162
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913.
Bestaande verordening.
begrepen het inkomeu der hnwelijksgemeenschapen
ook het eigen inkomen der vrouw, indien deze
binnen de gemeente haar hoofdverblijf houdt of er
verblijft en geene scheiding van goederen heeft
plaats gehad.
Art. 7.
Voor de berekening van het inkomen worden in
aanmerking genomen
1°. alle inkomsten en voordeelen en alle genot
voortspruitende uit onroerende goederen, effecten
of andere schuldvorderingen, uitstaande kapitalen,
bezoldigingen, tractementen, salarissen, toelagen,
pensioenen, wachtgelden, lijf- en andere renten,
jaarlijkscheuitkeeringen uit weduwenfondsen, wegens
levensverzekering en dergelijke overeenkomsten of
uit welken anderen hoofde ook, alsmede uitkeerin-
gen door meerderjarigen genoten van bloed- of
aanverwanten.
2°. emolumenten van ambten en betrekkingen,
O
belooningen voor tijdelijke diensten, de zuivere
winsten en voordeelen uit beroepen, bedrijven en
neringen, de inkomsten uit tantièmes, dividenden van
aandeelen in vennootschappen, reederijen, maat
schappijen en coöperatieve vereenigingen, alsmede
werkloonen en daghuren en alle verdere wisselvallige
inkomsten,
De inkomsten enz. sub 1° worden berekend naar
hun jaarlijksch bedrag, die sub 2° naar het gemid
delde over de drie laatst voorafgaande jaren, of,
zoo deze maatstaf wegens korteren duur van het
genot der inkomsten niet kan worden toegepast,
naar dien korteren duur of naar het vermoedelijk
bedrag der inkomsten.
Art. 8 (ongewijzigd).
Art. 9.
Van het totaal bedrag van het overeenkomstig
art. 6 berekend inkomen kunnen worden afgetrokken
de interessen van opgenomen kapitalen
Nieuw.
begrepen het inkomen der huwelijksgemeenschap
en ook het eigen inkomen der vrouw, tenzij scheiding
van goederen heeft plaats gehad.
Art. 7.
Voor de berekening van het inkomen worden in
aanmerking genomen
1. alle inkomsten en voordeelen en alle genot
voortspruitende uit onroerende goederen, hypothe
caire vorderingen, effecten, obligation, andere schuld
vorderingen, met uitzondering van voordeelen uit
aandeelen van coöperatieve vereenigingen, bezoldi
gingen, tractementen, salarissen, toelagen, pensioenen,
wachtgelden, lijf- en andere renten, jaarlijksche uit-
keeringen uit weduwenfondsen, wegens levensver
zekering en dergelijke overeenkomsten of uit welken
anderen hoofde ook, alsmede uitkeeringen door
meerderjarigen genoten van bloed- of aanverwanten.
2. emolumenten van ambten en betrekkingen,
belooningen voor tijdelijke diensten, de zuivere
winsten en voordeelen uit beroepen, bedrijven en
neringen, de inkomsten uit tantièmes, voordeelen
van aandeelen in coöperatieve vereenigingen, alsmede
werkloonen en daghuren en alle verdere wissel
vallige inkomsten.
De inkomsten enz. onder 1 worden berekend naar
hun jaarlijksch bedrag, die onder 2 naar het gemid
delde over de drie laatst voorafgaande jaren, of,
zoo deze maatstaf wegens korteren duur van het
genot der inkomsten niet kan worden toegepast,
indien het genot langer dan 1 jaar geduurd heeft,
naar het gemiddelde van den duur van het genot
of indien het genot korter dan 1 jaar geduurd heeft,
naar het vermoedelijk bedrag der inkomsten.
Van deze berekening wordt alleen afgeweken,
indien uiterlijk vóór den len April van het dienst
jaar, of bij tusschentijdschon aanvang van de be
lastingplichtigheid binnen drie maanden na dien
aanvang, bekend is, dat bijzondere omstandigheden
vermeerdering of vermindering van inkomsten ten
gevolge zullen hebben.
Art. 8.
Voordeelen, die niet in geld worden genoten, als
vrije woning, vrije kost en dergelijke, worden voor
het berekenen van het inkomen op hunne gelds
waarde geschat.
Winsten of verliezen, ontstaan enkel uit belegging
van kapitalen in fondsen of goederen anders dan
in de uitoefening van beroep of bedrijf, komen
voor de berekening van het inkomen niet in
aanmerking.
Art. 9.
Van het totaal bedrag van het overeenkomstig
de artikelen 6, 7 en 8 berekend inkomen kunnen
worden afgetrokken
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1913. Bijl. 110. 20.
