Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913.
oplossing. Tot dit besluit kwamen ook de zooeven
genoemde deskundigen de Vogel en Thorn Prikker,
die een onderzoek instelden in 5 plaatsen in ons
laDd, waar ze bestaan.
De ervaringen in Hengelo, Arnhem en Leiden
zijn beslist gunstig. Aan die te Amsterdam en
's Gravenhage hechten wij minder beteekenis, omdat
aan de proef in deze steden, terwijl een groot riolee-
ringsplan in bewerking was, wellicht niet zoo veel
aandacht is gewijd. De gevolgtrekkingen, door ge
noemde deskundigen gemaakt uit een onderzoek van
monsters uit beerputten te Arnhem en te Leiden
en water uit onze grachten en riolen (opgemerkt
zij dat het monster uit de Nieuwestad is genomen
zonder bezinkselwijzen er op dat hetgeen uit
een beerput komt, minder verontreinigd is dan ons
rioolwater. Verwezen zij ten slotte naar het oordeel
van de Gezondheidscommissie, uitgesproken in haar
hierbij overgelegd schrijven van 6 September 1912,
en medegedeeld zij dat ook de in Uwe vergadering
van 14 November 1911 benoemde commissie voor
de verplaatsing van het aschland zich met het
denkbeeld vereenigt.
Een punt van ernstige overweging heeft uitge
maakt of de beerput met overstorting bij nieuwbouw
niet moest worden voorgeschreven. Voor bestaande
huizen toch kan hiervan, wegens de kosten en
plaatsgebrek, geen sprake zijn. Maar bij nieuwbouw
zijn de kosten niet zoo belangrijk. (Zie de ant
woorden op vraag 8 in de bijlage van het verslag-
de Vogel en Thorn Prikker).
Toch zijn wij tot een ontkennende beantwoording
gekomen op grond van dezelfde overwegingen als
de Commissie voor de Openbare Werken aanvoert.
Wij zijn n.l. van meening dat, ter verzekering van
een behoorlijke doorspoeling, waterspoeling in het
op een beerput loozend privaat niet mag ontbreken,
en dan wordt de aanleg van een en ander voor
kleine woningen te kostbaar.
Het is duidelijk dat hierdoor het aantal beer
putten, dat zal worden aangelegd, betrekkelijk gering
zal blijven. Maar het doel van dit voorstel is ook
niet een oplossing te vinden voor het vraagstuk
van den faecaliën-afvoer in het algemeen, maar
om privaten met waterspoeling mogelijk te maken.
Wordt besloten tot toelating van beerputten met
overstorting, dan zal het hebben van waterspoeling
in privaten die niet op een beerput loozen, moeten
worden verboden en aan dit verbod streng de hand
worden gehouden. Hierover zal wel geen verschil
van meening bestaan.
Maar ook den gesloten beerput zouden wij willen
verbieden. Al moge waterdichtheid van den beerput
tegenwoordig niet meer onbereikbaar zijn, het gevaar
voor bodemverontreiniging bestaat bij den gesloten
put altijd eenigermate, en bovendien zou het zeer be
zwaarlijk zijn te voorzien in een behoorlijke lediging
van de enkele gesloten beerputten, die dan misschien
zouden worden gemaakt. Daarvoor toch zijn
kostbare toestellen en geoefend personeel noodig,
welké alleen mogelijk zijn in plaatsen met een groot
aantal van dergelijke putten.
Daar omtrent beerputten met overstorting weinig
en geen langdurige ervaring is verkregen, bestaat
nog veel verschil van gevoelen over de beste wijze
van inrichting. De vele gegevens, die wij dienaan
gaande verzameld hebben, bewijzen dat er omtrent
de voornaamste punten nog allerminst een vaste
meening bestaat. Onder deze omstandigheden komt
het ons raadzaam voor de daarop betrekking heb
bende bepalingen niet in de Bouwverordening vast
te leggen, maar aan Burgemeester en Wethouders
ter vaststelling over te laten. Wellicht zal over
eenige jaren met behulp van de dan verkregen
ervaring een voor opneming in de verordening
geschikt stel bepalingen zijn te maken.
In de ontwerp-verordening ontbreken ook voor
schriften ter voorkoming van verspreiding van be
smettelijke ziekten, niet omdat zoodanige verspreiding
door beerputten met overstorting onmogelijk wordt
geacht, maar omdat het nemen van maatregelen in
zoodanig geval geregeld is bij artikel 6 van de wet
op de besmettelijke ziekten van 4 December 1872,
S. 134. Bij de bepalingen, die krachtens artikel 39 bis
der ontwerp-verordening door Burgemeester en Wet
houders zouden zijn vast te stellen, kan met die
maatregelen rekening worden gehouden, b.v. door
te voorzien dat de afvoer naar het riool te allen
tijde kan worden afgesloten.
Met het bovenstaande is tevens praeadvies uit
gebracht op het voorstel van de leden Beekhuis
en Feddema te dezer zake van Maart 1912.
Ter toelichting van de afzonderlijke artikelen zij
het volgende opgemerkt.
