gegrond achten, den waagmeester gelasten het te veel gevorderde terug te betalen. Art. 4. De waagrechten, die, om welke reden ook, niet aan den waagmeester of aan de personen, bedoeld in het tweede lid van artikel 1, op hunne vordering worden betaald, worden ingevorderd overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 258261 der gemeentewet. Art. 5. Deze verordening treedt in werking den lsten Juli 1913. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. JBijl. no. 15. MEMOBIE VAN TOELICHTING. Heffingsverordening. Het raadsbesluit van 14 December 1909, tot heffing van waagrechten is bij Koninklijk besluit van den 30 December 1909, no. 81, goedgekeurd tot 1 Juli 1913. Bestendiging van deze heffing wordt in het be lang der gemeente noodzakelijk geacht. In de heffingen zijn eenige wijzigingen aange bracht. Vooreerst is in het ontwerp de gelegen heid tot het plaatsen van kaas vervallen. Van dit recht, dat in 1910 is ingevoerd, wordt zeer weinig gebruik gemaakt. In de jaren 1910, 1911 en 1912 werd wegens geplaatste kaas aan rechten ontvangen gemiddeld slechts f 1,435 per jaar. Vonden wij hierin reeds eenigszins aanleiding die gelegenheid weder op te heffen, de wenschelijkheid daarvan bleek ons, nu bij informatie werd vernomen dat men zich somtijds, hoewel geheel ten onrechte, gaat beroepen op het gewicht van geplaatste par tijen kaas, die den vorigen marktdag zijn gewogen en daarna in de waag in bewaring zijn gelaten. Op deze wijze zou het door de waag verstrekte ge wicht gevaar loopen door de betrokkenen als minder betrouwbaar te worden beschouwd, al kan zij, gelijk van zelf spreekt, niet meer verantwoordelijk worden gesteld voor het gewicht van kaas die een week te voren is gewogen. Iedere op marktdagen aangevoerde partij, hetzij die al of niet in de waag bewaard geweest is, zal nu voortaan moeten worden gewogen. Met betrekking tot het plaatsen van boter, doet zich de bovenomschreven moeilijkheid niet voor, zoodat die gelegenheid kan blijven bestaan. De bestaande verordening geeft gelegenheid tot het in bewaring laten van kaas en vaten boter in de daarvoor bestemde bewaarplaatsen in de waag. In de praktijk wordt echter, op verzoek van hen die goederen in bewaring geven, geen of slechts bij uitzondering gebruik van die bewaarplaatsen gemaakt. De waren toch, vooral kaas, blijven in betere conditie wanneer zij in de waag blijven staan dan wanneer berging in de afgesloten ruimte plaats heeft. In verband daarmede is het heffingsbesluit thans zoodanig ingericht dat de geheele waag als bewaarplaats kan worden gebruikt. In artikel 8 is verder het minimum-recht voor het bewaren van kaas en boter van 0.25 gebracht op ƒ0.10. Het werd onbillijk geacht voor het be waren van een klein vaatje boter of, zooals her haaldelijk voorkomt, van een paar kaasjes (model Edammer) een bewaarloon van 0.25 te vorderen. Dit artikel is voorts aangevuld met de bepaling dat geen bewaarloon verschuldigd is voor kaas en vaten boter die, met bestemming voor den eerst- volgenden verkoopdag worden aangevoerd, of die in de waag na een verkoopdag niet langer dan tot den volgenden morgen 10 uur aanwezig zijn, tenzij in- bewaargeving heeft plaats gehad. Deze bepaling is opgenomen omdat het niet wen- schelijk wordt geacht voor waren, die in den loop der week in de waag worden aangebracht met be stemming voor den volgenden marktdag en waar van geen bewaring voor risico der gemeente verlangd wordt, bewaarloon te vorderen. Hetzelfde geldt ten opzichte van de waren die op den verkoopdag vóór de sluiting der waag niet worden weggevoerd en waarvan de verwijdering eerst den volgenden morgen plaats heeft. De overige artikelen van het ontwerp-besluit ver- eischen geene nadere toelichting. Dat met de heffing wordt voldaan aan den eisch, gesteld bij artikel 254 der gemeentewet, kan blijken uit het volgende overzicht Aan waagrechten werd ontvangen in 1910 4245,73 „1911 - 3947,155 1912 4102,51 Totaal 12295,395 of gemiddeld per jaar4098,46'. Opgemerkt wordt dat de gemiddelde ontvangst over de laatste 3 jaren als grondslag is genomen en niet, zooals gewoonlijk geschiedt, de gemiddelde ont vangst over de laatste 5 jaren. Toe passing van laatstgenoemden regel zou in dezen tot een onjuist cijfer leiden daar vóór het jaar 1910 andere, dan de thans bestaande, tarieven golden. De nu voorgestelde wijzigingen zullen op het totaal der ontvangsten van weinig invloed zijn, zoodat deze buiten beschou wing kunnen worden gelaten. De uitgaven ten behoeve van de waag bedroegen in 1910 2450,18 1911 2381,31 1912 2684,31 Totaal 7515,80, of gemiddeld per jaar2505,27, zoodat de ontvangsten de uitgaven vermoedelijk zullen overtreffen met 1600. In aanmerking dient echter te worden genomen dat onder de uitgaven niets is begrepen voor onder houd van het gebouw en dat voor de stichting van het beurs- en waaggebouw indertijd is uitgegeven 213,000.terwijl het terrein waarop het gebouw is gesticht, als bouwterrein eene waarde van ten minste 50,000.vertegenwoordigt. Van een matige rente van genoemde sommen kan de helft ten laste van de waag worden gebracht.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1913 | | pagina 66