Bestaande verordening.
de grondbelasting, daaronder de opcenten begre
pen, de polder-, waterschaps- en dergelijke lasten
op de onroerende goederen rustende, benevens de
kosten van gewoon onderhoud en brandassurantie
van gebouwde eigendommen
dat gedeelte van de personeele belasting en op
centen, dat wordt geheven van perceelen of per
ceelsgedeelten, uitsluitend dienende tot de uitoefe
ning van het beroep, met uitzondering van kantoren,
die bij de wet op de personeele belasting niet zijn
vrijgesteld
de bureaukosten en andere noodzakelijke uitgaven
verbonden aan de betrekking, voor zoover die be
streden moeten worden uit en begrepen zijn in de
bezoldigingen, tractementen en salarissen
verschuldigde lijfrenten
de verplichte kortingen op de tractementen, inge
houden ter bekoming van eigen pensioen en weduwen-
en weezenpensioen
de premiën voor levensverzekering, voor pensioen,
of voor lijfrenten, tot een bedrag van ten hoogste
5 van het totaal zuiver inkomen van den be
lastingplichtige, doch in geen geval meer dan 100;
de krachtens rechterlijk vonnis of testamentaire
bepaling verschuldigde periodieke uitkeeringen
de periodieke uitkeeringen of giften aan uitwo
nende meerderjarige bloedverwanten of aangehuwden
in de rechte lijn en de uitgaven ten behoeve van
de echtgenoot of kinderen, ten laste van den be
lastingplichtige zijnde, die wegens krankzinnigheid
of tengevolge eener chronische ziekte buiten de
gemeente verpleegd worden, doch gezamenlijk ten
hoogste tot een derde van het totaal zuiver inkomen
van den belastingplichtige.
Art. 10.
De rangschikking in eene der bij art. 1 vastge
stelde klassen geschiedt naar den toestand op 1
Januari van het betrekkelijk dienstjaar ten aanzien
van hen, die op dat tijdstip belastingplichtig zijn,
en ten aanzien der overige belastingplichtigen naai
den toestand op het tijdstip, waarop zij belasting
plichtig zijn geworden.
(Nieuw).
Nieuw.
de verschuldigde renten van kapitalen
de grondbelasting, daaronder de opcenten begrepen,
de polder-, waterschaps- en dergelijke lasten op de
onroerende goederen rustende, de kosten der water
leiding van verhuurde eigendommen zoo die ten
laste van den belastingplichtige komen, benevens de
kosten van onderhoud en brandassurantie van ge
bouwde eigendommen, doch ten hoogste 15 °/0 van
de bruto-opbrengst
dat gedeelte van de personeele belasting en opcenten,
dat wordt geheven van perceelen of perceelgedeelten
uitsluitend dienende tot de uitoefening van het
beroep, met uitzondering van kantoren, die bij de
wet op de personeele belasting niet zijn vrijgesteld
de bureaukosten en andere noodzakelijke uitgaven
verbonden aan de betrekking, voor zoover die
bestreden moeten worden uit en begrepen zijn in
de bezoldigingen, tractementen en salarissen
verschuldigde lijfrenten
de verplichte kortingen op de tractementen, in
gehouden ter bekoming van eigen pensioen en
weduwen- en weezenpensioen
de premiën voor levensverzekering, voor pensioen,
of voor lijfrenten, tot een bedrag van ten hoogste
8 van het totaal zuiver inkomen van den be
lastingplichtige, doch in geen geval meer dan de
verplichte kortingen minder bedragen dan ƒ200.
de krachtens wet, testamentaire bepaling of bij
vonnis verschuldigde lijfrenten en periodieke uit
keeringen onafhankelijk van den wil van den be
lastingplichtige
de periodieke uitkeeringen of giften aan uit
wonende meerderjarige bloedverwanten of aange
huwden in de rechte lijn en de uitgaven ten behoeve
van de echtgenoote of kinderen, ten laste van den
belastingplichtige zijnde, die wegens krankzinnigheid
of tengevolge eener chronische ziekte buiten de
gemeente verpleegd worden, doch gezamenlijk ten
hoogste tot een vierde van het totaal zuiver inkomen
van den belastingplichtige.
Art. 10.
De rangschikking in eene der bij artikel 4 vast
gestelde klassen geschiedt met inachtneming van
het laatste lid van artikel 7 naar den toestand
op 1 Januari van het betrekkelijk dienstjaar ten
aanzien van hen, die op dat tijdstip belastingplichtig
zijn, en ten aanzien der overige belastingplichtigen
naar den toestand op het tijdstip, waarop zij be
lastingplichtig zijn geworden.
Overigens hebben, behoudens de gevallen in artikel
17 voorzien, omstandigheden, welke gedurende het
belastingjaar verandering brengen in den toestand
der belastingschuldigen, geen wijziging van hun
aanslag tengevolge.
Art. 11.
Voor elk belastingjaar kan aan ieder, die geacht
wordt op don 1 Januari belastingplichtig te zijn,
163