Art. 39. Eerste lid. Het verbod van rechtstreeksche
loozing op de riolen blijft gehandhaafd de gesloten
beerput wordt niet toegelaten.
Art. 39 bis. Eerste lid. Toelating van het hemel
water zou de biologische werking verstoren.
Het huishoudwater behoeft niet geweerd, mits de
put groot genoeg zij. Voor te schrijven dat het
huishoudwater er in kome, achten wij niet gewenscht.
Hiervoor is geen reden en het zou den aanleg van
beerputten zeer tegenhouden.
Tweede lid. a. Voor den inhoud en de inrichting;
der putten, en wat daarbij behoort, zullen verschil
lende regels gesteld moeten worden. De grootte
zal moeten verschillen al naar gelang alleen faecaliën,
of ook huishoudwater en badwater daarin wordt
geleid. Wordt zekere grootte overschreden, dan
verdient een dubbele put aanbeveling. De grootte,
die geëischt moet worden, hangt natuurlijk af van
den tijd, dien men aanneemt dat de inhoud in den
put moet blijven alvorens in het riool te worden
overgestort. Wellicht zal het goed zijn met verschil-
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. no. 17.
lend gebouwde putten proeven te nemen, ten einde
onze eigen ervaring uitspraak te laten doen, waar de
meeningen van deskundigen nog zooveel uiteenloopen.
Onder „inrichting" begrijpen wij het aanbrengen
van zoogenaamde controle-putjes, waardoor de ver
binding tusschen riool en put kan worden opge
heven, en vetvangers, welke laatste alleen noodig
zullen zijn bij inrichtingen die veel vet afvoeren.
Bij de in werking stelling van een beerput zal
het noodig zijn, om de rotting aan den gang te
brengen, te beschikken over eene hoeveelheid van
elders aan te voeren slib uit een goed werkende
oude tank of beerput.
b. Mocht een beerput zóó geplaatst zijn dat een
later gebouwde woning binnen den verboden afstand
kwam te staan, dan zal de beerput moeten worden
opgeheven.
c. Deze buis is noodig voor den afvoer van
gassen, die zich bij de rotting ontwikkelen.
d. Behalve voor een geregelden afvoer en zinde
lijkheid der privaten is waterspoeling gewenscht
om eenige verdunning van de faecalien te verkrijgen.
Te groote verdunning zou echter de biologische
werking verstoren.
Derde lid. Blijkens de door de heeren de Vogel
en Thorn Prikker verzamelde inlichtingen wordt
ook in de door hen bezochte plaatsen verschillend
gedacht over het aantal malen dat een beerput moet
worden geledigd, ja zelfs over de noodzakelijkheid
daarvan (in Hengelo aanvankelijk eenmaal in het
jaar, veranderd in eenmaal in de twee jaren.) Het
komt ons raadzaam voor Burgemeester en Wethou
ders do bevoegdheid te geven de lediging te doen
verrichten, wanneer zij noodig blijkt. Vooral de
eerste jaren zal toch toezicht op de beerputten
noodig zijn. Om zekerheid te hebben dat het goed
gedaan wordt, wordt voorgesteld dat het altijd van
gemeentewege geschiedt.
De voor deze lediging te betalen vergoeding zal
bij een afzonderlijke verordening zijn te bepalen,
waarin nog andere vergoedingen, met dit onderwerp
niet in verband staande, zullon worden geregeld.
Het zal niet overal mogelijk zijn den beerput in
een tuin te leggen. Veelal worden zij onder de
openbare straat gemaakt, waar niets tegen is, mits
ter erkenning van den eigendom een zeker jaarlijksch
recht worde betaald, als bij kabels.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten
A. niet in te gaan op het voorstel van de leden
Beekhuis en Feddema van Maart 1912
B. vast te stellen de verordening waarvan wij U
hierbij het ontwerp aanbieden
C. Burgemeester en Wethouders te machtigen
het maken en hebben van beerputten, met over
storting in gemeentelijke riolen of in een openbaar
water, in gemeentegrond toe te laten tegen jaar-
lijksche betaling van 0.50 voor iederen put.
Leeuwarden, 23 April 1913.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. PATIJN, Burgemeester.
F. KROON, L.-Secretaris.
ONTWERP.
Bestaande redactie.
Art. 18, le lid.
Bij of in elke woning of eenig ander door Burge
meester en Wethouders aan te wijzen gebouw moet
ten minste één behoorlijk betimmerd en van binnen
afsluitbaar privaat met ton aanwezig zijn, dat ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders moet
worden aangebracht en, hetzij door een raam of
rooster van ten minste 0.05 M2. oppervlakte in den
De Raad der gemeente Leeuwarden
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
gelet op het advies van de Gezondheids-com
missie, gegeven bij schrijven van 0 September 1912
besluit
vast te stellen de navolgende
VERORDENING tot aanvullling van de
Bouw-verordening.
Artikel I.
In het eerste lid van do artikelen 18 en 47 vervallen
de woorden „met ton" en in artikel 81 de woorden
„artikel 47, voor zoover de in het privaat aanwezige
ton aangaat, en" en wordt inplaats van „treden"
gelezen treedt.
143